Mil V W1
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT en GELDERLAND.
HET BOOTHUIS.
No 67.
Zaterdag 22 Augustus 1891.
Twintigste jaargang.
abonnementsprijs:
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
advertentie ni
eens de KMer-weistrijien.
BINNENLAND.
Feuillet on.
AMEBSF001TSCHICDDRANT.
VOOR
Per S maanden 1.Franco per post door het geheele Kijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
In ons nummer van 12 Juli
hebben we »ter overweging aan
geboden" een bezwaar van op
voedkundigen aard tegen de wed
strijden, door sommige tijdschrif
ten voor de jeugd uitgeschreven.
Het weekblad »De Wekker," aan
opvoeding en onderwijs gewijd,
nam ons artikel over, zonder er
iets aan toe te voegen.
Thans komt in een ander week
blad van dezelfde bestemming,
namelijk i>De schoolwereld," een
bestrijding van dat stuk voor, van
de hand van den heer P. Lou-
werse.
De redacteur van »Voor'tJonge
Volkje" richt zich eigenlijk tegen
»De Wekker," en maakt er dat
blad een verwijt van dat het onze
beschouwing overnam, in weerwil
dat het bij herhaling, en reeds in
1884 over het pas genoemde tijd
schrift een zeer gunstig oordeel
uitsprak, ofschoon sedert 1880
de wedstrijden reeds bestonden.
Wij voor ons vinden daar geen
inconsequentie inmen kan zeer
goed in het algemeen met lof van
een arbeid getuigen, zonder juist
elk onderdeel daarvan te bewon
deren; ook bewijst het geenszins
kortzichtigheid wanneer een grieve
onopgemerkt blijft die men later,
als de aandacht er op gevestigd
wordt, meent te moeten beamen.
Doch, »de Wekker" heeft ons
pleidooi niet noodig om haar hou
ding te rechtvaardigen. Wij spre
ken alleen voor onszelven.
Daartoe zullen we het stuk van
den heer Louwerse niet bij eiken
volzin volgenhet is vrij lang en
bevat veel wat tot de zaak niets
afdoet. Terloops nog de opmer
king die we ons hebben veroor
loofd over het opnemen van ver-
volg-verhalende heer L. noemt
het niet waar, dat het wachten
naar het vervolg de belangstelling
doet wijkenen al ware het zoo,
hij neemt ze op ten genoege van
jongelieden van zeventien en acht
tien jaar. Het zij zoo. Wij blijven
het gevoelen voorstaan, dat het
tijdschrift hierdoor minder geschikt
wordt, inzonderheid voor circu
latie in schoolbibliotheken. Wie
met dien wenk zijn voordeel wil
doen, moge er gebruik van ma
ken.
De wedstrijd in »Voor 't Jonge
Volkje'' zegt de heer L., is
juist door een paedagogisch be
ginsel ontstaan en de zucht naar
concurrentie in onedelen zin kwam
nimmer ter sprake. Alsjeblieft,
het woord sonedel" is ook bij
ons nimmer ter sprake" geko
men. Schr. gebruikt dien als een
middel om tusschen de redactie
aan de eene, tusschen Ouders en
kinderen aan de andere zijde,
gemeenschap te verkrijgen. De
uitnoodiging, veie jaren geleden
gedaan dat ieder, die wat te vra
gen had, dat gerust mocht doen,
had zeer weinig gevolg. Toen werd
beproefd wat nBato" en »Kinder-
courant" ook gedaan hadden, n.l.
een wedstrijd aan het tijdschrift
te verbinden, en zie, van dat
oogenblik was de brug gelegd
over de diepe en breede kloof,
die ouders en kinderen van Schr.
scheidde.
Juist over den aard dier brug
loopt de quaestie.
Noch ouders, noch kinderen
zijn gekomen vóór premies wer
den uitgeloofd. Dooi deze moes
ten zij dus worden aangelokt.
Ware de bekroning niet in uit
zicht gesteld, hadde de redac
teur zich vergenoegd met eenvou
dig eenige opgaven te verstrekken
voor huiselijke bezigheid en zich
bereid verklaard het werk der
jongelieden te ontvangen, na te
zien en met een enkel woord zijn
beoordeeling mede te deelen, een
nog veel kleiner fractie, vreezen
we, dan gelijk thans een tiende
gedeelte van de geabonneerden
zou er aan mede doen. Het zijn
de gouden en zilveren medailles,
de dito horloges en wat dies meer
zij, die de eigenlijke brug vormen.
En nu moge in onze maat
schappij de medaille-ziekte immer
wijderen omvang verkrijgen,
het ligt niet op den weg van op
voeders, die stelselmatig bij de
jeugd aan te kweeken. Integen
deel, een beweging om haar te
bestrijden zouden we alleszins
gerechtvaardigd achten. Wil men
onzen kinderen arbeid doen ver
richten men traehte hen op te
voeren tot het standpunt, dat het
genot van den arbeid zeiven het
hoogste loon is. Misschien vindt
men dat te idealistisch in een tijd
als den onze. waarin ieder vraagt
Wat zal het mij opleveren? Enfin,
we zijn nu eenmaal met idealisme
behebt; wil men ons daar een
verwijt van maken, wij zullen het
geduldig dragen.
Eigenlijk staat de heer Louwerse
dichter bij ons dan hij meent.
Hij schrijft namelijk
s>Heel de wereld icedstrijdt te
genwoordig" zegt de schrijver en
ik erken dat het waar is, maar
ik dnrf hiertegen niets in te bren
gen, zoolang de tijd er niet is
dat de wolf met het lam verkeert."
Juist, maar de heer L. zal het
wel met ons eens zijn dat wij het
ideaal, in dat schoone beeld uit
gedrukt, plegen te beschouwen
als iets zeer begeerlijks, waar
naar we dus hebben te streven.
De gevolgtrekking ligt voor de
hand.
^Integendeel," vervolgt hij, sik
moedig tot den strijd des levens
aan, waar ik kan, doch beveel
edele en eerlijke wapenen aan."
De getuigenis, die de heer L. daar
van zichzelven geeft, is volstrekt
geen aanmatiging: wat hij daar
zegt is volkomen waar. Doch
is die strijd des levens hetzelfde
als een wedstrijd naar een om
hoog hangende premie? Moet men
de kinderen reeds gewennen aan
het denkbeeld dat slechts hij waard
is genoemd te worden, die de
anderen achter zich laat? Wij
meenen, dat we hier het woord
begripsverwarring mogen bezigen.
»En heusch," gaat schr. voort,
»de kinderen zijn nog zoo slecht
niet om geregeld of dikwijls een
anders eigendom bij mij, als hun
eigendom te brengen." Zeer waar,
de kinderen zijn niet slecht en
de groote menschen zijn het, God
dank, ook nietmaar daarom
mag men allerminst de kinderen
blootstellen aan het gevaar, voor
de verleiding tot een kleine oneer
lijkheid te bezwijken. Als de strikt
eerlijke, die nooit eenige hulp
vraagt, zich de kans tot het be
komen eener premie ziet ontgaan,
wordt hij er licht toe gebracht
de vrucht van gezamenlijken ar
beid in te leveren, en die prikkel
wordt sterker als er succós op
volgt. De geringste beschadiging
van het vleugelstof dier kleine
vlinders is verderfelijk voor het
zieleleven, en, als de wedstrijd
slechts een enkel kind het smalle
pad der eerlijkheid doet verlaten,
dan is daarmee veel meer kwaad
gedaan dan door de vruchten van
honderd gemeenschapsoefeningen
met den geachten schrijver kan
worden goedgemaakt.
Maar de ouders moeten dat
zeiven weten. Wij hebben, door
ons waarschuwend woord, het
onze gedaan.
Het aangekondigd bezoek van den
vorst van YValdeck-Pyrmont aan H. M.
de Koningin-Regentes zal van 25 tot 30
Augustus plaats hebben. De verjaardag
van H. M. Koningin Wilhelmina zal op
het Loo gevierd worden.
Te half tien vertrokken Dondeidag
morgen HH. MM. de Koninginnen met
gevolg, per extra-trein van Zutphen naar
Arnhem. Van daar ging de tocht over
Oosterbeek naar Renkum. Op H. M. bui
tenverblijf Oranje Nassau's-Oord" werd
het tweede dejeuner gebruikt, waarna de
terugreis werd ondernomen, en wel van
het Drielsche veer per stoomboot, ten
einde van die zijde het fraaie uitzicht te
genieten.
Te Arnhem werd nog een rijtoer ge
maakt in de omstreken, waarna de kon.
trein de vorstelijke reizigers nog voor het
diner op het paleis Het Loo terugvoerde.
J. 1. Donderdag heeft H. M. de
Koningin-Regentes het nieuwe Mini
sterie benoemd, waarvan de samenstel
ling is als volgt
Buitenlandsche Zakenmr. G. van
Tienhoven, lid der Eerste Kamer voor
Noord-Holland en burgemeester van Am
sterdam.
Binnerilandsche Zakenmr. J. P. R.
Tak van Poortvliet, lid der Tweede Ka
mer voor Amsterdam, en oud-minister
van waterstaat, handel en nijverheid
(1877-79).
Financien: Mr. N. G. Pierson, presi
dent der Nederlandsche bank, oud-hoog
leeraar aan de universiteit te Amster
dam.
Justitie: mr. H. J. Smidt (lid der
Tweede Kamer voor Emmen, oud-minis
ter van justitie in het ministerie-Kap-
84) ,,Neen, laat ons dat punt nog eens be
praten, Anna, ga nog een oogenblik zitten."
„Neen, wij hebben alles reeds bepaald ge
regeld."
„En moedor zal ons haar gevoelen mede-
deelen," voegde Delancy er bij.
„Wij hebben elkander ons gevoelen mede
gedeeld, Mr. Delancy."
„Dus is het nu, Mr.Delancy Zeer goed,
het zij dan voortaan Miss Judge."
„Gij schertst met mij," zeide zij ernstig,
maar op eens helderde haar gelaat op en de
treurige wolk was geheel verdwenen„maar
uw oude aard komt weer boven, en dit is
mij een vernieuwd bewijs voor een toene
mend herstel, zoodat die scherts mij niet
bedroeft."
„Ik scherts niet; ik spreek in ernst en
koester tevens veel hoop, moer hoop dan
gij-"
Het smartte haar niet hem nog van hoop
te hooren sprekendoch hoofdschuddende
verliet zij de kamer en gevoelde zich niet
geheel ongelukkig neen, ver van ongeluk
kig wanneer zij aan alles dacht wat hij
tot haar gezegd had.
Intusschen had hij zich, met de ondank
baarheid zijner sekte eigen, met een ernstig
verwijt tot zijne moeder gewend.
„Het verwondert m;j dat gij juist binnen-
kwaamt, toen het onaangenaamste van ons
onderhoud was afgeloopen, zeide hij„nie
mand wordt gaarne te midden van zijn on
derhoud gestoord."
„Dat arme kind 1 hoe moet het haar smar
ten u te moeten opgeven."
„Ja, maar ik geloof niet dat zij mij ge
heel begrijpt, maar meent dat ik geheel van
haar afstand gedaan heb en niet meer de
hoop koester, dat zij mijne vrouw worden
zal. Ik zal haars vaders wantrouwen, haar
besluit weten te overwinnen, en voor haar
worstelen, gelukkig in het vooruitzicht van
een levensdoel te hebben iets om voor
te strijden en overwonnen hebbende het
altijd te bezitten. Wees zoo goed Anna te
verzoeken nog eenmaal hier te komen, op
dat ik haar dat zegge."
„Mijn lieve Edmund, gij hebt u reeds veel
te veel ingespannen."
„Het is alleen om eene verkeerde opvat
ting voor te komen; ik houd er van eene
zaak duidelijk open te leggen en daarna op
recht en stipt er naar te haudelen. Waarom
kwaamt gij toch hier voor ik mij geheel ver
klaard had?"
„Mijn beste jongen! uw neef is gekomen."
„Hoe, James Kidkinsl wel, dat is zeer
stipt van hem. Ik dacht het wel dat hij
geen voorwendsel zooken zou om niet te ko
men."
„Maar zijt gij inderdaad sterk genoeg voor
zooveel drukte?"
„Ik ben zoo sterk als een paard. Het eeuige
is maar, dat ik moeite hebben zal om mijne
handen van hem at te houden."
«Lieve hemel, Edmund 1 wat meent gij
„O, 't is maar scherts," zeide hij. „Gij
weet dat ik nooit zeer op James gesteld ben
geweest, maar zaken maken onze bijeenkomst
noodzakelijk. Laat ons dus alleen, en zorg
dat er buiten geen luisteraars zijn.
„Zeer goed," zeide de moeder verwonderd.
„En wilt gij nu zoo goed zijn te zeggen,
dat men den schooier bij mij laatl"
YIJF EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
Neef James.
Mr. James Kidkins van de firma Rid-
kins te Wolchester, trad binnen.
Hij was een geacht man in zijne woonplaats,
op wien zelfs een bloedverwant het recht
nauwelijks had den niet zeer vleienden bij-
Daam van schooier toe te passen
Zijn binnenkomen had meer van kruipen
dan van gaan; met zijn hoofd vooruit, en
zijne handeü langzaam in elkander wrijvende,
terwijl zijne beenen eerder achter hem aan
sleepten dan met hem gingen, naderde hij
den herstellende kranke. James Ridkins was
eene hatelijke voorstelling van kruipende on
derdanigheid, en de wijze waarop hij nu eens
zijn neef aanzag, dan weder zijne oogen neer
sloeg, om ze daarna weder naar hem op te
slaan, was den man, die het vertrouwen van
zoo menigen cliënt bezat, en het standpunt
dat hij te Wolchester bereikt had niet waar
dig. Een laaghartig wezen in alle opzichteu,
die geen moed bezit om een enkel woord te
spreken tot den jongeling met dat gestreng
gelaat, dat verband om zijn hoofd, en die
daar tegenover hem in den leuningstoel zit.
Ge kunt plaats nemen," zeide Delancy
en Mr. James Ridkins antwoordde op vleien
den toon: „Als het u belieft," en stond ge
reed op den stoel te gaan zitten, waarop
Anna Judge kort te voren gezeten had,
toen de kranke hem met een kracht, die
toonde dat zijne sterke longen niets geleden
hadden, loeduwde; „Neen, daar niet, neem
die andere I"
„Dezen niet, Edmund? O, is er misschien
iets aan? Gij zijt wel goed mij te waarschu
wen."
„Ga daar zitten, als het u belieft; mis
schien zoudt gij ook de deur kunnen sluiten,
daar men somtijds hier onaangemeld zou
kunnen binnenkomen."
Hij dacht aan zijne moeder, en hoe deze
de laatste vluchtige oogenblikken, die hij met
zijne geliefde dacht door te brengen, verstoord
had.
„Ja ik geloof dat het beter is, dat wij
de deur sluiten."
Toen de deur gesloten was, keerde Mr.
James Ridkins naar den haard terug, nam
plaats op den stoel, dien zijn neef hem had
aangewezen, en sloeg nu en dan een steels
wijzen blik van onder zijne borstelige wenk
brauwen op hem.
„Het verheugt mij u weder zoo ver her
steld te zien, Edmund."
„Hoor eens, Ridkins om te beginnen
moet ik je zeggen, die Edmunds maar voor
je zeiven te houden. Het is mij niet onverschil
lig hoe ik aangesproken word."
,Zeer goed. Gij wilt dus niet dat ik u
toespreek met
„Neen, neen, zeer natuurlijk, en het ver
heugt mij dat gij kiescheid genoeg bezit dat
zelf in te zien. En het verheugt mij ook
even als u, Ridkins, dat ik veel beter ben,
want anders zou ik zeer zeker reeds eene
voikomene verklaring hebben afgelegd van
alles wat er op het Boothuis heeft plaats ge
had, voor ik stierf."
„Ja, ja, dat kan ik wel denken," zeide
Mr. Ridkins, de zweetdroppels met den zij
den zakdoek, dien hij uit zijn zak gebaald
had, van zijn voorhoofd afwisscbende. „Na
tuurlijk hadt gij daar het recht toe. Hé, wat