NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT en GELDERLAND. HET BOOTHUIS. No. 83. Zaterdag 17 October 1891. Twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Maatschappelijke staatkunde. F euille t on. iMERSFOORTSCHE COURANT. VOOR abonnementsprijs! Per 3 maanden ƒ3.Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G J. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignotten naar plaatsruimte. Maatregelen in het belang van de veiligheid en gezondheid in fabrieken en werkplaatsen en tot verzekering van het lot van oude of verminkte werklieden zullen, naarmate het door den wetgever bevolen onderzoek vordert, worden ontworpen." Deze zinsnede van de Tioon- rede opentvoor Regeeringen Volks vertegenwoordiging een zeer uitge breid arbeidsveld. Gebroken wordt met de verouderde opvatting, dat het gebruikmaken van werkkrach ten niets anders .is dan het in ontvangst nemen van zekere koop waar, welker prijs nog wel be paald wordt door den kooper, in verband met het meer of minder aanbodgebroken met het begrip, dat het stellig bevestigend ant woord op de vraag»Ben ik mijns broeders hoeder?" slechts betrek king heeft op het particuliere leven, maar aan de beginselen, van staatsbeleid vreemd behoort te blijven. Lang kan getwist worden over de quaestie, of de verplichting tot verzorging van oude of inva- liede werklieden een uitvloeisel is van het bestaande recht, dan of er een nieuw recht door wordt geschapen. Laat het laatste zoo zijn, dan zien wij nog niet in waarom de rechtsbeprippen zich niet mogen wijzigen naar veran derde toestanden of naar ruimere opvattingen. In den loop der eeuwen is de toepassing der rechts begrippen niet stationair geble ven en werden zelfs de grond slagen, waarop zij rusten, gewij zigd, naarmate de menschen dui delijker besef verkregen van het geen zij, in zedelijken en stoffe- lijken zin, aan elkander verschul digd zijn. Men vergelijkt zoo gaarne de maatschappij met een groot huis gezin, waarin ieder zijn bijzon dere taak in het belang van het geheel te verrichten heeft. Doch dan moet ook voor alle leden zorg woiden gedragen, en gaat het niet aan diegene, die hun krach ten hebben aangewend en van wie niet meer kan worden gepro fiteerd, hulpeloos buiten de deur te zetten, hen overlatende aan de openbare liefdadigheid. Dat is geen zaak, waar partij- politiek bij te pas' komter is slechts sprake van een plicht, die op alle leden der gemeenschap rust. Tot de uitoefening van dien plicht achten wij den Staat wel degelijk geroepen. Niemand toch beschouwt dien thans uitsluitend als een administratief lichaam, bloot bestemd om zekere wette lijke regeling te handhaven; hij is bovendien de organisatie van een maatschappelijke eenheid, ge roepen om met de belangen van allen rekening te houden. Wat de toepassing van het be ginsel betreft, komt ons de grond gedachte van de in Duitschland vastgestelde regeling juist voor. De rijkswet, sedert korten tijd bij onze oostelijke buren in werking getreden, erkent drie belangheb benden, die elk zijn aandeel in de kosten hebben te dragen, na melijk de werkman, de werkgever en de Staat. De eerste, omdat ieder naar vermogen behoort bij te dragen om zijn eigen toekomst te verzekerende werkgever, om dat hij persoonlijk voordeel heeft getrokken uit het maatschappelijk kapitaal, gelijk wij hetgezamentlijk arbeidsvermogen zouden kunnen noemende staat, als de hoeder van de belangen van al zijn bur gers. In welke verhouding nu de bij dragen dezer drie factoren moeten worden geregeld, is niet met wis kundige zekerheid uit te maken het is de taak der wetgevers, dit te bepalen. Het zeer natuurlijk gevolg van de bedoelde maatregelen zal zijn, dat vooreerst de prijzen der ar beidsproducten hooger zullen wor den. De verplichting, der werk lieden opgelegd om wekelijks iets af te zonderen, moet van invloed zijn op den stand der loonen, ter wijl het aandeel van den werk gever op de waarde moet worden uitgehaald. In de tweede plaats komt het aandeel van den staat op het budget van uitgaven, zoo dat belasting verhooging er on middellijk uit voortvloeit. Maar die zeer natuurlijke ge volgen hebben we eenvoudig rus tig af te wachtenwie het doel wil, moet ook voor de middelen niet terugdeinzen. De arbeiders zeiven zijn ook verbruikers, en betalen dus ook hun aandeel in de verhoogde prijzenwie het meest verbruikt, deelt ook het ruimst in de verhoogde uit gaven. Nu is er een reden die ons no pen zou te wenschen, dat het aan deel van den staat in de verzeke ringskosten niet te bekrompen wordt genomen. Belastingen kun nen worden omgeslagen naar ver mogen, volgens de draagkracht; verhoogde prijzen van producten drukken noch evenredig, noch progressief maar leggen een be zwaar op de groote gezinnen, waar dus, bij gelijkheid van in komsten, de draagkracht het ge ringste is. We kunnen dat met een voor de hand liggend en con creet voorbeeld toelichtengesteld dat, een en door de hoogere loo nen, en voor de verplichte pen- sioens- of verzekeringsbijdragen de prijzen der wollen dekens 25 cents hooger worden, dan zal een eenloopend gezel, die er per jaar maar één behoeft te koopen, één kwartje bijdrageneen gezinshoofd met vier of vijf kinderen, die er in denzelfden tijd drie noodig heeft, maar toch niet meer verdiend dan de pas bedoelde vrijgezel, drie maal die som bijdragen. Datzelfde geldt natuurlijk voor alle artikelen van dagelijksche behoeften, waar van het gebruik niet willekeurig kan worden beperkt. De tegenwerping is gemaakt dat de staat, op de beoogde wijze de arbeidsvoorwaarden verzwa rende, de concurrentie met de buitenlandsche nijverheidsproduc ten moeielijker zuu maken en der halve verplicht zou zijn om het evenwicht te herstellen, hoogere invoerrechten te heffen. Daar zou een schijn van billijkheid in ge legen zijn, indien we gevaar lie pen met onze sociale wetgeving alleen te staan. Maar dat is vol strekt het geval nietreeds is Duitschland ons voorgegaanin België zijn plannen in denzelfden geest aanhangig, terwijl in Frank rijk de Minister Constans nog on langs heeft medegedeeld, dat de Regeering de pensioens- en inva- liditeits-verzekering zeer spoedig ernstig ter hand zal nemen en van de aanneming harer voorstel len zelfs een Kabinets-quaestie zal maken. Wat Engeland betreft, daar zijn zooveel particuliere krachten aan het werk op maat- schappelijken gebied, dat haar werkzaamheid wel tegen die der staatsmacht kan opwegenook is het vrij zeker, dat een eerlang te verwachten optreden van een Gladstoniaansch Ministerie ook meerdere staatsbemoeing met ar beidstoestanden ten gevolge heb ben. Er kan dus geen sprake zijn van de noodzakelijkheid, door fiscale maatregelen het evenwicht te herstellen, dat niet verbroken zal worden als overal in onge veer gelijken zin wordt gehandeld. Het is niet waarschijnlijk dat de Regeering met de uitvoering harer voornemens zal wachten totdat de enquête, waarvan de aangehaalde volzin in de Troon rede spreekt, geheel zal zijn af- geloopen; sommige verbeteringen vooral wat betreft de zorg voor de veiligheid en de gezondheid in fabrieken en werkplaatsen, zijn reeds van zooveel kanten bezien, dat daaromtrent een gevestigde meening bestaat, wij achten het zelfs zeer in het belang der werk gevers, die reeds uit zichzelf, zon der wettelijken dwang, de noo- dige voorzieningen hebben getrof fen, dat ook de anderen spoe dig daartoe worden genoopt; een eerlijke concurentie zal er door worden bevorderd. Met belangstelling ziet ieder, wien het volkswelzijn niet onver schillig is, de wetsvoorstellen der Regeering te gemoet. 99) „Wij hebben reeds eenmaal afscheid van elkander genomen, en meenden dat cene lange reis ons zou scheiden, Annaen gij moet het mij vergeven, wanneer ik ook aan deze scheiding nog niet zulk een onbepaald geloof hecht." „Ach, neen, nu is er geen twijfel meer aan," zeide Anna. „Ik zal u weten te vinden, waarheen gij ook gaan moogt, daarop kunt gij staat ma ken," zeide Delancy op vertrouwelijken toon. „Bedenk dat ik mij nooit door eene belofte verbonden heb, u niet op te zoeken." „Deze verwijdering van u is zelfs nu nog grooter dan de eerste, daar ik mij toegewijd heb aan eene vrouw, aan wie de wereld met verachting dan rug toekeert; ik heb mij door mijn woord aan haar verbonden even als ik mij aan mijn vader verbonden had." „Ja; maar deze belofte behoeft juist geen scheiding tusschen ons daar te stellen," zeide Delancy, met zijne hem eigene volharding. „Mijne belangstelling in u, Anna, zal nooit ophoudenen gij zijt de eenige vrouw over wier toekomst ik moet waken, wat er van u of mij moge worden, of met welke kalmte wij elkander in het vervolg zullen beschou wen. Tenzij „Tenzij wat?" zeide Anna langzaam, haar hoofd opheffende, dat boe langer hoe dieper op hare borst gezonken was. „Tenzij gij mij zegt, dat gij mij nooit bemind hebt dat het slechts een voorbij gaande hartstocht was en alleen medelijden met uw toestand u uwe verklaring deed af leggen, toen alleen de dood te verwachten scheen." „Gij weet begon zij. doch zweeg op eens weder, waarna hij haar met zijne ge wone voortvarendheid in de reden viel „Datgij dat niet zeggen kunt? Zeer goed. Derhalve kunt gij het mij niet ten kwade duiden, Anna, dat ik niet alles doe, wat ik kan, om u te vergeten." „Gij zijt vrij, en Andermaal viel hij haar in de reden. „O, wij zijn beiden vrij; er bestaat tus schen ons geene verbintenis. Dat weet ik zeer goed. Wij hebben dat alles toen be hoorlijk besproken, Anna." „Gij zijt nu vrij om Lady Burlinson te huwen. Ik weuschte dat gij dit dedet;want zij heeft u nooit vergeteu." „Noem, bid ik u, thaDs geen namen, of wijs mij iemand aan, die eene gepaste partij voor mij zijn zou," zeide Delancy. „Hoe zou het u bevallen, zoo ik u iemand van de straat aanwees en zeide: „Huw dien jonge ling, want ik geloof dat hij een goed echt genoot zijn zal." „Ik zal nooit huwen," antwoordde Anna. „Bedenk dat wel Ned o, ik ben voor n een hinderpaal op uwen levensweg. Neen, ik kan het niet gelooven dat gij lang aan mij denken zult ten minste wensch ik dit. Denk aan mijae moeder, wier leveu nog verlatener en verschrikkelijker geweest is, dan dat mijns vaders, en treed gij niet tus schen ons om hare overigen levensdage te verbitteren Zij legde hare handen in de zijnen, en zag hem aan, terwijl de tranen over hare wangen vloeiden. „Wat zegt gij er van, Tante Judge?" zeide hij, zich tot die vrouw wendende, met haar ernstig gelaat en die alles met de groot ste oplettendheid had aangehoord. „Ik zeg, bedroef het meisje niet," zeide Mary. „Zij heeft in den laatsten tijd schok ken genoeg ondervonden." „Ik zal haar niet langer bedroeven voor niets ter wereld niet," zeide Ned, voor dit verwijt zwichtende. „Ik zal baar niet meer bedroeven en van heden af zal ik een jaar laten voorbijgaan, eer ik haar weder op zoek. Nu wil ik nog alleen afscheid van haar nemen." „En nu voor altijd, Ned." „Neen, niet voor altijd' voor al de vrou wen dtr wereld niet, die mijn hart nog meer zouden kunnen schokken, als het thans ge schokt is; maar ik zeg u nu vaarwel, en nog eens, vergeet mij niet?" „Is dat waarschijnlijk?" „Ik heb er aanspraak op dat gij aan mij deukt, zoowel als aan uwe moeder," zeide Delancy, „en ik geef dat recht niet op. Ver duiveld! daar komt de postwagen, en ik heb nog niet half gezegd, wat ik bad willen zeg gen. Wil ik nog een half uur hier blijven, en naar llpham rijden met dezelfde chais, die ons eens te zamen naar Wolchesler bracht en terug." „O, die gelukkige dag! Maar toef niet lan ger ga, bid ik u." „Gij wilt ook zeggen, vergeet mij niet, is bet niet zoo, Anna?" „Dat mag ik niet zeggen. Zoo eveu vraagde ik u mij to vergeten mij voor altijd te verlaten." „Maar gij verlangt het toch niet, dat ik u geheel vergeten zul, al ware hot dat deze scheiding voor altijd was?" „Welnu, vergeet mij dan niet geheel en al." Zij verzette er zich niet tegen, toen hij haar aanzijn hart drukte en kuste, want zij wist het wel dat zulks het einde zijn zou, en hij was diep geroerd, ofschoon hij trachtte zulks voor haar te verbergen. Neen, dacht zij, nimmer zouden zij elkander weder ont moeten; hoe konden hunne paden elkander kruisen in dien grooten doolhof des levens, waarin zij gereod stond zich te verliezen „Ik boud veel van zulk een afscheid," zeide hij, „omdat het tot geen einde leidt, en mii toch telkens een schrede nader tot u brengt, Anna." „Nu geen scherts in het laatste oogen- blik," antwoordde zij. „Neen, in dit oogenblik een hoop die ik met mij voeren, en die mij kracht geven zal," Hij verliet haar met zijn gewonen vasten tred, als konden geen onheilspellende voor- teekens hem op zijnen weg verschrikken, en Anna stond aan de deur en zag hem na, terwijl bij den postwagen naderde. Zij stond er nog toen liet rijtuig voorbijreed en hem aan baar oog onttrok, en wuifde met hare liaDd om zijn groette beantwoorden, ofschoon liet geheele landschap voor haar als in een nevel gehuld was. door de tranen die iu hare oogen stonden. Lang nog, nadat de wa gen verdwenen was, stond zij daar, tot hare tante haren arm aanstiet en haar tot de wer kelijkheid terugbracht. „Anna gij zijt nog te jong om een ge liefde te hebben zoo als hij. Eu sterk ge noeg," voegde zij er bij, „om hem ten oiler te brengen aan de moeder, die gij nog zoo weinig kent." „Aan de moeder die mij ook bemint, en

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1891 | | pagina 1