NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT en GELDERLAND
GIESEN BEREND,
i\o. 46.
Zaterdag 10 Juni 1893.
Twee-en-twintigste jaargang.
verschijnt woensdag en zaterdag.
Socialisme eb Christeoilom.
F euilleton.
AMERS
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 maanden 1Franco per post door het geheele Kijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Er wordt weieens gezegd, dat
de gemeenschap van goederen, die
het hedendaagsch socialisme pre
dikt, en die we ook vinden bij de
Wederdoopers der zestiende eeuw,
de volgelingen van den kleerma
ker Jan van Leiden, den sKoning
van Sion," dat deze heilstaat,
waartoe men, zoo noodig met
opoffering van de eene helft des
menschdoms de andere zou wil
len brengen, door middel van dyna
miet als 't niet anders kan, vol
maakt overeenstemt met hetgeen
de eerste Christengemeente te
Jerusalem te aanschouwen gaf;
dat er alzoo identiteit bestaat
tusschen socialisme en Christen
dom.
Als het zoo ware, dan zou het
nog niets bewijzen. Een regeling,
die in langvervlogen tijden beproefd
zou zijn geworden door een kleine
groep eenvoudige lieden, ten einde
op die wijze hun nieuwe of ver
nieuwde levensopvatting in prac-
tijk te brengen, maar van welke
proef vrij spoedig moet zijn af
gezien, immers, hadde zij aan
de maatschappelijke behoeften vol
daan, dan ware zij wel voortge
zet, misschien tot den huidigen
dag, zulk een regeling kan
weieens in geen enkel opzicht
passen in het kader van een meer
ingewikkelde samenleving dan
waarin de allereerste Christenen
zich bewogen. Wat voor weinigen,
in een enge omgeving bijeen,
voor menschen bovendien, wier
stoffelijke begeerten zich bepaal
den tot de vervulling der nood
zakelijkste behoeften, geschikt was,
is het daarom nog niet voor de
vele millioenen, die hun aandeel
komen vragen en door wijd uit
eenloopenden arbeid trachten te
verwerven wat zij noodig hebben.
Maar wat in deze alles af
doet, de bewering, dat die
primitieve Christenmaatschappij
in verplichte gemeenschappelijk
heid van bezit leefde, dat het par
ticulier eigendomsrecht bij hen
niet bestond, is geheel onjuist.
Uit niets blijkt, dat het zoo was.
Wel staat er in Hand. II, aan
't eind, dat zij, die geloofden, bij
een waren, alle dingen gemeen
hadden, hun goederen en have
verkochten en ze verdeelden aan
allen, naardat elk noodig had; en
in het IVe hoofdstuk wordt deze
bijzonderheid nogeens vermeld in
dezen vorm, dat de menigte van
degenen die geloofden was één
hart en ééne zielniemand zeide,
dat iets van hetgeen hij bad zijn
eigen ware, maar alle dingen.waren
hun gemeenverderer was
ook niemand onder lien, die ge
brek hadwant zoovelen als er
bezitters waren van landen of
huizen, die verkochten zij, en
brachten den prijs der verkochte
goederen, en legden dien aan de
voeten der Apostelen; aan een
iegelijk werd uitgedeeld, naardat
elk noodig had.
Het is volkomen duidelijk, dat
hier niet beschreven wordt een
opgelegde verplichting, maar een
geheel vrijwillige daad van broe
derlijke liefde, het brengen van
een ongedwongen offer, gemak
kelijker gemaakt door het toen
alles overheerschende bewustzijn,
dat het einde aller aardsche din
gen zeer spoedig nabij was, daar
elk oogenblik de wederverschij
ning van Christus kon worden
verwacht. Zij, die hier een soort
van wettelijke en bindende rege
ling meenen te vinden, beroepen
zich op het bekende verhaal van
Ann'anias, die immers zwaar ge
straft werd omdat hij, den prijs
van zijn akker brengende, daar
van een deel had teruggehouden,
terwijl hij toch voorgaf alles te
komen aanbieden. Maar die straf
treft hem niet, omdat hij niet
alles gegeven heeft: uitdrukkelijk
wordt hem gezegd, dat hij met
zijn akker had kunnen doen wat
hij wilde, dien al of niet verkoopen,
vati het geld zoo veel behouden
als hij verkoosdoch en dat is
het kwaad waaraan hij zich schul
dig maakte, hij heeft gelogen,
met valsch vertoon van onbeperkte
offervaardigheid.
We bevonden ons daar op een
terrein, dat we niet dikwijls be
treden niet, omdat het maat
schappelijk leven der mannen, van
wie het nieuwe leven op zedelijk
gebied is uitgegaan en die het
licht eener hoogere wereldbe
schouwing over de aarde hebben
gebracht, niet uiterst belangwek
kend is, maar omdat het historisch
karakter dier gewijde verhalen
behoort tot de vraagstukken, over
welke niet eenstemmig wordt ge
dacht. Toch mag weieens de aan-
dacht gegeven worden aan de
gronden, waarop de in het begin
van dit opstel aangeduide meening
rust en die, werd zij niet weer
sproken, tot een wanbegrip zou
kunnen leiden.
Tusschen het socialisme, dat
zich wenscht toe te eigenen wat
aan anderen behoort, om het ver
volgens gemeenschappelijk te
benuttigen, en het Christen
dom, dat uit eigen vrije bewe
ging geeft, gedrongen door de
onweerstaanbare begeerte, om het zeggen geen enkele regeling van
lot der lijdenden broeders te ver
zachten, tusschen die twee is
geen vergelijking mogelijk. Zij
staan, als haat en liefde, die zij
elk voor zich vertegenwoordigen,
lijnrecht tegenover elkander, zij
sluiten elkander absoluut uit. De
eerste Christenen hadden een schat
gevonden van de allerhoogste
waardealle overige dingen sche
nen hun daarbij nietig toe, en zij
aarzelden niet, daarvan mildelijk
te geven aan »een iegelijk naar
hij noodig had." Volgende ge
slachten hebben meer gehechtheid
getoond aan stoffelijk bezit, en
zijn minder geneigd bevonden, de
geestelijke gaven zooveel hooger
te schatten; en vraagt men, of
in de wereld waarin wij ons be
wegen, de broederlijke liefde een
zoo ruime plaats inneemt in onze
handelingen, dat wij als de waar
dige opvolgers dier mannen uit
Paiestina's hoofdstad mogen be
schouwd worden, dan moet het
antwoord, helaasontkennend
luiden. Maar niet te ontkennen
is het, dat er toch wel iets van
dien geest der liefde in de maat
schappij werkten het verwijt, dat
het veel te weinig is, mogen wij
tot onszelven en elkander wel
richten, doch het voegt niet
in het allerminst den lieden, die
van niets droomen dan van haat
en geweld, die den arme niet
steunen en helpen, maar hem
woedend maken en ophitsen,
het voegt hun niet, ons te spreken
van onze tekortkomingen en daar
bij nog te komen vertellen, dat
zij eigenlijk de traditiën van het
oudste Christendom zullen voort
zetten.
Laat ons dit er nog bij mogen
maatschappelijke verhoudingen,
geenerlei stelsel van politieke be
ginselen geen regeeringsvorm of
wat ook van dien aard, kan be
schouwd worden op zichzelf en
met uitsluiting van al het soort
gelijke, aan het Christelijk ideaal
te beantwoorden. Deze dingen
gaan voorbij met de menschen die
ze hebben ontworpen en vastge
steld het zijn de tijdelijke wo
ningen, die we betrekken. Doch
hij toeneming zullen we ons ge
drongen gevoelen, in die wonin
gen een plaats te bereiden voor
allen, er den broeder binnen te
leiden, hem er het leven te doen
waardeeren als iets kostelijks, niet
alleen om de stoffelijke genietin
gen die het aanbiedt, maar inzon
derheid om hetgeen hoofd en hart
vinden ter bevrediging van
er
hoogere behoeften. In beide op
zichten is geven het hoogste ge
luk; en dat de eerste Christenen
dat beter hebben gevoeld dan wij,
behoort ons aan te sporen om
hun naderbij te komen.
Of het socialistisch denkbeeld
eener onbegrensde gemeenschap
een toekomst heeft? Wij weten het
niet. Op grond van hetgeen ons
bekend is van de eigenschappen
der inenschelijke natuur, moeten
we het betwijfelenhet streeft
naar uitwissching van het indi-
vidieëele, en is slechts bestaan
baar te achten bij volslagen af
wezigheid van elke behoefte aan
vrije beweging. Alweer staat het
Christendom daar lijnrecht tegen
over; het roept in eiken afzon
derlijken mensch den drang te
voorschijn, om ter wille der ge
meenschap offers te brengen, om
vxijwillig afstand te doen van
1) In de hoofdstraat van het Achter-
hoeksche stadje Gstond een
huis van een aanzienlijk voorkomen. Op
de deur stond op een koperen plaatje
geshhrevenNotaris Gonnals.
Op een morgen tusschen 11 en 12
uur belde aan dat huis een man, met een
arm haveloos voorkomen. Een kiel, die
van ouderdom de blauwe kleur bijna
geheel had verloren, was met een breeden
riem om zijn middel vastgebonden. Een
breede stroohoed bedekte voor een ge
deelte het donkerbruine haar, dat ver-
wildeid op zijne schouders viel. Tot aan
de knieën waren zijne beenen in ruwe
laarzen verborgen. Een zware baard
omlijste het terugstootend gelaat, dat door
een breede naad ontsierd of zooals hij
meende, versierd was.
De toevallige voorbijgangers wierpen al
len een blik op hem, en 't scheen dat
hem dit verheugde, want een lichte glim
lach krulde even zijne dicht behaarde lip.
En geen wonder, dat men naar hem zag,
want zeer zelden vertoonde Giesen Berend
zich ia de stad, hjj, die algemeen bekend
stond voor den grootsten strooper en
stoutsten kerel uit den omtrek, 't Duurde
Diet lang, of een dienstmeisje opende de
deur, en vraagde wat hij begeerde: «zeg
den notaris dat hier Giesen Berend is,"
was het antwoord.
Het meisje vertrok, doch kwam weldra te
rug en verzocht hem haar te volgen Bijna
aan de einde van den grooten marmeren
gang deed zij eene deur open en liet hem
binnen. Giesen Berend bevond zich in
het kantoor van den notaris. Een groote
schrijflessenaar stond voor liet eenige raam,
dat uitzicht gaf op den tuin.
Een minuut of vijf had de strooper ge
wacht toen de notaris binnentrad. Giesen
Berend bracht even de hand aan zijn
hoofddeksel als teeken van groet.
«Ik had niet gedacht, dat ge zoo spoe
dig weèr zoudt komen," sprak de no
taris.
«Wel mogelijk," was het antwoord.
«En wat moet ge nu weèr hebben?"
«Geld, om kruit en lood tekoopen; ik
ben ziek geweest en heb dus niet kunnen
jagen, nu heb ik niets meer en kan dus
geen lood koopen."
«En zoo ik 't je niet geef?"
«Dan moet ik het nemen, want kruit
moet ik hebben; ha! men zou denken,
dat Giesen Berend een verbond met het
wild had gesloten."
«En hoeveel hebt ge noodig?"
«Een rijksdaalder ongeveer."
De notaris bedacht zich een oogenblik
en streek met de hand door het haar.
«Een rijksdaalder is 250 centen niet
waar?" zeide hij daarna.
«Dat wist ik reeds als kind."
«Welnu, wilt ge even zooveel guldens
verdienen?"
«Daarop is slechts èen antwoord te
geven."
«Luister dan." En terwijl de heer
Gonnals dit zeide, boog hij zich tot den
strooper en fluisterde hem iets in het oor.
«En ge wilt dit alles voor 250 gulden?
Neen mijnheer I ik ben bereid te doen
wat ge zegt, doch de belooning moet
grooter zijn."
«Welnu, laat eens hooren wat ge heb
ben wilt."
«Ge hebt mij wel eens beter beloond
voor geringere zaken," zeide de strooper,
«voor 400 gulden zou ik echter veel
wagen."
«Op welke wijze wilt ge dan doen,
wat ik je zeide."
«Laat dat maar aan mij over."
«Welnu, ik stem toe; na afloop zal ik
je betalen, en dan zult ge wel zwijgen,
niet waar?"
«Ik zou denken, ja I"
«Wilt ge er een eed op doen?" vraagde
de notaris.
«Bij God en duivel te gelijk I" riep
Giesen Bei end en een ruwen lach
weèerklonk in het kleine vertrek.
«In orde; ziehier geld voor kruit en
loodik hoop, dat ge bij dag niet meer
bij mij zult aanbellen, men mocht soms
denken enfin men ziet een eerlijk
burger niet gaarne in uw gezelschap,
begrepen?"
«Wees gegroet, eerlijk burger," zeide
de strooper en met een glimlach om de
lippen vertrok hij.
II
De zilverbeek, dat schoone en beval
lige riviertje inden Achterhoek, stroomde
door de heide, juist voorbij de hut van
Giesen Berend.
De strooper stond in de deur en hield
zich bezig met het schoonmaken van
zijn geweer, dat hij in geen veertien
dagen gebruikt had en dus eenigszir.s
geroest was. Even als een kind zijne
pop, zoo streelde hij zijn vuurroer; een
groote jachthond lag aan zyn voeten,
met den kop op de beide voorpooten
rustende, en sloeg met zijn gepluimde
staart, als zijn meester soms een vrien
delijk woord tot hem sprak. In de hut
zag het er vrij zindelijk uit, ten minste
de anderen wo-
daar verspreid
in vergelijking van
ningen die hier en
lagen.
Aan de net geschuurde keten aan den
haard hing een kopeien ketel, de lepels
en vorken, die volgens de gewoonte in
die streken, in een eikenhouten plankje
hingen, blonken u tegen. De eikenhouten
kast, waarop eenige beschilderde putten
stonden, was goed gewreven, en de leemen
vloer met zand bestrooid. In éen woord,
geheel het inwendige van het kleine ver
trek, om niet te spreken van de stal,
waar eene koe, een varken en eenige
kippen hun verblijf hielden, deed terstond
de gedachte opkomen, dat er eene vrouw
moest zijn, die voor dit alles zorgde. En
inderdaad werd de deur van het schuurtje
geopend door eene vrouw, die met eenig
brandhout in den arm het vertrek binnen
trad. Reeds tweemaal had haar man ge
vraagd of de koffie noi niet gereed was,
en zij wist wel dat het haar niet goed
zou zijn zoo hij het ten derden male
vraagde. Het water kookte dan ook
spoedig en weldra had zij een kan koffie
gereed, die zij Giesen Berend bracht,
die juist bezig was het slot van zijn ge
weer na te zien.
(Wordt vervolgd).