NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT en GELDERLAND.
HET BOOTHUIS.
binnenland.
No 65.
Zaterdag 15 Augustus 1891.
Twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN' ZATERDAG.
Arbeidswetgeving.
Feuille t on.
AMEBSFOORTSCHE COURANT.
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 iiiaai(dch 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Iagezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Van 16 regels 0,40 iedere regel meer B Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts .driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Art. 4 der wet van 5 Mei 1889
tot het tegengaan van overmati-
gen en gevaarlijken arbeid van
jeugdige personen en van vrouwen
draagt aan de Regeering op bij
algemeenen maatregel van bestuur
te bepalen, met welke soorten
van arbeid niet mogen belast wor
den personen beneden de lGjaar
of vrouwendit verbod kan on-
vooiwaardelijk zijn, of afhangen
van het voldoen aan zekere eischen
ten aanzien van gezondheid en
veiligheid in fabriek of werkplaats.
De vraag is gedaan, of het niet
wenschelijk ware die bepalingen
in de wet zelve op te nemen.
Het is toch wel te begrijpen,
dat beperkingen in de toelating
tot den arbeid van veel invloed
zijn zoowel op de industrie als
op de welvaart der werklieden.
De arbeidskracht van jonge men-
schen en ook van vrouwen is ge
woonlijk goedkooper dan die van
volwassen mannen, met welk ver
schil de concurrentie rekening
heeft te houden, en in zoover
hebben de werkgevers er belang
bij, dat geen verbodsbepalingen
worden uitgevaardigd welker recht
van bestaan niet boven twijfel is
verheven. Aan den anderen kant
is het voor het arbeidersgezin
geen onverschillige zaak, of jon
gens en meisjes, op wier bijdragen
in de gemeenschappelijke uitgaven
was gerekend, al of niet zullen
worden uitgesloten van de kans
om wat te verdienen. Het kan
daarom wenschelijk zijn, den om
vang en den aard der verbods
bepalingen niet te doen afhangen
uitsluitend van den Minister,
wiens opvolger misschien weer
andere inzichten omtrent de zaak
zal hebben, zoodat hij zich ver
plicht acht de regeling te wijzigen
er is hier alle reden om aan te
dringen op zekere vastheid, die
de industrie niet blootstelt aan
verrassingen tegen welke zij niet
bestand is, en het is de taak der
gewonen wetgevers, die zekerheid
te geven niet alleen, maar ook
nauwkeurig na te gaan, of er ook
inbreuken plaats hebben op de
vrijheid, die door het algemeen
belang niet worden geëischt.
In de toekomst zal het gewis
zoo mopten wordenvaststelling
bij de wet behoort bij onderwer
pen van zoo ingrijpenden aard
regel te zijn, de afkondiging van
een Koninklijk Besluit geeft den
belanghebbenden geen voldoende
gelegenheid om zich te doen hoo-
ren, en snijdt ook aan de critiek
den pas af.
En toch was, meenen we, de
thans ingeslagen weg in dit geval
de eenig mogelijke. Niet alleen
omdat bovenvermeld art. 4 naar
een regeling bij kon. besl. heen-
wijst, maar bovenal, dewijl men
hier staat voor iets geheel nieuws,
waaromtrent de wetgever geheel
in het onzekere verkeert en de
ervaring nog heeft te beslissen.
Uitgemaakt is dat de toelating
van jeugdige personen en vrouwen
tot den arbeid slechts onder ze
kere voorwaarden kan geschieden
over dit beginsel, men moge het
er mede eens zijn of niet, valt
niet meer te redeneeren, de
wetgevende macht heeft beslist.
Nu komt het er op aan, die
voorwaarden voor de verschillende
bedrijven te regelen. Dat is een
kolossale arbeid; als van den
Minister van Justitie naderhand
getuigd kan worden, dat deze
taak onder zijn leiding op bevre
digende wijze is verricht, dan zal
zulks niet weinig toebrengen om
de hulde te verhoogen, die hem
algemeen, zonder onderscheid van
politieke richting, wordt gebracht.
Wij begrijpen levendig dat hij,
dien maatregel, vrucht van veel
onderzoek, thans voorbereid heb
bende, het werk ook heeft willen
voltooien, en het niet aan zijn
opvolger overlaten.
Maar de kans is niet gering,
dat er onder die lange reeks be
palingen ook zijn, die de practijk
als minder doeltreffend ofvolkomen
noodeloos zal aanwijzen. De on
dervinding moet uitspraak doen,
voor het mogelijk is een billijk
oordeel te vellen. Hier en daar
hoort men reeds bezwaren oppe
ren er wordt gezegd dat sommige
takken van nijverheid in haar
voortbestaan bedreigd, andere aan
zulke knellende bepalingen onder
worpen worden, dat zij met moeite
tegen het buitenland kunnen con-
curreeren. Men heeft dergelijke
grieven altijd gehoord wanneer
een schrede werd gezet op den
weg der arbeidswetgeving, zonder
dat daarom de feiten naderhand
de vrees bevestigd hebben. In-
tusschen, men ga bij de toepas
sing eerlijk te werk, en zie dan
zelf in hoeverre er grond is om
op verandering aan te dringen.
Juist nu we hebben geen re
geling bij de wet, maar bij alge
meenen bestuursmaatregel, is
wijziging gemakkelijker te ver
krijgen, wanneer de noodzakelijk
heid blijkt, dan wanneer de lange
weg eener wetsherziening daartoe
moet worden doorloopen. Heeft
men eindelijk, door de ondervin
ding geleerd, een regeling gevon
den die aan alle belanghebbenden
voldoet, dan is wellicht het oogen-
blik daar, om haar een meer
vasten vorm te geven, door op
neming in de wet.
Het is niet onwaarschijnlijk dat
een andere schikking zal moeten
gezocht worden bij het ontstaan
van geschillen in de toepassing.
Bepalingen als die we thans be
spreken bezitten steeds een groote
mate van rekbaarheid, en dat kan
wel niet anders. We lezen bijv.
van »onvoldoend" verlichte, van
»voldoend" geventileerde lokalen;
van szooveel mogelijk" maatre
gelen tegen ontploffingen, van
sbehoorlijk" beschutte of abehoor-
lijlc" afgekoppelde werktuigen of
deelen daarvan. De aangehaalde
woorden hebben alle een zeer
betrekkelijke beteekenis, en de
inspecteur van den arbeid is de
man die te beoordeelen heeft of
de toestand in de fabriek of werk
plaats van dien aard is, dat aan
de voorschriften van het Koninkl.
Besluit is voldaan. Bij geschil
tusschen den werkgever en den
inspecteur beroept de eerste zich
op den Minister, die beslist na de
gezamenlijke inspecteurs te hebben
gehoord. Daar deze drie collega's
het wel in de meeste gevallen
met elkander eens zullen zijn, is
de waarde van het hooger beroep
vrij gering. En ofschoon nu wel
kan verwacht worden dat geen
voorschriften zullen worden ge
geven waarvan de noodzakelijk
heid niet boven allen twijfel is
verheven, is men hiervan niet
genoegzaam verzekerd om voort
durend vrede te kunnen hebben
met een regeling, die feitelijk alle
macht in één hand legt. De be
hoefte zal zich ook hier weer met
kracht doen gevoelen aan een
onafhankelijk orgaan, dat met
de belangen van werklieden en
werkgevers beiden vertrouwd, een
zelfstandig advies kan geven ter
voorlichting van de Regeering
indien het noodig mocht zijn niet
uitsluitend op het oordeel der
fabriek-inspecteurs af te gaan.
Intusschen, dat alles zijn dingen
van lateren zorg. Bij een eerlijke
toepassing der thans vastgestelde
regeling zullen haar gebreken en
leemten wel voor den dag komen,
en daarna kan voortgewerkt wor
den aan een taak, door den Minis
ter van Justitie met talent en
met liefde verricht. En welke be
zwaren men thans reeds mocht
hebben, dien lof kan men Z.Exc.
niet ontnemen, dat verbetering
van het lot der arbeidende klasse
in hem een krachtigen en ijverigen
voorstander heeft gevonden.
Er wordt medegedeeld, dat bij HH.
MM. het voornemen zou bestaan een be
zoek aan Utrecht te brengen. De studen
ten zouden dan op verlangen van HH.
MM. nogmaals eene opvoering van Koning
Oedipus geven.
De minister van oorlog, de inspec
teur van den geneeskundigen dienst der
landmacht, de commandant der 1. divisie
infanterie en de chef vun het departe
ment van oorlog (V. afdeeling genie),
brachten j.l. Donderdag een bezoek in
de legerplaats bij Zeist, om, in verband
met eenige gevallen van typhus, een on
derzoek in te stellen. Als vrij zeker
kan worden aangenomen, dat de ziekte
in het kamp wordt gebracht door ver
lofgangers en door van te Utrecht met
verlof zijnde militairen, waar de typhus
steeds voorkomt. Als voorzorgsmaatregel
is bepaald, dat het regiment grenadiers
en jagers, dat met de 1. divisie eerstin
de legerplaats der genietroepen zou wor
den gelegerd, thans ten zuidwesten daar
van zal kampeeren.
82) Weinige oogenblikken later kwam Miss
Judge in de kamer. Ja, zij zag er bleek en
ziekelijk uit van zorg en smart, want zij had
Mrs. Delancy getrouw in de verzorging van
den gewonde bijgestaan, de taak der moeder
helpen verlichten, daar zij er als het ware
om gesmeekt had de laatste dagen met haar
te waken. Ook had Lady Burlinson hare
diensten aangeboden, maar Mrs. Delancy
had ze vriendelijk van de hand gewezen,
daar zij zeer wel wist dat een zenuwach
tig en gevoelig gestel voor zulk eene betrek
king geheel ongeschikt is. Anna Judge was
een meisje van wie zij vertrouwen kon geen
noodeloos geraas te maken.
„Edmund wenschte u te zien, Anna,"
zeide de moeder, ofschoon het uwe beurt
niet is om te waken."
„Neen," zeide Anna, met een zucht.
Zij naderde hem, en hij zag .naar den
stoel, die voor zijn ledikant stond, als ver
zocht hij haar te gaan zitten.
„Moet ik hier gaan zitten?"
„Als gij wilt."
Toen zag hjj haar lang en strak aan, en
een flauwe glimlach speelde om zijne lippen.
„Zoo zijt gij dan eindelijk volwassen, Anna,"
zeide hij.
„Wie heeft u gezegd dat het mijn geboor
tedag was?"
Hij wees met zijn oog op zijne moeder.
„Op zulk een tijd als nu zou ik er zelve
niet aan gedacht hebben, indien ik niet een
brief van mijn vader had moeten beantwoor
den. Ik heb u immers gezegd dat mijn vader
hartelijk deelneemt in hetgeen u getroffen
heeft?"
„Ja."
Vervolgens bleef hij haar met denzelfden
strakken blik aanstaren, tot zij haar gelaat
een weinig van hem afwendde.
„Mocht deze dag nog dikwijls voor u terug-
keeren," fluisterde hij.
Na nog eenige oogeuhlikken zeide hij
„Moeder
„Wat is er, mijn kind?"
„Hij verlangt dat gij ook hier komt zit
ten," zeide Anna, die zeer vlug was om zijne
gedachten to lezen. „Meent gij dat niet,
Mr. Delancy?"
„Ja."
Zijne moeder legde haar bijbel ter zijde,
en zette haar stoel voor het bed. De beide
vrouwen zagen elkander angstig aan, beiden
vervuld van eene plotselinge geheime vrees,
die hij dan ook ras op haar gelaat bespeurde
en er over glimlachte.
„Neen, zoo ver is het nog niet gekomen,
geloof ik," fluisterde hij.
Weder volgde er eene diepe stilte, waarna
hij zeide
„Neem mijne hand in do uwe, Anna
Judge."
Zij deed het zonder aarzelen.
„Ik heb veel te zeggen," begon hij, „ik
heb mij den geheelen dag ontzien, en krach
ten gegaard om lang te kunnen spreken.
Het zal u misschien verrassen, mijn kind
Miss Judge, moet ik nu zeggen, niet waar?"
Zij glimlachte, maar haar glimlach was
flauwer dan de zijne, want zij kon de zaken
niet zoo licht opnemen.
„Het zal u beide verrassen; sla daarop
echter geen acht."
„Wat meent gij, mijn jongen 1" riep de
moeder.
„Indien ik geloofde dat er voor mij nog
kans was te blijven leven dat al de dok
toren zich vergisten," vervolgde Delancy, „dan
zou ik nu gezwegen hebben; maar nu kan
en mag ik spreken. Het is niet goed deze
wereld te verlaten zonder geheel begrepen te
zijn door hen, die ons het naast aan het
hart liggen, niet waar Anna?"
„Dat is zoo," antwoordde zij.
„Nu dan, lieve Anna onstel niet, want
gij zijt nog zeer jong langzamerhand heb
ik u lief gekregen, zonder dat ik het zelf
wist en tegen den wil uws vaders mis
schien juist een gevolg mijner stijfhoofdig
heid.
„Ospreek nu toch zoo niet."
„Ik heb u lief gekregen, Anna. Ik geloof
dat het reeds in de herberg „de Zeemeeuw"
begonnen is, ofschoon gij toen eerst zestien
jaren teldet, en (lie liefde is steeds meer en
meer toegenomen tot gij mij de sleutels van
het Boothuis gaaft op dien avond, toen wij
licht zagen in Aynard's Hol. Ik zag dat gij
een trouw meisje waart, en ik had er u lief
om, ofschoon ik het u nimmer zou beleden
hebben, zoolang uw vader leefde. Ook zou
ik het nu niet gedaan hebben, zoo ik gedu
rende deze weinige laatste dagen niet had
opgemerkt, dat gij even bezorgd over mij
waart als mijne moeder, en zelfs een weinig
treurdet om den dwazen knaap, die zoo spoedig
uit bet leveu zou worden weggerukt. Daarom
dacht ik, moeder," zeide hij, zich eensklaps
tot zijne moeder richtende, die verbaasd deze
mededeeling had aangehoord, en baar best
deed hare suikken te smoren, om hem niet
te hinderen, „dat, indien dit meisje ook mij
beminde, het ook haar aangenaam zijn zou
te weten, dat ik haar met u eene plaats iu
mijn hart gesehouken had dat zij mij
innig dierbaar was en is. Heb ik het mij
verbeeld, Miss, of is het zoo niet?"
„O mijnheer ik beminde u ja, ik
beminde u reeds lang I" zeide Anna Judge,
terwijl een vloed van tranen de hand bedekte,
die zij in de hare vastgeklemd hield.
„En gij zoudt mij dat verzwegen hebben,
en mij in vertwijfeling hebben laten sterven."
„Ik wist niet ik mocht het niet ge-
looven dat gij ooit aan mij gedacht hadt,"
fluisterde zij.
„Zoo ik had blijven leven, zoudt gij het
misschien nimmer vernomen hebben. Het
was voor mij een treurige gedachten dat gij
van mij verwijderd moest blijven, doch ik
had uwen vader gezegd, dat hij zich op mij
kon verlaten. Maar nu ik ga sterren is het
eene geheel andere zaak, Anna, en alle vroe
gere beloften, die tusschen mij en de weiuige
uren welke mij te leven overblijven, in den
weg konden staan, ziju vernietigd. Dit meisje,
lieve moeder," vervolgde hij, andermaal zijne
moeder aanziende, „dit meisje had nooit en
onder geen andere omstandigheden u en mij
zoo na aan het hart mogen liggen. Zorg voor
haar, moeder, om mijnentwil."
„Dat beloof ik u," en zij boog zich voor
over en kuste Anna Judge.
„Deel uw vader alles mede; hij zal mij
vergeven, geloof ik," zeide hij, „en laat mij
nu weder gelooven, dat gij nog om eene
andere redee, Anna Judge, de ongehuwde,
zijt."
„Ja, mijnheer, om die reden boven al 1"
„Mijnheer 1" herhaalde hij op berispenden
toon.
„Daarom bovenal, Ned," fluisterde zij