NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT en GELDERLAND. Officieele Publicatiën. ONDER T OORDEEL. ]\o. 7. Woensdag 25 Januari 1893. Twee-en-twintigste jaargang. abonnementsprijs: VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: VLINDERS. BINNENLAND. F euilleton. VOOR Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. C-iroote letters en vignetten naar plaatsruimte. Wat hebben wij de oude lui dikwijls hooren verbalen van strenge winters, die zij beleefd hebben. Neen maai dat waren nog eens winters! Het scbeen wel, dat met zooveel goeds, dat met den goeden ouden tijd verdween en toeri was immers alles beter dan nu, en als wij het gelooven willen, vooral de kinderen waren niet zoo ondeugend en de jongeren hadden voor de ouderen veel meer eerbied I ook de jaargetijden laxer waren gewor den. Jammer maar, dat dit weer eens is gelogenstraft. Wij hebben ook nu win ters, die mee kunnen doen. En zoo kun nen wij later onzen kleinkinderen weer vertellen van de strenge winteis van 1890 en '92, toen wij met paard en wagen over het jjs gingen, toen liet vroor tegen de klippen aan en er geen warm stoken aan was enz. Nu wij hebben een goed wintertje gehad en wij zouden haast zeggen, dat het hier wel bij kon blijven, al heeft de ingevallen dooi zekei wel velen teleurgesteld, nu liet ijsvermaak juist zoo prettig aan den gang was. Zeker een stienge winter met sneeuw en ijs is prettig tenminste als men zien ei op inrichten kan. Als wij thuis niets van de kou of van het gure weei mei ken en buiten ons ertegen kunnen wapenen en na eens flink schaatsengereden te hebben bij moeder de vrouw een tafeltje welbereid vinden en daarbij tijd om te bekomen van de vermoeienis en vooi gezellig samen zijn, dan is de winter nog zoo kwaad niet en misschien nog wel te verkiezen boven den zomer. Maar voor zooveel an deren is de winter niet zoo pieuig. Tal van bedrijven slaan stil: schippers kunnen niet varen, metselaars niet werken, pol derjongens en boerenarbeiders met graven. Als dergelijke werklieden 's Zomers met genoeg hebben veidiend of niet genoeg hebben bespaard om den wintertijd dooi te komen, dan blijft er vaak geen andei redmiddel over teneinde het hoofd boven water te houden dan naar de bedeeling te gaan. Ea wij kunnen begrijpen, dat dit toch voor sommigen bard moet zijn, als zij werk vragen, wei ken willen, maai het met kunnen krijgen, als zij genood zaakt zijn een beroep te doen op de openbare liefdadigheid, waar bun gevoel van eer en eigenwaarde nog tegen op komt. Het is waar, elke winter brengt het vraagstuk der werkloosheid op den voorgrond en het kan met reden betwijfeld worden of de toestand thans slimmer is dan in vorige strenge winters. Maar of die toestand nu beter is of erger, dat doet er niet veel toe, hij is erg genoeg. Middelen moeten beraamd worden om 111 den nood te voorzien, duurzame middelen ter verbetering. Maar zoover zijn wij nog niet gekomeD een statistiek van de werk loozec en betere veideeling der werk zaamheden over hel geheele jaar zouden zeker al veel helpen. En ais allen doen wat zij kunnen, gemeenten, grondeige naars, werkgevers, alsook particulieren zoo mogelijk weik verschaffen waar werkeloosheid in hun nabijheid dreigt, en naar vermogen liefdadigheidsinstellingen steunen, dan kan veel leed worden voor komen. Er is al veel gedacht en geschreven over de verbetering van de inaatschap- scirappelijke toest<rntten. De een 'WH J.c vei betei mg door landnationalisatie, een ander weer door sociaal-democratie. Du alles gaat echter goed in de theorie; in bet studeervertrek kun inen wel een mooi stelsel opbouwen met de noodige verbeeldingskrai lit, inaar in piaklijk? In de piaklijk blijkt een sociale orga nisatie van een geheel volk thans ten minste nog met uereikbaar, zoolang de maatschappij rust op de iudividueele vrijheid om te arbeiden en op den prik kel van het eigenbelang. En dan een sociale heilstaat is alleen mogelijk met menschel! die vooral ook in zedelijk op zicht zeer hoog staan. Zoolang dit laatste nog niet het ^eval is, kunnen wij van een ideale staat drooinen, maar werke lijkheid wordt het voor ons niet. Waar naar wij wel knriuen en moeten streven is een betere maatschappij, maar die berekend blijft voor gewone menschen, en in die maatschappij zal vooreerst nog wel blijven vrijheid van aibeid, die con- cuirenlie veroorzaakt, eu privaat-bezit, d. i. de vruchten, die eenieder voor eigen aibeid inoogst. Wij moeten geleidelijk vooi uil, voeije voor voetje; verbetering komt niet op eens, stegen de nooden I der suinenleviug is geen wonderki ui.1 [gewassen," wat onze utopisten ook be weren mogen. De geschiedenis leert ons, dat door een ploLselingen omkeer, door geweld en dwang, nimmer een blijrend goed is tot stand gekomen, maar dat bij alles en vooral gelet rnoet worden op de lustoiische ontwikkeling. Dat de loonen dalen is het naluuilijk gevolg van het toenemen van het aanbod van welk- krachten, en legen dit euvel worden als geneesmiddelen aanbevolen: aaneenslui ting en beperking van het aantal werk lieden. Maar vooral dit I valste is een zeer teer punt, waarover het laatste woord nog niet gesproken is, en waarover wij maar liever het stilzwijgen bewaren. Zaterdag was het honderd jaar geleden, dat de ongelukkige Lodewijk XVI ont hoofd werd. Zijn laatste woorden, nik hoop, dat het vergieten van mijn bloed bij zal dragen tot de bevoideung van Frankrijks geluk," werden beantwoord met de kreten sLeve de Republiek" en »Leve de natie." En beeft het bloedig evolutie "ri aam Jl lóeaicv'vsn óe T.ietiigte kunnen verwezenlijken? Vrijheid, gelijk heid en broederschap zijn idealen geble ken, en derhalve onbereikbaar. Van den toekomststaat, dien men zich droomt, zijn deze idealen de grondslag, en daarom is zoo'n staat niet mogelijk dan in theorie. Waarom worden dan het volk zulke onbestaanbare dingen voorgespiegeld, en hun onteviedenbeid opgewekt? Waarom worden de vrouwen aangespoord vhaar kinderen groot te brengen in haat tegen alle bezitters," en waarom moet reeds den kindei en sde gedachte worden inge prent, dat er geen enkele goede onder de bezittende klasse is," moet vbaal te gen de bezitters hel geloof der kinderen zijn"! Al dat opruien doei de goeden onder de werkloozen meer kwaad dan goed, en zulk een taal van enkelen, die zich gaarne aan 'l hoofd van een nieuwe beweging plaatsen, zal toch een schade lijken invloed hebben op de goedgeefsch- lieid der meergegoeden. Die opruieiszijn gevaailyker dan zij soms zelf vermoeden kunnen. Bij een beschouwing over het hypnotiseerer, van menschen massa's,zegt de geleerde Lornbiosel «Een volksmenigte is een bodem, waarin de mikrobe van bet kwaad even welig Hert als die van het goede ver dwijnt uil gebrek aan gunstige levens voorwaarden. Gedeeltelijk is dit toe te schi ijven aan een zekere valscbe schaamte, die de menschen er toe leidt buri betere gevoelens te verbergen, en gedeeltelijk ook aan suggestie, die de menschen din gen laat doen, waataan zij onder gewone omstandigheden niet zouden denken." Deze gedachten stemmen tot nadenken. a. s. intedienen bij den Burgemeester der gemeente, binnen welke zij voor de militie zijri ingeschreven, onder overleg ging van het des betrekkelijk bewijsstuk. Amersfoort, den 21. Jan. 1893. Burgemeester en Wethouders voornoemd, De Burgemeester, F. D. SCHIMMELPENNINK. De Secretaris, W. L. SCHELTUS. De Burgemeester en Wethouders van Amersfoort, Gezien art. 8 der wet van den 2. Juni 1875 (Staatsblad no. 95), Brengen ter kennis van het publiek, dat door hen aan J. Van Manen en zijne rechtverkrijgenden vergunning is verleend om eene Koper- en Blikslagerij en Lood gieterij opterichten in het perceel, alhier gelegen aan de Krommestraat, wijk F, no. 2j0 kadastraal bekend onder sectie E, no. 478. Amersfoort, den 23. Jan. 1893. Burgemeester en Wethouders voornoemd, De Burgemeester, F. D. SCHJMMELPENNINCK. De Secretaris, W. L. SCHELTUS. De Burgemeester en Wethouders van Amersfoort, Gezien de eeiste zinsnede van art. 127 der militiewet en art. 71 van het Ko ninklijk besluit d.d. 8 Mei 1862 (Stbl. no. 46), gewijzigd bij dat van den 22. Juli 1892 (Stbl. no 179); Gelet op de aanschrijving van den Heer Commissaris des Konings in de provincie Utrecht van den 8. December 1862 no. 1 N. M. S. (Provinciaal-blad no. 157); Herinneren den geestelijken en bedie naren van den godsdienst bij de erkende kerkgenootschappen en den studenten in de godgeleerdheid hunne verplichting om, voorzooveel zij als dienstplichtig zijn aangewezen en tengevolge van het ge trokken nummer bij de militie ingelijfd moeten worden, of daarbij reeds ingelijfd zijn, üe aanvraag om ontheffing van den weikelijken dienst vóór den 1. Februari Volgens een telegram van Reuter hebben aan den wedstrijd aan de Linsey Fenn hij Cambridge om de Prince of Orange Cup, afstand één Eng. mijl, niet mede gedaan de drie Nedeilandscbe rij ders Roodenliuijs, Houtman en Eden, we gens den ongunstigen toestand van het ijs, tengevolge van den dooi. De prijs werd gewonnen door Aveling, den kampioen der Engelsche amateur-i ij- ders die den afstand van één mijl aflegde in 3 minuten en 26 seconden. Daarop reden de Friezen Martin Kingma en Merk Kirigma, die tegenwoordig waren, tegen elkaar over 1 Eng. mijl voor een bijzonderen prijs, waarbij Merk Kingma gemakkelijk won in 3 minuten 8 secon den. Te Amsterdam is Zaterdagavond ten huize van den heer P. W. Marselis Hartsinck, Heerengracht, eene bijeen komst gehouden van eenige vroede en gegoede ingezetenen der hoofdstad met de afgevaardigden van vele instellingen en enkele vakvereenigingen, om te be raadslagen over eene poging, waardoor in den nood van werkelijk behoefligen zou kunnen worden voorzien Algemeen was men van oordeel dat er iets gedaan moest worden, maar dat voor eene rich- tige en doelmatige hulp de samenwerking noodig is van de besturen der vakver eenigingen, die met een aantal ingeze tenen zich tot eene commissie hébben te constitueeren, welke zoo spoedig mo gelijk zich de gegevens zal verschaffen voor een zoo juist mogelijk overzicht over den toestand, om in aansluiting daarmede hulp te verstrekken. dook MEVR. KAUTZMANN-VAN OOSTERZEE. 39). ïJa, ik heb een zoon." ïGelijkt hij op u of op uw man?" »Mgn man? O, het is waar ja, hij gelijkt op zijn vader." Hier werd een stoornis gemaakt door het ophouden van een rijtuig, nik ver wacht gasten," zeide Ada, sen ik ver moed, dat ze daar komen. Kunt ge me de boodschap voor mijn echtgenoot zeg gen of wilt ge terugkomen? Ik zou u wel voorstellen te wachten, maar ik vrees dat dit te lang duren zou." Twee heereu traden binnen en be groetten Ada. mWelkom oom, welkom heer Walther," zeide ze hen harteiyk begroetend. Toen wendde ze zich tot de vreemde dame om haar voor te stellen en ont dekte tot hare verlegenheid, dat ze den naam niet wist. Doch het behoefde niet oom Frans herkende haar en haar de hand toestekende, sprak hij streDg: ngij hier mevrouw, dat is een Onverwacht geluk, hetwelk ik niet had duiven hopen," eri zich tot heer Walther wen dende, voegde hij ei bijnook gij her kent deze daine gewis, liet is Saia Kaalte, wier pleegouders thans nog ireuien om baar gemis." »Gij vergist u," sprak de dame fier. nik ben Sara von Rboden, geboren Raalte." ïVoq Rboden," vroeg Ada aarzelend, »dus zijt gij aan de familie van mijn man verwant? Misschien een nicht, of nNeen veel nader." sEene zuster kan bet niet zijn, want zijne zuster stierf vroeg." nNeen, eene zuster beu ik niet." nDus draagt gij toch dien naam?" nSara," sprak de professor waarschu wend, oedwing u. Geef rne uw adres, ik wil u opzoeken en u spreken. Indien de broeder van Von Ellersleben een schuld tegenover u begaan heeft, zal hij die goed maken, daarvoor sta ik u borg-" nMaar zijn broeder deed het niet, hij nWal kan ze toch bedoelen?" vroeg Ada onschuldig. De professor gaf zijn vriend een wenk. «Zie haar te verwijderen ik moet eerst haar geheim kennen eer het deze treffe," zeide hij zacht. Daar schreide het kind. Als door een electrischen vonk ge troffen, sprong de vreemde vooruil naar de wieg, en wilde hel kind er uit neinen, zijn kind; doch de moeder vooikwam haar. «Laat af, gij Zoudt hel doen schrik ken, het is slechts aan inijue handen gewend." »En de mijne zijn doch wat doet het er toe." nSara volg mij," zeide Van Hoogen- dam gebiedend. «Wie noemt mij bij mijn naam. Wie heeft daai toe bet recht dan mijn echt genoot alleen I" Fier stond zij tegenover Van Hoogen- dam eu weerde zijn hand van zich af. Nog eenmaal beproefde hij het. nGu met mij, meviouw. Ik geleid u naar uwe wor.ing, en mijn vriend komt daar nog heden met u spreken." »lk ga, maar zjj en ze wees op Ada zij blijft in mijne rechten. Ver tel eens aan hem, die zich haar echt genoot noemt, dat ik hier geweest ben en zie eens welk een gezicht hij zetten zal. Nu weet ge de waarheid en ik neem geen woord terug." Dus sprekend, trad zij hoogopgericht naar ue deur en op het punt het vertrek te verlaten, voegde zij er bij»bij weet me in Bellevue wel te vinden." De jonge vrouw bad het kind in de armen genomen; mwat bedoelt ze toch, oom Frans," zeide ze. ïHoe kan ze spreken van rechten, en Plotseling werd ze bleek en drukte angstig het kind aan zich vast. nNeen, neen, neen, het kan niet waar zijn, ik moet het mijn echtgenoot vragen. Hij en zij, ze hebben elkaar nooit gekendDit had hij voor mij niet verborgen kunnen houden." uWees bedaard, lieve," zeide de pro fessor, ndie arme is langen tijd waan zinnig geweest en misschien nog zwak van hersens." nJa, ja, dat moet het zijn. Het is misschien maar het best dat ik geheel over haar tegen Berthold zwijg. Ga gij baar eens opzoeken, oom, misschien kunt ge haar helpen." Eenigszius gerustgesteld ging ze nu hare gasten voor naar de voor hen toe bereide kamers, opdat ze zich eerst zouden kunnen verfrisschen en opknappen. »Om één uur wor it het middagmaal gebruikt," zeide ze, zdan zult ge mijn echtgenoot zien, en nu moet ik nog even naar mijn kleintje, dat mij noodig heeft." Aldus sprekend liet ze de vrienden alleen. »We zjjn, geloof ik, precies op tijd gekomen," zeide Walther. zJa, gelukkig. Ik vrees, ik vrees dat schrikkelijke feiten ons wachten. Maar gelukkig als die dingen komen, zal ik bij haar ziju om haar te steunen en te helpen, haar mijn lieveling, mijn kind." Weldra luidde de etensbel, doch hoe wel Ada de vrienden in de huiskamer hartelijk ontving, liet de huisheer zich wachten. De jonge moeder had haar kleintje aari de Duitsche kindermeid over gegeven ze wist (Jat ze Pauline gerust bij het kind kon vertrouwen. Toen trachtte ze vroolijk de honneurs van den disclr waar te nemen, doch inwendig was ze bekommer.!. Ze spraken over het lieve Holland, de diei bare ouders, over allerlei toestanden in maatschappij en kerk, doch somtijds dwaalden de gedachten der jonge vrouw af, en verwijlden nog bij het tooneel van daar straks. Het maal liep ten einde de echt genoot kwam niet. Ada begon onrustiger te worden het hinderde haar tegen over hare vrienden te doen blijken dat zij zoozeer vergeten werd. Haar voogd sloeg haar nu en dan opmerkzaam gade. Neen, hij had zich niet bedrogen, dit

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1893 | | pagina 1