NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
HET BOOTHUIS.
No 59.
Zaterdag 25 Juli 1891.
Twintigste jaargang.
abonnementsprijs:
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
advertentien:
De Keizer als kunstrechter.
BINNENLAND.
Feuilleton.
AMEBSFOORTSCHE COURANT.
VOOR
Per 3 maanden ƒ1.Franco per post door het geheele Bijt.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 6 Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Vreemd zal men in onderschei
den kringen hebben opgezien van
het bericht, dezer dagen door de
bladen verspreid omtrent de toe
kenning van eereblijken aan kun
stenaars, die hun werken hebben
ingezonden ter internationale ten
toonstelling te Berlijn.
De jury, insgelijks internationaal
samengesteld ter wille van de
onpartijdigheid, had reeds eenige
weken geleden uitspraak gedaan
dewijl de Keizer zich evenwel de
eindbeslissing over de toekenning
der prijzen had voorbehouden,
waren de namen dergenen, die
ter bekroning waren voorgedra
gen «zorgvuldig" geheim gehou
den. Maar hoe gaat het met die
dingen Geheimen, die in het be
reik van zoovelen zijn, blijven
niet verborgen. Wilt gij zeker zijn,
dat uw geheim niet ruchtbaar
wordt, vertrouw het dan zelf aan
uw oorkussen niet toe, zei Keizer
Karei V terecht. Onderscheiden
namen waren successievelijk van
schilders bekend geworden, ook
van Nederlanders, wien de eere-
prijs in het worstelperk der kunst
was toegezegd.
Het gebeurt meer, dat het Hoofd
van den Staat zich dergelijke
eindbeschikkingen voorbehoudt
dat is dan, om aan de zaak meer
relief te geven, niet om de be
schikkingen van ten volle bevoegde
of als zoodanig aangemerkte per
sonen te casseeren. Voor het be
slissen omtrent zaken, waarvoor
speciale kennis noodig is, heeft de
Vorst «zijn menschen"blijkt na
derhand, want niemand is on
feilbaar, ook niet een jury dat
de juistheid van het oordeel te
wenschen overlaat, dan is de ver
antwoordelijkheid niet voor het
Hoofd van den Staat, maar voor
de adviseurs, die hem inlichtten.
Dat zuiver constitutioneele stand
punt, als wij het zoo noemen
mogen, is niet dat van Keizer
Wilhelm. Zijn voorstelling van den
monarch is een geheel andere.
De adviezen der technische raads
lieden neemt hij aan, om er mede
te handelen naar welgevallen. Die
heeren hebben dan hun «Schul-
digheit gethan." Daarna is het
Z. M., die zelfstandig beslist.
Vandaar dat in zeer veel op
zichten is afgeweken van het
advies der jury. «De Keizer," zoo
heet het, «is tot andere resul
taten gekomen dan zij."
Die resultaten, zij moeten
dan toch de vrucht zijn van uit
erst zorgvuldige beschouwing, van
nauwgezette studie, van strikt on
partijdige vergelijking. Politiek
mag er in de verste verte niet
bij betrokken zijn. De Keizer, in
zaken van kunst optredende als
opperste rechter, zal natuurlijk
wel in staat zijn, elke van zijn
beslissingen te motiveeren op
gronden, uitsluitend aan de kunst
ontleend, ofschoon niemand
ter wereld den moed zal bezitten,
naar eenig motief te vragen.
Maar maar dat is toch
wel een beetje bedenkelijk. Onze
Duitsche buren kunnen zich in
dergelijke opvattingen van het mo
narchaal begrip zeker beter thuis
vinden dan wij ons komt het wel
wat gewaagd voor te onderstel
len, dat deze omstreeks dertig
jarige Keizer in artistieke ontwik
keling zóó ver zal staan boven tal
van menschen, die hun leven ge
heel aan de kunst hebben gewijd,
en die als de besten onder de
goeden zijn uitverkoren om het
werk hunner vakgenooten te be-
oordeelen, dat hij een moreel recht
zou bezitten hun uitspraken, in
onderling overleg en zeker niet
met lichtzinnigheid gedaan, te ver
nietigen.
Wij zeggen dit niet, het spreekt
vanzelf, omdat bij de rivisie van
de bekroningslijst der jury de Ne
derlanders zoo slecht zijn wegge
komen. In den laatsten tijd, laat
ons zeggen gedurende het vierde
eener eeuw, stonden onze ar-
tisten in den vreemde goed aan
geschreven te München vooral
ziet men hen gaarne verschijnen
en vallen aan hun werken dik
wijls zeer eervolle onderscheidin
gen ten deel. Het kan zijn, wij
zijn geen kunstrechters, dat het
succes en de lof de onzen een
beetje over het paard hadden ge
tild, hen wat overmoedig gemaakt
of met al te hooge verwachtingen
vervuld hebben. Het kan zijn,
wij weten het niet, dat met de
drie van de 75 kleine gouden
medailles, den Nederlandschen
inzenders toegekend, terwijl hun
geen enkele van de 19 groote
werd toegewezen, hun kunst
ruimschoots beloond werd, en dat
de internationale jury, die gun
stiger over hen dacht, zich door
de reputatie van de Nederlandsche
schilders heeft laten verschalken.
Alleen, wij weten het niet. Wij
achten het volstrekt niet bewezen,
omdat de Keizer zoo oordeelt.
Het purper maakt den heerscher,
niet den kunstrechter.
De Nederlandsche exposanten
hebben thans het recht, zich on-
beoordeeld te rekenen, en de drie
gelukkigen kunnen het hun
toegedachte aanvaarden als een
aangenaam souvenir, of er in
het geheel geen notitie van nemen.
De jury-leden, wier uitspraak werd
te niet gedaan, kunnen er niets
tegen doen. Alleen zal het wellicht
in het vervolg eenige moeite kos
ten, werkelijk onafhankelijke men
schen te krijgen voor een jury:
men moet wel erg verblind zijn
door den glans eener Keizerlijke
onderscheiding (I) om op zooda
nige manier zich te willen bloot
stellen aan het gevaar, monniken
werk te leveren.
Doch of later de mannen
van het penseel gemakkelijk zul
len zijn over te halen om in Duitsch-
land te gaan exposeeren, wanneer
men niet de zekerheid heeft, dat
de uitspraak der jury zal worden
geëerbiedigd, dat is een andere
vraag. We zijn volstrekt niet
chauvinistisch, en zouden de eer
sten zijn om degenen uit te lachen
die van meening mochten zijn dat
er geen andere of geen betere is
dan Nederlandsch Kunst. Maar
al hadden we, volgens het een
parig getuigenis van ieder, die er
verstand van heeft, niets dan
kladschilders en doekbesmeerders
onder onze landgenooten, dan nog
moeten zij, bij het oordeel over
hun werk, de beslissing eener
onpartijdige en tot verantwoording
te roepen jury tegenover zich zien
staan.
Kunnen zij dat niet gedaan
krijgen, niet vooraf eenigen waar
borg erlangen dat het aldus zal
geschieden, welnu, dan rest er
niets anders dan voortaan
thuis blijven. Wij zullen het nie
mand kwalijk nemen als hij ons
elders niet zoo behandelt als wij
gaarne zouden wenschen, maar,
ons voor een herhaling trachten
te vrijwaren.
Dat is een quaestie niet slechts
van nationale, ook van internatio
nale eer.
Met belangstelling vernemen wij,
dat H. M. de Koningin-Regentes zich be
reid verklaard heeft, als beschermvrouw
op te treden van de vereeniging Trouw
aan Koning en Vaderland, tot onder
steuning van gerechtigden tothetdragen
van het Metalen Kruis of de Citadel
medaille.
De ex-gouverneur van Suriname,
jhr. de Savornin Lohraan, is Woensdag
avond in de residentie gekomen en heeft
zijn intrek genomen in het hotel nTwee
Steden."
De Nederlandsche Bond ter bestrij
ding van overdreven Zondagsrust op het
gebied van post- en telegraafverkeer zal
op Zondag 26 Juli te Zwolle eene ver
gadering houden. Er zal in de samen
komst verslag worden uitgebracht om
trent den toestand van den bond sedert
zijne oprichting, terwijl verder het con
cept-reglement zal worden behandeld en
vastgesteld.
Het concept-reglement omschrijft in
art. 1 het doel der vereeniging als volgt
»De bond stelt zich ten doel; -1. Ten
strijde te trekken tegen inkrimping van
post- en telegraafverkeer op Zon- en
feestdagen, waar die inkrimping zóódanige
afmetingen dreigt aan te nemen, dat zij
geacht moet worden te zijn: schadelijk
voor het algemeen belang (handel en
nijverheid in het bijzonder). 2. Misbrui
ken en leemten in post- en telegraafver
keer door geheel Nederland op te sporen,
ze ter kennis der bevoegde autoriteiten
te brengen en op verbetering aan te
dringen.
Uit Wiesbaden wordt aan het Hbl.
bericht, dat dr. Mezger vermoedelijk
Wiesbaden zal verlaten. De nieuwe direc
tie van het Rheinhotel, waar dr. Mezger
tot dusver zijne practijk uitoefende, kan
het niet eens worden met den geneesheer
over de voorwaarden, waarop de over
eenkomst hernieuwd zal worden. Dr. Mez
ger moet dus het hotel ontruimen. Vol
gens het Wieshadener Tageblatt is de
76) „Ja, ja, misschien was het beter dat ik
zelve ging en zorgde dat alles met den moes
ten spoed geschiedt. Waarheen moet ik gaan
om de beide woningen te vinden? Wat zal
er van hem worden, indien ik iets verzuim
„Ga gij liever Mrs. Holmes roepen," zeide
Anna, die als door instinct het opperbevel
op zich genomen had, en de sterkste en
moedigste der beide vrouwen scheen te zijn,
„terwijl ik de overige dienstboden mijne
bevelen geef."
„Maar wat kan Mrs. Holmes doen?"
„Ik weet het niet, maar misschien komt
zij op eene gedachte, die bij ons niet zou
opkomen. Het komt mij noodzakelijk voor
haar te wekken."
Anna Judge liep heen om te doen, wat
haar dringend voor kwam, terwijl Lady Bur-
linson, met haar blaker in de hand zich
door de gangen naar den rechtervleugel be
gaf; door de ongewone drukte en hare ei
gen opgewondenheid werd zij steeds zenuw
achtiger, en aDgstiger spoedde zij zich voort,
naar mate zij zich meer verwijderde van dat
gedeelte van het huis waar leven en bewe
ging heerschte.
Ja, zij was eene zeer zwakke vrouw, doch
altijd was de gedachte aan zich zelve de
krachtigste, waut zij fluisterde
„Ik wenschte dat Anna Judge mij niet
hierheen gezonden had. Waarom legde ik
ook geheel alleen dien weg op haar bevel
af? Zelfs bij dag was deze plaats mij onaan
genaam. Ik keer terug."
Zij bleef staan; doch op eens verkreeg
haar weinige moed de pverhand op hare
vrees en zij ging verder.
„Ik moet volhouden en niemand doen
vermoeden welk eene lafhartige ik ben,"
zeide zij in zich zeiven; „zoo ik den moed
verlies, dan besterf ik het. Ik heb zelve mijn
noodlot gekozen en het drijft mij hierheen."
Zij sprak van het noodlot zoo als Avnard
weinige uren te voren gesproken had zij
geloofde aan de duisternis harer toekomst
en dat zij niet in staat was er aan te ont
komen. Eindelijk had zij de slaapkamer der
huishoudster bereikt eu klopte bij herhaling
aan; geen antwoord ontvangende draaide zij
den knop om, en bevond dat de deur niet
op het slot was. Zij riep andermaal, aarzel
de een oogenblik en ging toen naar binnen.
Daar zat Mrs. Holmes in haar leuning
stoel naast baar kaptafel, met hare handen
saamgevouwen in hare schoot, nog geheel
gekleed, hare muts achterwaarts geschoven,
terwijl hare grijze haren verwilderd over hare
schouders hingen, op dezelfde wijze als toen
zij Anna Judge door haar nachtelijk bezoek
zulk een schrik had aangejaagd. De kaars,
die bij haar stond, brandde in de pijpeen
ledig glas stond op de tafel, en een klein
fleschje, waaraan een papiertje gehecht was
met het woord „laudanum" stond onder haar
bereik. Clara Burlinson zou haar voor dood
gehouden hebben, zoo de diepe ademhaling
haar niet van het tegendeel overtuigd had.
„Mrs. Holmes Mrs. Holmes!" riep zij
tot tweemalen, de laatste maal aan haar oor,
en haar vervolgens bij den arm schuddende,
herhaalde zij haar geroep.
Maar te vergeefs, de huishoudster sliep en
bleef slapen, en Lady Burlinson zag weder
naar het fleschje met landanum en begreep
dat de huishoudster dit slaapmiddel gebruikt
had.
Zij herhaalde nogmaals hare poging, riep
de slaapster bij haar naam eu schudde haar
met zulk een kracht heen en weder, dat de
vrouw iets uit hare hand op den grond liet
vallen. Lady Burlinson raapte het op,
legde het op de kaptafel en zag dat het een
haarvlecht was, die haar voorkwam veel over
eenkomst met het haar van Anna Judge te
hebben.
Langzaam opende de huishoudster hare
oogen, en staarde Lady Burlinson zoo ver
schrikkelijk strak aan, dat deze wenschte dat
Mrs. Holmes ze dien nacht gesloten gehou
den had.
„Wat verlangt gij van mij vraagde Mrs.
Holmes, met bezwaarde tong. „Mag ik dan
volstrekt niet rusten, dat gij mij op deze
wijze komt wekken Wie zijt gij
„Ik ben Lady Burlinson, uwe meesteres."
„Neen, mijne meesteres niet. Neen, nooit,
zoolang ik de macht in mijne handen
heb om het te verhinderen."
Zij sprak langzaam en afgebroken, tot
eindelijk haar hoofd op hare borst zonk, de
hand, waarin zij de gevallen haarvlecht had
vastgohouden, bourtolings opende en sluiten
de, als miste zij iets.
„Ik weet niet, wat gij zeggen wilt," zeide
Lady Burlinson, en verlang het ook niet te
weten. Gij zijt mij niet zeer genegen, dat
weet ik, en misschien hob ik u ecnigszins
miskend."
Mrs. Holmes sloeg hare oogen op.
„Geene vrouw heeft zooveel geleden als ik."
„Ik beklaag u daarom," zeide Lady Bur
linson „ik beklaag elke lijdende."
„Bekommer u over mij niet."
„Zeer goed. Maar wilt gij nu geheel ont
waken. Mr. Delancy is in gevaar in het
Boothuis in het Backwater."
„Hij gaat mij niet aan, ik haat hem
ik kan niet wakker worden laat mij met
vrede, zoo gij mij niet wilt dooden. Anna,"
fluisterde zij.
„Ik ben Anna Judge niet ik ben Lady
Burlinson."
„Van u afstand te moeten doen voor hom,
dien ellendeling, die, toen hij mij moede
was, mij mijn eenig kind ontstal. O, hemel,
vergeef eone zondige vrouw."
Haar oogen sloten zich weder, en wat zij
nu sprak in haren slaap was zacht en zon
der samenhang, zoodat de aanzienlijke dame
er slechts weinig van verstond. Zij zag nu
duidolijk dat het onmogelijk was de huis
houdster te wekken, en vertrok, na eerst
het licht te hebben uitgedaan, dat lichtelijk
brand had kunnen veroorzaken. Zij dacht
eenige oogenblikken na over de woorden,
die zij gehoord had toen zij heenging, maar
de nacht was te rijk aan vreemde voorval
len, die haar afleiding genoeg gaven, en het
ijlen der huishoudster was ras vergeten. Zij
vond de dienstboden allen voor de receptie
zaal bijeen, als verwachtten zij iets dat zij
zeiven niet wisten en zich in allerlei gissin
gen verdiepende. Schrik lag op aller gelaat
en Sarah Griffin, het meisje dat aan Lady
Burlinson reeds van hare komst op Thirby
Cross af aan bevallen was, trad op hare
meesteres toe, als deze zich op het toouoel
vertoonde.
„O, Mevrouw, zou daar ginds een moord
gepleegd zijn?"
„Ik hoop het niet," zeide zij, terwijl zij
sidderde. „Wat doet u dat denken?"
Wordt vervolgd)