I1UWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. II ET BOOTHUIS. No. 87. Zaterdag 31 October 1891. Twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Stad en Land. Feuille t on. SMÏBSFOBRTSCHE GOORANT. VOOR abonnementsprijs! Per 3 luaaiidoa ƒ1.Franco per post door het geheele Rijk. .Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G J. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Een verschijnsel, dat zich in de laatste vijf- en-twintig jaren bij toeneming vertoont, is de ver plaatsing der landbewoners naai de groote gemeenten. Een blik op de bevolkings-statistiek is vol doende, om den omvang dier ver huizing te leercn kennen. Terwijl het aantal inwoners der aanzien lijkste en zelfs der tweede rangs steden aangroeit, buiten elke ver houding van het cijfer waarmede in gewone omstandigheden de geboorten de sterfgevallen over treffen, blijft in de gunstigste ge vallen de bevolking der platte landsgemeenten stationair, ja, gaat niet zelden in sterkte achteruit. Niet alleen in Nederland is dit waar te nemenook andere sta ten constateeren dezelfde binnen- landsche émigratie. Vooral in Frankrijk wordt er zeer over ge klaagd. Is er dan reden tot klagen? Voorzeker. Het meerendeel der personen, die het land voor de stad verwisselen, behoort tot den arbeidenden stand. Dat zou op zichzelf geen kwaad zijn, ware het niet, dat deze menschen bui ten staat zijn een vak uit te oefenen, waarvoor eenige bedrevenheid noodig is. 't Zijn meestal boeren arbeiders, die met de werktuigen, welke zij geleerd hebben te han- teeren, in de stad niets kunnen uitrichtenhet eenige alzoo, wat zij medebrengen, is zekeie mate van physieke krachten, en zij zijn dus alleen beschikbaar voor werk zaamheden, die geen anderen dan dezen eisch stellen. Maar van wat de Engelschen eigenaardig „uns- killend labour" noemen, is de ar beidsmarkt ruim voorzien, gezwe gen nog van het feit, dat de vraag daarnaar, als gevolg van de uit voering van allerlei machines die arbeidskracht doen uitwinnen, steeds vermindert. Komt er alzoo eenige vraag, dan is het aanbod zoo ruim. dat de werkgever er mee verlegen is en hij een groot aantal mannen moet afwijzen. Dezen vinden slechts nu en dan bezigheidde verdiensten voor hun gezin zijn verre van toerei kend, bovendien zijn zij, in de uren van gedwongen ledigheid, aan velerlei verleiding blootge steld. Het gevolg van dien toe stand is gemakkelijk te radende man, die met hoopvolle verwach tingen zijn dorp verliet, zichzel- ven diets makende, dat hij zijn positie zou verbeteren, gaat meer en meer achteruit, in stolfelijken zoowel als in zedelijken zin, en ten slotte moeten de armbesturen bijspringen om hem voor gehee- len ondergang te behoeden. Wel is waar zijn er op dien regel tal van uitzonderingen aan te wijzen, vooral wanneer de ver plaatsing op zoo jeugdigen leef tijd geschiedt dat nog een vak geleerd kan worden waarin een broodwinning is te vinden, maar de regel verliest daardoor niets van zijn kracht. Dikwijls gaan plattelandbewo ners naar de stad om een nering uit te oefenenboerenzoons wor den kastelein, waarvoor ook zekere geschiktheid noodig is die niet. iedereen bezit, of zetten een winkeltje op. Men zou haast zeggen, dat het tapper en het winkelieren een goudmijn is, ter wijl toch de ondervinding leert dat de gulden oogst menigwerf uiterst schraal is. Het is maar uiterst zeldzaam, dat een nieuwe nering in een behoefte voorziet: van alles is er schier overal meer dan genoeg. Zoo doende wordt de concurrentie den mededingers te machtig, en schiet menigeen er al zijn bezittingen bij in. Voor de groote gemeenten, die het leeuwenaandeel ontvangen van de uitgeweken plattelanders, is dan de toeneming der algemeene welvaart in omgekeerde verhou ding tot die der bevolking. Het jaarlijksch tijdperk van werkloos heid begint steeds vroeger en neemt later een einde, en de grootste inspanning der philan thropic is ontoereikend om aan dit kwaad het hoofd te bieden. Er is nog een andere reden, die deze verhuizing in de hand werkt. In de stad, zegt men, is veel meer te genieten dan ten platten lande, waar het leven, zooals wordt beweerd, vrij een tonig is. In de stad gaat men op zijn tijd eens uit, men ziet meer menschen, men leeft er meer. Ook dat valt gewoonlijk tegen. Uitgaan kost geld, en dat heeft men niet zoo maar voor het grij pen. Daarenboven duurt, het ge woonlijk lang, eer men in de nieuwe omgeving een kring van kennissen heeft gevonden, met wie men geregeld kan omgaan. De landbouwer staat in de eerste jaren van zijn verblijf in de stad te kijken als een kat in een vreemd pakhuis, en vaak duurt het vrij lang, eer die overgang is door geworsteld. Menig buitenman zou, als hij op den gedanen stap kon terugkomen, dit gaarne doen maar meestal is dit onmogelijk, daar hij als het ware zijn sche pen achter zich heeft verbrand. Ofschoon het niet wel moge lijk is, een dam op te werpen tegen deze verhuizingsmanie, ach ten wij het niet nutteloos, met een enkel woord op de gewone gevolgen te wijzenmisschien worden enkelen erdoor tot naden ken gebracht, tot inachtneming van de oude en wijze spreuk Bezint eer gij begint. Voor alle dingen zijn oorzaken aan te geven. Zoo wordt beweerd dat de achteruitgang van den landbouw velen, die op het land geen voldoend bestaan meer kun nen vinden, tot verplaatsing naar de steden dwingt. Dat is maar gedeeltelijk waar, want het ver schijnsel, waarvan wij spreken, openbaarde zich reeds in volle kracht, in het tijdperk toen de landbouwnijverheid nog in bloeien- den toestand verkeerde. Veel kwaad heeft aan de zaak gedaan de bekende bouw-hartstocht van voor eenige jaren. Toen kwamen overal handen te kort, en zelfs zij, die geen ambacht hadden ge leerd, konden als opperlieden en sjouwers een goed daggeld ver dienen. Maar als de aannemer klaar was, dankte hij ook het losse werkvolk af, dat niet zoo aanstonds ander werk kon beko men en menigwerf tot armoede verviel. Toch bleef de stroom aan houden, nu eenmaal de waan had post gevat dat men slechts naar de stad behoeft te gaan om als een heer te leven. Het is werkelijk te betreuren, dat voor den landbouw uiterst geschikte arbeidskrachten verlo ren gaan, en wij zijn niet vreemd aan het denkbeeld dat de mindere bloei van dezen tak van nijver heid, die als oorzaak van het ver schijnsel wordt opgegeven, er in niet mindere mate het gevolg van zuivelbereiding, met ruimen interest terug. is. Al moge er over het geheele land geen gelijkheid van toestan den bestaan, dat de landbouw veel meer productief kon .gemaakt worden indien er meer werk van gemaakt, wordt door alle deskun digen erkend. Er is een zuinigheid, die de wijsheid bedreigtals een boer schroomt, aan zijn akkers en weiden, aan zijn vee en zijn gewassen het noodige te doen verrichten, gaat zijn bedrijf ach teruit. Het loon, dat hij uitgeeft voor rationeele grondbewerking, voor toeverzorging voor verbete ring van zijn keert Een paar flinke arbeiders meer of minder maken, op de winsten van een geheel jaar, zulk een groot verschil, dat men den man wel van kortzichtigheid moet beschul digen, die meent door inkrimping van zijn personeel zijn voordeel te betrachten. Wat den veldarbeiders betreft, dezen moeten zich geen te groot- sche voorstellingen maken van de voordeelen van het stadsleven. Zich beperkende bij hetgeen we zenlijke behoeften zijn, kunnen zij in den kring, waarin zij zijn grootgebracht, veel gelukkiger leven dan door zich te wagen aan de dikwerf zoo meedoogenlooze concurrentie, die hen in de stad wacht, waar zij te vergeefs pogen tegen den stroom op te roeien, die reeds zoo velen heeft ver zwolgen. Niet alles wat blinkt, is zuiver goud, en hoevelen be klaagden zich te laat, dat zij zich vergaapt hebben aan den uiter- lijken schijn 102) „Het denkbeeld bevalt mij niet dat het landgoed geheel aan dienstboden wordt over gelaten, en het zou kunnen zijn dat Mr. Ay- nard te een of ander tijd er zich weder met eene vrouw wenscht te vestigen," zeide De lancy. „Mij dacht dat deze post u, Miss Judge, die eene stille levenswijze verlangt, juist zou passen, en bovendien eene fatsoenlijke dame geen schande zou aandoen." Mary judge maakte bij deze woorden eene buiging, schoon het compliment op haar geen diepen indruk scheen te maken. „Ik heb geld genoeg om van te leven," was het antwoord; „en toch zou de betrek king mij misschien passen. Ik zal er over denken, Mr. Delaucy." Toen zij ze eene week later aannam, zeide zij op hare gewone harde manier „Ik zou mij meer gestreeld gevoelen, Mr. Delancy, zoo ik denken kon dat gij in deze zaak geheel belangloos gehandeld hadt zoo gij mij beter kendet, of gehoord hadt dat ik iemand was, die met trouw en ijver de be langen van Mr. Aynard zou bevorderen." „Gij zijt dan vergeten dat uw broeder mij eens te Wolchester gezegd heeft, hoe gij voor hem en Anna steeds spaardet; welk eeno trouwe en ijverige vrouw gij waart in den nederigen stand, waartoe het ongeluk u ge bracht had." „Ja, daaraan dacht ik niet meer," zeide Mary Judge. „En gij handelt derhalve ge heel belangloos?" Zij had besloten hem geheel alleen bij die eene vraag te bepalenen het was geen ge makkelijke taak Tante Judge van eenig denk beeld af te brengen. „Wel eigenlijk niet geheel belangloos," be kende hij ten slotte. „Dat vermoedde ik wel," zeide de aan staande huishoudster op Thirby Cross, en zij beet zich op de lippen, hetzij in toorn of om eene glimlach te bedwingen wat het eigenlijk was zou niet gemakkelijk te bepalen zijn, daar een glimlach eene zeldzaamheid bij haar was. „Eindelijk ben ik dwaas genoeg, tante." zeide hii, tot Mary Judge's groot verbazing, ,,te gelooven dat ik zelf trouw en ijverig beide ben trouw aan Anna, en ijverig om haar meer en meer te naderen. Ik heb haar en hare moeder uit het oog verloren. Ik liet baar vertrekkeu als bekommerde ik mij over haar niet. De geheele zaak heb ik met zekere lichtzinnigheid, opgeruimheid, ja, bijna met onverschilligheid beschousvd, om Anna's gemoedrust niet te verstoren en haar omtrent mij gerust te stellen. Ik heb haar geheel haar eigen zin laten volgen en ben niet voornemens haar op te zoeken voor cr twaalf maanden zijn voorbijgegaan en zij de proef van hare nieuwe levenswijze met Mrs. Judge genomen heeft; maar ik mag niet el- keu sleutel aangaande haar verblijf mij laten ontsnappen. Als de tijd daar is zult gij mij weten te zeggen, waar ik Anna vinden kan, en dan zal ik mij tot u wenden om de noo dige inlichting. „Is het wel waarschijnlijk dat ik u die geven zal?" „Zoudt gij dan weten waar Anna is?" „Waarschijnlijk wel. Zij zal mij niet ge heel vergeten, hoop ja geloof ik." „Misschien gevoelt zij zich niet geheel en al gelukkig. Misschien zal er dan iets in hare brieveu zijn, hetwelk u doet zien dat zij niet geheel tevreden is." „Welnu?" Dan zult gij mij zeggen, waar ik haar vinden kan, zoo ik het in dien tijd zelf niet alles aangaaandc haar heb weten uit te vor- schenwant ik verbeeld mij bedenk wel, ik spreek onder zeker voorbehoud," zeide hij, met zijn inneraenden glimlach, dat het ge luk van Anna Judge bij u boven alles weegt." „Ja, dat doet het ook," antwoordde Mary, zich zelve een oogenblik vergetende. „Dan strijden wij onder een vaandel," zeide Delancy zeer gepast, „on wij kunnen te zamen, elk op zijn eigen post, waken en wachten." „Hoe oud zijt gij?" vraagde Mary Judge op eens. „Zes en twiutig jaar." „En zoudt gij meenen dat twaalf maan den geene verandering brengen zullen in uwe romantische liefde voor mijne nicht?" ,;Geeu twaalf jaar." „En in de gevoelens mijner nicht omtrent u? bedenk, zij is eerst zeventien jaar. „Zij is zeer jong," zeide Delancy, terwijl hij bij deze opmerking der practische vrouw zijne handen door zijne haren streek; „en toch is zij, wat haar oordeel aangaat, ouder dan de meeste meisjes, en in mijn oog is zij immer eene heldin. Ik stel zelfs meer vertrouwen in Anna Judge, dan in mijzelveu. Zij zaJ mij niet vergeten." „Zoudt gij dan niet meenen, dat gij ten tweede male door eene vrouw kunt misleid worden?" „Anna heeft u dus mijn vroegere geschie denis verteld? Neen, dat geloof ik niet, Anna zal mij niet misleiden." „Is het wel waarschijnlijk dat Anna eer der ontrouw aan hare moeder wordeu zou, dan aan u?" vraagde Mary Judge op het onverwachtst. „Ontrouw juist niet, maar het zou kun nen zijn, dat zij elkander niet recht ver stonden." „Zoudt gij dan meenen dat Mrs. Judge de vrouw niet is, die Anna op den duur bevallen zal. Ontken het maar niet; ik lees de waarheid op uw gelaat," zeide Mary Judge; en met een zucht voegde zij er bij, ,.het is natuurlijk eu billijk' dat zij elkander liefhebben, maar ik koester ook dezelfde vrees als gij, of-cboon ik steeds tracht, die gedachte bij mij te verbannen en te geloo ven dat alles zoo met een best oogmerk be stuurd is. Ik hoop dat ik ongelijk heb, Mr. Delancy, dat ik bitter en wreed onrecht vaardig ben, zoo als inijue manier altijd ge weest is. ten minste volgens bet oordeel van Mrs. Judge; maar zoodra ik meen te be merken dat Anna ongelukkig is, dau zal ik u zeggen, waar gij haar vinden kunt. Tot dien tijd moet gij zelf zoeken." Met deze belofte scheidden zij van elkan der en Mary Judge werd huishondster op Thirby Cross, eu de dienslb den bemerkten niet veel onderscheid tusschen Mr. Holmes en haar, behalve dat de nieuw aangekomene haar ten allen tijde nauwkeuriger gadesloeg en niet gewoon was zich in hare eigene kamer op te sluiten. En voor de winter begonnen was, had Edmund zijne betrekking als organist te Ilpham verlaten en was bij met Ayuard en zijne moeder Daar Londen vertrokken. Hooge vloeden kenmerkten het ruwe jaar-

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1891 | | pagina 1