NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT en GELDERLAND No. 6. Zaterdag 20 Januari 1894. Drie-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. Beveilipg vao volwassen werklieden ia fabrieken en werkplaatsen. BINNENLAND. Feuilleton. OP DEN „DOHLENNEST." AMERSFOO VOOR abonnementsprijs: Per 3 Ui (landen 1.Franco per poet door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. advertentien: Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer B Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Onder bovenstaanden titel komen in het Utrechtsche Dagblad gedurende de laatste dagen eenige beschouwin gen voor over het ontwerp van wet dat den 'lOen November 1893 bij de Tweede Kamer is ingediend en dat bepalingen bevat tot beveiliging van personen, die in fabrieken en werk plaatsen arbeid verrichten, tegen ziekte of ongevallen. Ofschoon nu onze stad aan fabrieken en groote werkplaatsen niet zoo rijk is, komen er toch in die artikels opmerkingen voor die ook voor hen die buiten de te verwachten i wet zouden vallen, van praktisch be lang kunnen zijn, zoodat wij meenden onzen lezers geen ondienst te doen door hen met het een en ander uit die artikels in kennis te stellen. Dc eerste stap om de werklieden te beschermen tegen de gevaren die I bij hun arbeid hunne gezondheid en veiligheid bedreigden is door den Nederlandschen wetgever gezet bij de wet van 5 Mei 1889 waarin verbo den werd een persoon beneden de 16 jaar en, in fabrieken en werkplaatsen een vrouw arbeid te laten verrichten waarbij om de een of andere reden gevaar voor gezondheid of' het leven dreigde. Hoe belangrijk deze wet ook was, toch ging zij niet ver genoeg. Het grootste gedeelte der arbeiden den, de volwassen mannen, waaron der dus ook het grootste getal on gelukken voorkomt, bad van deze wet geen bescherming te hopen. Niettegenstaande nu van de door onderzoek geconstateerde rampen de helft de arbeider moge hier op letten door minder roekeloosheid en onvoorzichtigheid had kunnen voorkomen worden, blijft toch een toezicht van den Staat op het te verrichten werk gewenscht, »daar," zooals een inspecteur van den arbeid in zijn verslag over 1892 bemerkt, «met vrij groote zekerheid kan wor den verondersteld dat het nemen van behoorlijke voorzorgsmaatregelen en het aanbrengen der eenvoudigste be- veiligingsmiddelen meer dan een derde van het aantal ongelukken had kun nen beletten. Behalve echter het gevaar van plotselinge ongelukken, bestaat er in verschillende werkplaat sen en fabrieken nog een voortdurend gevaar voor de gezondheid, zij het door het inademen van kwade stoffen en gassen, door het blootstaan aan te hooge warmte, zij het door de houding die bij het werk moet wor den aangenomen of door gebrek aan voldoende versche lucht. Het spreekt van zelf' dat deze «beroepsziekten en beroepsgebreken, ontstaande uit zon den, door den patroon begaan tegen de nijverheidshygiène of voortsprui tende uit de ongezondheid van ver richte werkzaamheden voor den werk man en zijn gezin volkomen gelijk staan met die welke door een be roepsongeluk zijn voortgebracht," ja, wij gelooven ze lis dat in menig geval die beroepsziekten erger voor den werkman zijn dan de beroepsonge lukken. De laatste wekken niet zelden de sympathie van anderen terwijl de eerste meestal de buitenwereld on bekend blijven, zoodat vandaar dan ook geen hulp te verwachten is. Verblijdend is het feit en het ver dient ieders navolging, dat reeds vele werkgevers vrijwillig er toe overgaan in het belang van de veiligheid en gezondheid hunner werklieden voor zieningen aan te brengen. Velen echter komen daarbij tot de over tuiging dat het particuliere streven naar die verbetering onvoldoende blijkt, dat staatsinmenging gewenscht, zelfs noodzakelijk is, wat ten gevolge heeft «dat een deel der werkgevers zonder wettelijke voorschriften zeer lang wachten zal voor zij tot maat regelen van beveiliging overgaan." Het is dus een gelukkige stap ge weest dien de minister den lOden November van het vorige jaar gedaan heeft, een stap die niet alleen zij die er het grootste voordeel bij zullen hebben, waardeeren, maar die ook door hen op wie de last zal neer komen die deze uitbreiding der staats zorg onvermijdelijk meebrengt, met instemming werd begroet, al mogen zij ook op enkele bizonderheden nog het een en ander hebben af te din gen. Van één ding tenminste kunnen zij zich overtuigd houden, dat n.l. de regeering zich ook nu reeds bewust is van het groote gevaar dat zulk een staatsbemoeiing met zich brengt, het gevaar om de vrijheid van den patroon te veel aan banden te leg gen, een gevaar dat tegelijk een ernstig bezwaar tegen zulke staats inmenging in zich sluit. Het heet echter in de memorie van toelichting «Het betreft hier het nemen van maatregelen die, niet omgeven met waarborgen tegen te ruime uitbrei ding, tegen te groote beperking van persoonlijke vrijheid of in het alge meen tegen een min juiste opvatting van den wil des wetgevers, bij de toepassing kunnen leiden tot te zvva- ren druk op de nijverheid en ver- waarloozing van de belangen der werkgevers, waarmede ten slotte ook hunne werklieden slecht zouden zijn gediend." Voegt men nu bij dit alles nog, dat waar er tot heden toe bij het verwaarloozen der hygiënische belangen meer uit onkunde dan uit onwil gezondigd werd een inspec teur van den arbeid schreef immers in zijn verslag over 1890: «Heeft men de beschikking over plaats en ruimte, dan nog moet men zich vaak verwonderen over de weinig oordeel kundige wijze waarop vele fabrieken, uit het oogpunt van gezondheid en veiligheid zijn ingericht. Dat met deze hoogst belangrijke factoren min der rekening is gehouden, moet men voor een groot deel toeschrijven aan den bouwmeester, vaak echter ook aan den bouwheer" dan mag men met recht verwachten dat de staats regeling van deze kwestie goede vruchten zal afwerpen, zoowel door haar wettelijke tusschenkomst waar dit noodig is, als door haar raad. Een volgenden keer wensehen wij nog eenige oogenblikken bij het in gediende ontwerp zelf stil te staan. Iels «ver Influenza, voorleeken. De epidemie, die in vroeger eeuwen een zoo schromelijk groot aantal slachtoffers maakte, is weer ofschoon in minder hevige mate tot ons genaderd. Men kan de ziekte nu wel niet moord dadig noemen, maar het aantal aangetas ten en dooden is toch vrij gioot. Jammer dat men in de kennis der ziekte nog niet ver gevorderd is. en de behandeling zich in de eerste plaats bepaalt tot de hygiëne. En dewrjl de hygiëne het grootste aan deel heel» in de behaudeltlg, adressper ik me juist aan u dames I die de voor schriften van uwen geneesheer moet uit voeren. Ik zei zoo even, dat onze kenni. der ziekte nog wel wat te wensehen overlaat, doch er ziju toch enkere feiten, die ons bekend zijn eu waar we rekening mee moeten houden. Vooreerst weten we dat influenza is een infectieziekte, d. i. eene ziekte die door smetstof wordt veroorzaakt, en ten tweede, dat de ziekte zeer besmettelijk is, dus overgaat van mensch op mensch. Als nu de eene z eke den anderen kan besmetten, dan is het de vraag: langs welken weg heeft dit plaats? Mevrouwl ik kan u hier alleen op ant- wooiden, dat de uitademing, de transpira tie en alle uitwerpselen, b. v. opgehoeste stoffen, in verdenking staan. In weinig woorden zou men dus kun nen zeggen: «voert verbruikte lucht af, verwijdert alle uitwerpselen en voert ver sche, reine lucht aan in ruime hoeveel heid. Eu het is juist over de luchtverversing, dat ik met u, mevrouwl een woordje spreken wilde. Maar doctor I men kan toch zijn zieken niet in den tocht leggen? Mevrouw! als ik kiezen rnoet tus- sctien tocht err een vergiftigde atmusplieer, dan zeg ik: laat de wind er maar door heen waaien! Maar als men met verstand te werk gaat, dan plaatst men op een meter afstand van het geopend riiain een ka merschut, en als de temperatuur te laag is, stookt men levens frisch op, naar omstandigheden. Hoofdzaak is de smet stof en zij hangt in geconcenlreei den toestand vooral hoven het helaas! met gor dijnen omgeven ledikant te verdunnen en te verwijderen, eerstens in het belang van den zieke, die hoe langer hoe meer vergiftigd wordt door de smetstof welke hij zelf produceert, en ten tweede in 't belang der huisgenooten en verzorgers, die men noodeloos ik zou haast zeg gen gewetenloos! aan een groot gevaar blootstelt. Mevrouwik zou u kunnen verhalen van twee families, die door eene hevige epidemie bezocht werden. De eene werd tochtvrij behandeld van de vijf lijders stierven er drie de andere lamenteeide over de dug en nacht geopende ramen doch allen bleven behouden. Ik herhaal dus, mevrouw! zorg voor lucht- verversching, zooals uw geneesheer het u aanraadt, en bedrieg hem niet, door de vensters weer te sluiten, zoodra hij de hielen gekeerd heeft, want, waarlijk, niet hij is de bedrogene! Utr. crt. Dr. J. A. F. Maandagmiddag half twee had de wissel wachter te Dordiecht de slagboo- men voor een in aantocht zijndeo trein reeds half gesloten, toen eenige wande laars zich nog over de rails waagden. Toen zij midden op de rails waren, naderde juist een losse locomotief. De wisselwachter sloot mf en het publiek zat tusschen de slagboomen gevangen. Op het vreeselijk geschreeuw gelukte het den machinist, door krachtig remmen, nog eenige meters vdór het volk de locomotief te doen stilhouden, waardoor groote onheilen werden voorkomen. Werkstaking te Hilversum. Gisteren morgen hebben de arbeiders van de Htlversumsche spinnerij en weverij het werk gestaakt. Het geschil loopt over een bedrag van 32 cent per week, dat in Veenendaal meer wordt verdiend, welke verhooging de stakers vragen. De arbei ders houden zich kalm. Het laat zich aan zien, dat een schikking spoedig zal getrof fen worden. UIT BIT UOOODUITSCI door D. B. ,Irma!" Hij stond naaat haar. De koude hoogmoedig, egoïstische trek opzijn schoon gelaat, die alleen aai Irma's, door liefde en bewondering voor den vriend verblinde oogen ontanapt was en die zoo goed de wonde had weten te verbergen, die de beleedigingen van Gerhardt von Dollen aan zijn trots hadden toegebracht, verloor zich geheel en al in den innigen blik van liefde, waarmede hij thans zjjn kleine vriendin aanzag. «Irma, mijn lieve, mijn kleine bergfee," zeide hij, terwjjl hij beide haar handen greep en ze aan zijne borst drukte. Hebt ge den ouden, trouwen vriend vergeten, wilt ge hem geen andere ontvangst berei den, als die, welke de koele convenance gebiedt? Z\jt ge boos op mij, omdat in die vele jaren, waarin ge mijn liefste gedachte waart, ik niet tot u teruggekeerd ben? Ja, ik kon niet, uw vader ik weet niet of hjj het u gezegd heeft, had mjj verboden terug te komen." »lk weet dat. ik weet dat," zeide zij zacht bevend, zonder op te zien, zonder eenig ander woord te kunnen vinden. »Ge weet dat? Nu dan, mjjn goede, kleine bergfee, maar ge weet niet, hoe zwaar het mij gevallen is, deze belofte te houden. Ik nam afscheid van het kind: «Tot weerziens," niet vermoedende, hoe dit kind volkomen bezit van mijn hart had genomen, niet vermoedende, hoe moeilijk het voor dit hart zou worden om dat verbod na te komen. Wat ik slechts beschouwde als eene bezigheid in mijn ledige uren, werd thans het doel mijns levens." Hij sprak met ernvt, met eenvoudige waarheid, zooala hare reine nabijheid hem dwong te spreken, te ge voelen, ondanks den hartstocht, die ver van zijn goede fee en dit was zij in waarheid voor zijn sceptische ziel gewor den zijn hart demoiisch naar baar verlangen deed. «Van jaar tot jaar," ging hij voort, met klimmende opgewondenheid, «groeide dat verlangen naar u aan; reusachtig groot, mij volkomen beheerschend werd de lief de, die ik wakend en droomend, dag en nacht verlangde, Daar zag ik u wier beeld mij nu eens als een spotziek kwel- duiveltje, dan weer als een pythia (waar zeggende priesteres van Appollo te Del phi.) omzweefde. Ik zag, hoe gij, zondsr dat ge het be vroedde, u in gevaar bevondt door de onrustig geworden paarden ik sprong ter hulp. Toen kreeg ik den slag, die mij bewusteloos terneer deed zinken. Bij mijn ontwaken lag ik in het hospitaal, naast mij zat een zuster van liefdadig heid, naar u blikte ik te vergeefs om. Ik vroeg, wie mij hierheen had laten brengen, doch ontving slechts een onvol doend antwoord den naam der dame kende men niet, zeide men mij, ook wist rnen niet, waar zij woonde: een fijne dameszakdoek, dien men by mij gevon den had en waarop een naam stond, kon mij wellicht opheldering verschaffen. Ik liet mij den zakdoek brengen, ik las uw dierbaren naam en ik schaamde mij niet beschuldigde mij zeiven niet van onman nelijke zwakheid, toen ik tranen van vreugde, van dankbaarheid, dat gij mijne sarnaritane waart geworden, in dezen doek weende. Door mijn vertrouwden bediende liet ik naar uw adres uitvor- schen, eu toei ik het eindelijk had, was ik gaarne liefst onmiddeltjk naar u toe gesneld, doch mijn kranke borst veroor loofde mij zulks niet. Nu echter, nu ik op den weg der beterschap ben en in staat mijne kamer te verlaten, is mijn eerste gang naar u, en thans, nu ge al les weet, nu ge een blik hebt geslagen in het hart, waarin het beeld mijner goe de bergfee eene vaste, met elk jaar vas ter wordende plaats heeft iogenomen, hebt ge nu geen ander antwoord voor mjj, als dit bange, beangstigende zwij gen?" Luid snikkende, zonder eenig antwoord te geven sloeg zij, toen hij zich dieper tot haar voorover boog, haar arm om zijn hals, haar lippen zochten de zijnen in een langen, vurigsn kus. «De mijne, de mijne?" fluisterde hij en hief haar aan zijn hart op. «De uwe!" Dit w«3 het eenige woord, dat zijn weg uit haar hart tot haar lip pen vond, en overweldigd door het ge luk, 't welk in dat enkele woord lag, rustte zij eenige minuten alles om zich heen vergetend in zijn armen, drukte zij het blonde kopje tegen zijne borst. Vervolgens wond zij ziel. zacht uit zijne omarming los en stond nu hoewel nog met een blos van overgeluk- zalige aandoening op de wangen toch met gedwongen kalmte tegenover hem. «Lieve Walter, je moogt niet boos op mij zijn, je moogt je niet teleurgesteld gesoelen waoneerikje" zij noemde hem bij zijn voornaam, sprak hem kin derlijk, open, met vertrouwelijke »je" aan als had zij nooit anders gedaan, en in verrukking hierover sloeg hij geen acht op de zdo ernstig, op zulk een treurigen toon begonnen inleiding harer woorden «wanneer ik je verdriet doe met dat gene, wat ik je thans zeggen moei en wat mij een plicht is, die ik tegenover mijn vader te vervullen heb." „En die plicht is?" vroeg hy met een niets kwaads vermoedend hart, terwijl hij haar beide koude handen greep en bezorgd in haar liefelijk gelaal staarde, waarop de blos van geluk verdwenen was en dat door een trek van een, hern tot dusver onbekend wee, ernstiger gewor den was. Ztj hield zijn handen met een zachten biddenden druk omkneld. «Lieve Wal- jter, beloof mij thans, nu je weet, hoe tef, hoe onuitsprekelijk lief ik je heb, mij niet te doen te twijfelen aan dat, wat ik mijn plicht reken. Ik volgde eerst de stem van mijn hart en wanneer ik daaraan niet goed gedaan heb rnoge God mij vergeven, ik kon niet anders hande len. Than» echter moet ik ook mijn plicht als kind nakomen, en die gebiedt mij om je te zeggeo" zij brak haar woorden af en voegde er haastig hij, als wilde zij nog wat wachten met datgene te zeggen, wal die plicht haar eigenlijk gebood: «Keu je de betrekkiog, die er tusschen je vader en dan tnijne bestaan

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1894 | | pagina 1