UWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND NEDERIG VAN GEBOORTE ftio. 44. Zaterdag 3 Juni 1893. Twee-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. BINNENLAMA F euilleton. COC VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Kijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentie ni Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Meermalen hebben we doen uitkomen, dat uitbreiding van het kiesrecht, op den grondslag, door de Regeering voorgesteld, ons billijk en gewenscht toeschijnt. Daarin ligt evenwel niet opge sloten, dat wij evenzeer zijn in genomen met de haast, die nu achter 't werk wordt gezet. De invoering op 1. Jan. aanstaande is misschien mogelijk, maar dan toch wel wat overijld. Het laatste zeggen we niet met het oog op de kieswet zelve. Er is, om haar in werking te bren gen, niet weinig voor te berei den, maar dat komt terecht. Ons bezwaar is, dat de Regeering plotseling gestuit zal worden in de vervulling der beloften, die zij eenmaal ten opzichte harer her vormingsplannen heeft afgelegd, beloften, waaraan zij tegen over de natie en haar vertegen woordigers is gebonden, en aan welker nakoming zij zich niet mag onttrekken door moedwillig haar eigen levensdraad af te snijden, zonder tot die daad door den drang der omstandigheden te zijn genoodzaakt. Nu is het' ook waar, dat men dergelijke toezeggingen, regee- ringsprogramma's, nooit al te ern stig moet opvatten; in den regel is er wel wat toekomstmuziek bij. Inderdaad, de parlementaire ge schiedenis van alle volken van Europa leert, dat woorden goed koop zijn, en er op de bekende lijstjes van pdringend noodige her zieningen" altijd minstens 60 pet. moet worden afgedongen. Jammer genoeg, dat die methode ook bij ons in toepassing wordt gebracht, die anders op zulke uitheemsigheden niet zijn gesteld Maar aangenomen, dat bijv. de toegezegde sociale hervormin gen beter kunnen worden beproefd door een Regeering, voortgeko men uit een op veel ruimere bazis gekozen vertegenwoordiging; dat de tijd te kort is, om nog de militaire wetgeving en den leer plicht in orde te brengen. Maar dan zou men toch dit verlangen, dat het groote werk, door het Kabinet aangevangen en voor een deel verricht, voltooid zal worden eer een Kamer-ontbinding de voortzetting komt verhinderen. De hervorming van ons b'elasting wezen is van dit Ministerie, nevens de herziening van het kiesrecht, de taak bij uitnemendheid, en het kan niet anders dan teleurstelling baren, als de eerste halverwege moet blijven steken. En feitelijk zal dit toch het ge val zijn. Zonder in een enkel op zicht te kort te doen aan onze waardeering van den ijver, de bekwaamheid, de voortvarendheid van den lieer Pierson, kunnen wij toch zeggen, dat hij meer gebon den is dan een zijner ambtge- nooten. Hij heeft, met ruimen blik, overzien wat er aan onze financiëele wetten ontbreekt; om het welslagen zijner plannen te verzekeren, heeft hij den grooten arbeid, waarmede hij zich belastte, verdeeld, maar natuurlijk op zoo danige wijze, dat het een zich aan het ander vastschakelt. Blijft een deel achterwege, dan zijn wel eenige onbillijk heden weggenomen, maar daarvoor zijn andere in de plaats gekomen, waarvan wij niet weten hoe lang zij zullen voort bestaan, als de belangrijke ver anderingen, door de invoering van het uitgebreider kiesrecht teweeg gebracht, een voldongen feit zijn geworden. De druk der accijnsen is ver minderd, de overgangsrechten zijn verlaagd, en daarvoor is in de plaats getreden een belasting op de vermogens. De ongelijkmatige werking van het patent zal wor den vervangen door een algemeene hefting naar alle inkomsten, uit bedrijf of beroep verkregen, den landbouw uitgezonderd, van welke exceptie de billijkheid nog door niemand op afdoende wijze is aangetoond. Het resultaat zal dan zijn, dat de lagere volksklas sen zijn gebaat ten koste der ge- fortuneerden, maar en dat is de schaduwzijde, dat ook op de kleine burgerklasse, welker nooden weinig worden in aanmerking ge nomen omdat zij niet klaagt, geen meetings en optochten houdt, de druk is verzwaard. De Minister gevoelt dat ook wel, en hij kent het middel, om daaraan te gemoet te komende herziening van het personeel, een verteringsbelasting die bij niet-gefortuneerden het geheele inkomen treft op een wijze, waaraan alle beginselen van billijkheid vreemd zijn. Doch juist die noodzakelijke verbetering, dat herstel van het verbroken even wicht, zal achterwege blijven, en men behoeft dan niet te vragen wie de kinderen van de rekening zullen zijn. Bij de algemeene beraadslagin gen is met nadruk door onder scheiden sprekers daarop gewe zen, en men heeft van den Minister de toezegging gevraagd, dat nog door hem, als aanvankelijke vol tooiing van zijn herzieningswerk, hervorming van het personeel, waarbij met de wezenlijke draag kracht der belastingschuldigen rekening is te houden ook in ver band met de grootte van hun gezin, zou worden ter hand ge nomen. Het antwoord was ont wijkend. Vooreerst is een grondige hervorming van het personeel al leen mogelijk door er van temaken een gemeentebelasting. »Niet dat die afstand aan de gemeenten zooveel baat zal geven, schoon wel eenige. Het voornaamste voordeel zou niet zijn dat de ge meenten de 3 miilioen zouden krijgen, die het Rijk thans nog uit het personeel trekt; maar het zou hierin liggen dat deze belas ting eigenlijk bij de gemeenten tehuis beh iort, door deze beter beheerd kan worden." Verder verklaarde de Minister, dat partieële verbeteringen reeds lang door hem overwogen worden, maar deze zullen offers kosten aan de schatkist. Om de vraag te beantwoorden of deze gebracht kunnen worden, moet eerst de opbrengst van de vermogensbe lasting bekend zijn. Dat offer van de schatkist zal toch beperkt blijven tot de ge noemde 3 miilioenkan het Rijk die missen zonder in zijn inkoms ten besnoeid te worden, dan is de herziening mogelijk. Over wei nige maanden, als de aangiften voor de vermogensbelasting be kend zijn, zal men daarover kunnen oordeelen, en wat belet, mid delerwijl de regeling te ontwer pen, volgens welke voortaan de gemeenten het personeel zullen heffen? Het komt ons ondenk baar voor, dat daarmede een ge- tewet moet gepaard gaande financiëele regeling, die wij thans bepleiten, kan op zichzelf worden beoordeeld, en loopt op geen en kele latere herziening vooruit. In welken zin we de verbetering van het personeel verlangen, be hoeft ons thans niet bezig te hou den we hebben alleen het be ginsel willen bespreken, en be schouwen de zaak eenvoudig uit een oogpunt van billijkheid. Zooals de zaken nu staan, zullen de niet bemiddelden, aan wie hoogere eischen van beschaving worden gesteld dan aan de eigenlijk ge zegde arbeidersklasse, geen reden hebben om ingenomen te zijn met de financiëele hervormingen, door deze Regeering tot stand gebracht zij hebben er eenvoudig een nieuwe belasting bij gekregen, die heel wat zwaarder weegt dan hetgeen zij bij de verlichting van den druk der accijnsen profiteeren. Ook voor die hard werkende, onder zorgen gebukt gaande, zich zelden eenige ontspanning veroorlovende medeburgers geldt, wat tegen woordig met veel ophef als een eisch van asociale rechtvaardig heid'' wordt voorgeschreven, en het is niet te verantwoorden, dat het Ministerie, als het door den uitslag der verkiezingen van het volgend jaar tot aftreden wordt gedwongen, tot die menschen moet zeggen: a't spijt mij voor u, maar gij komen heele herziening van de zijt er niet al te best afge- Woensdagmiddag overleed te 's-Hage zeer plotseling in eene vergade ring van den Raad van State, Jhr. Mr. G. C. J. Van Reenen, Minister van staat 3) »Mijn kÏDd I Wanneer je na mijn dood eenmaal in hoogen nood mocht verkeeren, zoek dan uw hulp bij graaf Adelbert van H in de Wilhelmstrasze. Zeg hem je naam, en overhandig hem deze regels. Doe het echter alleeD in den uitersten nood, mijn kind, want deze man is de oorzaak van mijne ellende, hij is je vader. Houd God voor oogen, mijn arm kind. Bij Hem, je waarachtige Vader, zie je wellicht nog eenmaal terug Je arme moeder." De wees bevochtigde het blad papier met haar tranen, kuste het verscheidene malen en verborg het aan haar boezem, zonder er aan te denken, ooit den raad harer moeder op te volgen. Zij gevoel de zich immers nu zoo recht gelukkig. Haar hart was vervuld met dank baai heid jegens haar stiefvader, die haar uit de klauwen dier boosaardige vrouw gered had, en hem de schuld dezer dankbaar heid af te dragen, dit rekende zij zich tot een heilige plicht. Zoodra zij een thaler bespaard had kocht zij een nieuw stuk in het huishouden; en de schrijn- weiker is veihaasd, als hij bemerkt dat er na eenigen tijd zulk eerie aangename verandering in zijne woning heeft plaats gevonden. Wellicht dat ook zijn hart zich ont sluit voor het gevoel van dankbaarheid. Hij moet de wees wel liefhebben, die zoozeer zijne liefde verdient, zijn streven moet het wel zijn voor het jonge meisje te zorgen. Wellicht wordt hij zelf nog een beter mensch, men zegt toch immers dat de omgang met brave menschen ons beter en edeler maakt. Het vervolg van de treurige levensgeschiedenis van dit ongelukkige jonge meisje zal onze le zers als onwaarschijnlijk, als onnatuurlijk voorkomen, en toch, helaaswij verhalen een gebeurd feit. De dronkaard zocht het arme meisje te verleiden. De onge lukkige rukte zich echter van den ellen deling. los en ontvluchte zijne woning. Haar gelaat is bleek, haar zachte oogen zijn verduisterd door tranen van schaamte en angst. Haar knieën knikten toen zij op straat kwam. Zij weet niet waarheen, maar beseft dat zij niet langer in dit huis kan blijven, hoewel de schrijnwerker met goede woorden en met geweld be proefd heeft haar bij zich te houden. Vloekend werpt hij de deur achter de ongelukkige dicht, die in hare armoedige klecding en thans weer zonder een be schermend dak de straat op loopt, even hulpeloos als voor eenige maanden, toen zij hare pleegmoeder ontvluchtte. Met waggelende schreden verwijderde zij z ch van het huis, dat voor haar een toevluch'ioord had beloofd te zijn, en waar men thans haar verderf zocht. Zij heeft niemand op de wereld, bij wien zij hulp en steun kon zoeken. Het ge voel eener volkomene verlatenheid vervult hare ziel. O Gij, die de bloemen des velds kleedt, kunt Gij dan de wees onmeedoogend laten omkomen? Waar is uwe reddende hand, die het offer van menschenlijke boosheid voor het bederf zal behoeden? Zonder een bepaald doel, gedachteloos, dwaalt de ongelukkige Louise door de volkrijke straten. Schitterende equipage's jagen haar voorbij, duizende menschen gaan onverschillig langs haar heen. Geen enkelen vermoedt het Ijjden van het behoeftige, bevende meisje, dat meer dan eens radeloos blijft staan, en de be deesde smeekende oogopslag op een voor bijganger richt. Zij toch is immers eene wees en moet zich tot milddadige harten wenden, wil zij gered worden. 1 Doch niemand bemerkt haar zwijgenden blik, al deze menschen houden zich slechts met zich zeiven bezig, en niemand biedt der verlatene hulp tan. De dag neigt ten einde en nog steeds dwaalt het meisje van de eene straat in in de andere. Sinds gisteren heeft zij niets gegeten, doch de angst verdrijft den honger. Eindelijk, terwijl het al donkerder en donkerder wordt, besluit zij met zachte stem eene voorbijgaande vrouw aan te spreken, doch daar deze de ver zoekende houding van het meisje bemerkt houdt zij haar voor eene bedelares en verwijd» rt zich met verachtelijken blik. Doodelijk afgemat zet Louise zich ten laatste op de trappen vaneen huisneer; zij kan niet meer loopen, want haar voeten zijn verwond en doen haar hevige pijn. Uitgeput zinkt haar hoofd op de borst en tranen vloeien langs haar bleeke wangen. Het jonge meisje kan zich niet langer inhouden. Zij begint bitter te schreien. Na eenigen tijd heft zij het moede hoofd op en slaat den blik om zich heen. Het is nacht geworden, een ruwe, koude herfstnacht; enkele voorbijgaugeis blijven somstijds voor haar staan, als zij het mei-jo daar zoo op straat zien zitten, doch even spoedig loopen zij weder door, als het op hun spottende vragen niet antwoordt en zij bemerken dat het weent. Eindelijk staat Louise op en spoedt nog eenige straten door, zonder doel, zonder te weten waarheen. Maar denachtisguurenhare armoedige kleeding beschut haar weinig tegen de koude. Zij ziet hooge muren voor zich, de toiee eener keik. Zij verliest haar bewustzijn en machteloos zinki zij op de trappen van het Godshuis ineen. Ruwe handen wekken na eenigen tijd het jonge meisje uit hare bezwijming. Heen en weer gesleuid, gevoelt zij, dat haar kleeren van water druipen, waar mede men haar besprenkeld heeft, om haar in het leven terug te roepen. Ver ward en nog half bewusteloos slaat zij de oogen op en ziet zich oinrin.d door eenige politie-ageriten. Men vraagt haar wal zij op stiaat doet, waar hare woning is, en daar het jonge meisje te zwak is om te antwoorden, beurt men haar op en twee agenten brengen huar naar de stadsgevangenis. Daar gekomen, wordt zij in een groot donker vertrek gezet, waar zij bij bet binnenkomen over de uitgestrekte beeneri van eenige personen struikelt, die op den vloer liggen In deze gevangenis bevin den zicli ongeveer zes a aclit jonge meisjes zij zijn gedurende den naclil in de straten opgepakt wegen bedelarij. (Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1893 | | pagina 1