NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND
]\o. 48.
Zaterdag 17 Juni 1893.
Twee-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
De macht van liet lied
F euilleton.
idiSEN BEREND,
AMEHSFO
E CDU
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
ADVERTENTIE Ni
Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Croote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Willem Ysbrantsz Bontekoe ver
haalt in zijn Reis-journaal, dat hij,
na schipbreuk geleden te hebben
bij een eiland in de Indische wate
ren, zich door inlanders in hun
prauw liet brengen naar den over-
wal, waar hij hoopte een vaartuig
van de Compagnie te zullen vin
den. Gedurende het traject meende
hij aan de blikken en gebaren van
de lui te bespeuren, dat zij plan
hadden hem te vermoorden. Wat
te doen? Hij was bijna ongewa
pend en zou, als 't er op aan
kwam, spoedig overmand zijn. Om
hun aandacht af te leiden begon
hij luidkeels te zingen. De uit
werking van het middel was
krachtig. Eerst keken de zwartjes
hun passagier met de grootste
verbazing aan toen barstten zij
tegelijk uit in een lachen, dat
zelfs de boot aan 't schudden
bracht. Tegelijk roeiden zij, alsof
zij aan een race deelnamen. Bon
tekoe zong ai maar door, en toen
zijn répertoire uitgeput was, gaf
hij van elk stuk een dacapo. De
roeiers hadden nog nooit zoo'n
pleizier gehad, en 't eind van de
geschiedenis was, dat de kloeke
zeeman behouden aan land kwam.
Dit voorbeeld van den betoove-
renden indruk, door het lied te
weeggebracht, staat niet op zich
zelf: menig verhaal uit de oude
en de nieuwe geschiede nisspreekt
van die macht. Het waren de
krijgszangen van Tyrtéus, die de
Spartanen ter overwinning voer
den in hun strijd tegen de Mes-
seniërs, en uit de laatste tijden
kent men de uitwerking van de
Marseillaise op de legers der eerste
Fransche republiek, toen de krijgs
macht der bondgenooten het
grondgebied bedreigde, of van
Die Wacht am Rhein of de Pruisen
bij het afweren van den aanval
hunner naburen.
We behoeven ook, om dezen
invloed te kennen, niet de historie
te raadplegen. Wie onzer heeft
nooit ondervonden, hoe een lied,
al ware het slechts een eenvoudige
melodie, met gevoel voorgedra
gen, een uiting van muzikale
klanken, waarin een menschenziel
zich openbaarde, de fijnste
snaren in het gemoed deed mede-
trillen, en hij als met geweld ont
rukt werd aan den kring zijner
eigen gedachten, om op toongol-
ven te worden gevoerd naar een
wereld buiten hem? En juist het
eenvoudige, onopgesmukte lied,
waaraan de natuur ruim zooveel
aandeel heeft als de kunst, grijpt
somtijds aan op een wijze, waar
van men zich bijna geen reken
schap kan geven. De muziek in
het algemeen, de zang in het bij
zonder, staan juist daarom als
kunstuiting zoo hoog, omdat zij
onmiddellijk aanspreken, in een
taal, die men niet eerst moet be
studeerd hebben om haar te ver
staan.
Het is een zeer verblijdend ver
schijnsel, dat de waarde van den
zang meer en meer gevoeld en
erkend wordt. Achter ons ligt een
tijdperk, dat in dit opzicht wel
iets te wenschen overliet. Aan dien
wensch schijnt een, zij het ook
langzame, vervulling ten deel te
vallen.
Onze vaders en moeders van
de zestiende en zeventiende eeuw
zongen meer dan wij. Hadden
zij er meer tijd voor, waren zij
meer opgewekt, minder door zor
gen gekweld Misschien is dat
een der redenen Wij gaan zoo
geheel en al op in de zaken, dat
andere dingen aan onze belang
stelling ontgaan, en, zoo wij ons in
vrije u ren kunstgenot willen gunnen
dan laten wij andere menschenvoor
ons zingen en muziekmaken en
betalen er onze entrée voor. Op
die wijze wordt er heden niet
weinig op het altaar der toonkunst
geofferd, zooveel zelfs, dat de
vraag niet overbodig is of het wel
de echte liefde voor de muziek
is, die onze concertzalen vult.
Zooals men weet, mengt de mede
zich in alles, ook in onze genie
tingen of wat daarvoor doorgaat.
Maar in elk geval, daar staat
tegenover, dat wijzelven minder
zingen, tenzij we, wat gelukkig
met tal van onze oudere en jongere
medemenschen het geval is, lid
zijn van een zangvereeniging.
Die officieel samengestelde cor
poraties had men voorheen zoo
nietieder zong meer op zijn
eigen houtje. Tal van liederen
die toen in zwang waren, zijn
bekend gebleven men beschouwt
ze als kostbare bijdragen voor de
geschiedenis van onze taal en
oud-vaderlandsche zeden. Maar
daarvoor zijn ze toch zeker niet
uitsluitend bestemd Mannen van
naam, blakende van ijver ten op
zichte van hetgeen de heengegane
geslachten ons hebben nagelaten,
hebben een groot aantal liederen,
in Noord en Zuid voorheen in
gebruik verzameld en opnieuw
uitgegeven, zoodat wij ongeveer
op de hoogte zijn van hetgeen
binnen onze landpalen gezongen
werd in blijde en in droevige
dagen, als onheil dreigde of voor
spoed lachte.
dat is niet genoeg. We
Doch
zouden die liederen gaarne weer
in den mond van ons volk bren
gen, althans, voor zooverre zij er
geschikt voor zijn, en met
nieuwere vermeerderd.
De Noord-Nederlanders, zegt
men, zijn niet zangerig. In 't pu
bliek laten zij zich zelden hooren,
of 't moest zijn om de politie te
plagen.
Dat is jammer, we bedoelen
niet alleen het plagen, maar ook
het zwijgen De Duitsche dichter
heeft zoo met treffende juistheid
gezegdWaar gezongen wordt,
zet u daar rustig neder: booze
menschen hebben geen liederen.
Eén der kenteekenen, dat wij niet
behooren tot laatstgenoemde soort,
zouden we gaarne bij onze land-
ooten aanwezig zien. In onze
gezellige bijeenkomsten kon er
meer werk van zingen gemaakt
worden, 't Is zoo, die gulle en
vroolijke vriendenkringetjes van
voorheen zijn zeldzamer: men
gaat meer naar zijn club, waar
men vandaag dezen, en morgen
genen ontmoet en met niemand
eigenlijk recht familiaar wordt.
Toch zijn er nog wel van die
gezelschappen, maar dan wordt
er kaart gespeeld, politiek be
handeld, er worden levensberich
ten of fragmenten daarvan samen
gesteld van bekende tijdgenoo-
ten, maar het gemeenschap
pelijk lied, dat voorheen die
samenkomsten in niet geringe
mate opluisterde, is verdwenen.
Wat zou men ook zingen? Vroeger
kende men nog liet eerste couplet
van het Wien Neerlandsch bloed
en de twee eerste regels van het
Wilhelmusthans, nu deze onze
liederenschat niet meer past op
de hedendaagsche toestanden, en
de gewijzigde tekst van onze
volksliederen nog niet buiten de
lokalen der lagere scholen voor
gangbare munt is aangenomen,
laat ook dit weinige ons in den
steek.
We spraken van de macht van
het lied dat zij groot is, ligt velen
onzer, na hetgeen zij verleden
week hoorden, nog versch in het
geheugen. Nederland verblijdt zich
in het bezit van een phalanx van
mannen en vrouwen, die ook op
dit gebied den eeredienst van het
schoone niet zullen laten verloren
gaan. Er is nog meer stof voor
goede verwachtingen: in de volks
school is het zangonderwijs aan
merkelijk vooruit gegaan in het
laatste twintigtal jaren, zoodat er
voor vereenigingen, die zich de
beoefening der vocale muziek tot
taak stellen, steeds nieuwe leden
worden aangekweekt. Maar dat
alles is niet genoeger moet bij
ons volk in zijn geheel genomen
meer liefde voor den zang komen,
meer aandrang om nu en dan
samen te stemmen in een gemeen
schappelijk, eenvoudig lied. Van
hetgeen het voorgeslacht ons daar
toe heeft nagelaten, is lang niet
alles bruikbaar; een geschikte
keus kan gedaan worden, en van
verschillende zijde is men bezig
oin dit werk tot stand te brengen.
En dan zouden wij willen, dat
zich overal kleine kringen vorm
den, om die oude en nieuwe lie
deren te beoefenen, zich tot eigen
dom te makenhet moet zoo
worden, dat als Nederlanders
elkander in den vreemde ontmoe
ten, zij in dezelfde tonen aan een
feestelijke stemming lucht kunnen
geven. Bij de Duitschers heeft men
IV
3) Den volgende dag was het een drukkend
weèr dat in de Julimaand geen zeldzaam
heid is, doch toen de avond begon te
komen, werd de lucht met grauwe wol
ken bedekt, 't Was alles doodstil, geen
enkel blaadje werd er bewogen en rus
tig speelde de zacht stroomende zilverbeek
met hare fluweelen oevers; de ondergaande
zon schuilde zich weg achter de drijven
de watermassa en vergulde hare randen.
Wat verandering van kleurschakeering
heelt dat prachtige woud ondergaan, wat
doet die donkerblauwe wolk dat groen
heerljjk uitkomen, de geheel zuidelijke
hemel is thans door de zich schielijk
uitbreidende wolk bedekt en lichtgrijze
wolkjes zjjD als het ware de voorboden
die de nadering van hun meester komen
aankondigen. Nog is alles doodstil, doch
hoor welk een ontzettend gegrom en
gegons zonder tusscbenpoozen, hoort men
in de verte, 't is als gaf een der elementen
het andere zijn toorn te kennen. Dat is
de wind, ziet ginds op den rjjweg wordt
met groote snelheid eene grijze stofwolk
door hem voortgedreven, en bijna op
hetzelfde oogenbhk neemt hij uwen hoed
mede; de beek heeft hare sirooming
verandeid en is woedend; het is een
schoon gezicht die strijd tusschen wind
en water; het laatste schijnt den wind
te willen trotseeren en beurt woelend en
bruischend duizends witte koppen in de
hoogte, doch de orkaan duldt het niet
en slaat hen allen neder. De boomen
buigen en bieden sidderend hunne half-
gerijpte vrucht der aarde aan. Die hooi-
massa losgerukt en als roof met zich
gevoerd; het rietendak van die hut afge
worpen terug dat tal van vogels, die
de kiacht van den wind met hur.ne wieken
willen breken, ziet ge; teedere zwaluw 1
ge wildet uwen meester niet gehoorzamen,
welnu, gebroken is uw vleugel en brui-
schend water voert u met zich.
Daar slaat de wind zijn klauw in de
wolken voor ziel, en verschrikt stuiven
ze uiteen; kronkelende bliksemsdoorklieven
van alle kanten de lucht en onophoude
lijk gedonder overtreft het geraas van
den wind. Aan de overzijde van het
genoemde bosch stond een klein, Det
landhuisje, dat bewoond werd door de
dames Alphing en hunoe nicht; de weg
naar de stad liep er langs, doch behalve
dezen was er een slecht gebaand pad
langs de schuinsche zijde van het bosch
dat eveneens toegang tot het huis gaf;
tien minuien ongeveei daarvan verwijderd
bevond zich midden in het zooeven be
schreven noodweer, op dat pad eene
amazone; haar paard schrikte telkens
v m den bliksem, snoof onheilspellend en
schudde met den kop. De amazone was
een jong meisje van omstreeks 19 a 20
jaren, haar kleed golfde neèr in wijde
plooien en gehoorzaamde den wind die
het deed klapperen; het breede lint
van baar hoed, dat voor haar gelaat ge
waald was, hield hare schoonheid verbor
gen. Zij deed alle moeite om haar paard
in bedwang te houden, doch eindelijk
gelukte het haar niet meer, liet edele
dier kromde den nek, zette de ooren op,
steigerde en holde voort als een pijl, die
trillend den boog veilaat; de jonge dame
boog het hoofd voorover en trachtte zich
recht in den zadel te houden, het paard
was weldra in de nabijheid var, het land
huis gekomeD, liep den grooten weg
dwars over en was op het punt de heide
op te gaan, toen een forsch gebouwd
man van achter een boom te voorschijn
sprong, het paard bij den toom greep
en met kracht den kop naar beneden
trok het paard schuimbekte en bleef
slaan, het jonge meisje was geheel ont
steld, doch stamelde nog eenige woorden
van dank. >Ik heb slechts gedaan wat
ieder ander ook zoude doen, dame,"
zeide de man, «gij zijt zeer ontsteld en
ge behoort hier te huis; wees gerust, ik
zal uw paard bij den toom leiden te
gelijker tijd werd de voordeur van het
landhuis geopend en twee bejaarde dames
en eene meid kwamen aanloopen, een
der dames bad alles gezien en haai
nichtje herkend, geen wonder dus dat
zij zeer ontsteld waren.
«Stel u gerust mevrouw," zeide de
man, «het is niets, de dame is een
weinig geschrikt."
Het jonge meisje sprong van het paard
en poogde te glimlachen.
«Stel u gerust, tantes," zeide zij, «liet
is niets, laat ons naar binnen gaan en
gij," vervolgde ze tot den vreemdeling,
wilt ge zoo goed zijn, voor mijn paard
te zorgen? en kom daarna ook bij ons."
De onbekende glimlachte even, hij
bracht het paard in de schuur en ging
wat gras halen, daarna bracht de meid
hem in de kamer, waar de dames waren.
De jonge dame had een glas water ge
dronken en verhaalde daarna wat er
gebeurd was; «ge weet," zeide ze, «dat
ik dezen dag bij Willem's oudelui was,
welnu, het was een prachtig weèr en
Willem noodigde mij uit een ridje te
paard te maken; te Lgekomen
moest hij daar iemand spreken en we
spraken af, dat ik naar hier zou gaan
en hij mij over een uur ongeveer zou
volgen; toen is dit ontzettende weer op
gekomen, mijn paard schrikte en ging
hollen, het overige weet ge." Juist had
ze haar verhaal geëindigd, toen de vreem
deling binnentrad de secretaire was ge
opend en een kistje van mahoniehout
met koper beslagen, een paar doozen en
een opgerold papier, dat niet een rood
zijden lintje was vastgemaakt, bevond zich
op bet blad, om terstond meègenomen
te worden indien de bliksem daar mocht
inslaan. De vreemdeling sloeg er een
blik op en ontdekte een geheime lade,
die een weinig geopend was. «Da
mes,zeide bij, «het weer is veel bedaard
ik heb weinig tijd, en heb dus de eer u
te groeten."
Giesen Berend had een bezoek gebracht
in de binnenkamer der dames Alphing
en deze hadden hem niet heikend; de
slrooper achtte het somtijds goed, zich
onkenbaar te maken.
(Wordt vervolgd).