NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
No. 9.
Woensdag 31 Januari 1894.
Drie-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
EEN 0CTR00IWET.
Feuilleton.
OP DEN „DOHLENNEST."
AMEBSFOORTSSHE COURANT.
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 luAMidon 1.Franco per post door het geheele Bijk.
Afzonderlijke Nummers S Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Croote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Om verschillende redenen is de
oude Nederlandsche octrooiwet in
1817 ingetrokken. Nu sedert van
verschillende zijden over het ge
mis van zoo'n wet geklaagd is en
de wenschelijkheid betoogd is van
eene wederinvoering van octrooien
voor uitvindingen in Nederland
gedaan, heeft de regeering zoo'n
nieuwe wet in het vooruitzicht
gesteld, en vooraf daaromtrent
het advies gevraagd van eenige
daartoe bevoegde lichamen zooals
de Kamer van Koophandel.
Zeer moeilijk schijnt het ons
om uit te maken, of die weder
invoering al dan niet wenschelijk
is te achten, omdat zoowel voor
als tegen gewichtige gronden kun
nen worden aangevoerd.
Hooren wij eerst, wat er alzoo
tegen wordt gezegd.
In de meeste andere landen
bestaat wel een octrooirecht; de
Nederlandsche uitvinder kan dus
in het buitenland octrooi aanvra
gen bovendien hebben Nederlan
ders dan ook het voordeel, dat
zij vrij gebruik kunnen maken van
al die uitvindingen, waarvoor in
andere landen octrooi verkregen
is. Een octrooistelsel beschermt
het belang van enkelen en daar
tegenover legt het aan het alge
meen lasten opde pryzen worden
hoog gehouden, en de vooruitgang
der nijverheid wordt vertraagd.
Yele bezwaren zijn er ook ver
bonden aan de samenstelling van
een in allen deelen billijke wet,
die de belanghebbenden voldoende
zal kunnen beschermen. Een wet
zal hier vele kansen openlaten tot
ontduikingen en overtredingen,
die talrijke processen en verwik
kelingen ten gevolge zullen heb
ben. Op vele practische moeilijk
heden zal men blijven stuiten bij
de uitoefening der wet, b.v. om
uit te maken, wie uitvinder is,
wat een uitvinding is, en of en
wanneer een verbetering van een
vroegere uitvinding als een nieuwe
uitvinding te beschouwen is, en
zoo ja, of het recht van den vo-
rigen uitvinder dan verstreken is,
of dat nummer twee wachten
moet tot het recht van den eer
sten verjaard is.
Het octrooistelsel in Amerika is
van geheel anderen aard dan dat
in andere landen. Geen octrooi
kan men daar krijgen voor een
uitvinding, die slechts een kleine
wijziging brengt in een reeds be
staande uitvinding, en eerst moet
door daartoe bevoegden worden
uitgemaakt, of de wijziging wer
kelijk een noemenswaarde verbe
tering is, en of zij het resultaat
is van eigen nadenken en arbeid.
In Amerika mag een uitvinder
niet van zijne vinding gebruik
maken alvorens het wettig onder
zoek is afgeloopen, en daar met
dat onderzoek, noodig ter voor
koming van bedriegerijen, dikwijls
veel tijd heengaat, kan dit zeer
ten nadeele zijn van de eerlijke
uitvinders.
De resultaten van het octrooi
stelsel in het vrije land der nieuwe
wereld moet men dan ook niet
overschatten. Edison, die zeker
wel in de eerste plaats de voor
deden van het octrooistelsel had
moeten ondervinden, is er inte
gendeel niet bijster mee ingeno
men. In een opstel over Edison
lazen wij onlangs in het Handels
blad »Edison wordt welsprekend,
wanneer hij begint over octrooien.
Het nemen van een octrooi voor
eene belangrijke ontdekking, noemt
hij de voorzienigheid in het aan
gezicht vliegen. Een troep haaien
van beroep staat onmiddelijk klaar
om, met volslagen voorbijzien van
feiten, aanspraak te maken op
andere rechten van een kostbaar
octrooi. Edison verklaart, dat oc
trooien volstrekt geen bescherming
opleveren. Edison heeft een vrij
aanzienlijk vermogen, dat hij zich
echter niet verwierf door zijne
uitvindingen, maar uit zijne fa
brieken. Dat is de eenige hoop
van den uitvinder, zegt hij. Als
hij van zijn octrooien afhankelijk
is, zal hij verhongeren."
Anderen weer achten de invoe
ring van octrooien minder noodig,
somdat het bij ons toch geen uit
vindingen zou regenen, omdat de
geest van ons volk In een andere
richting gedrongen is." Ziehier
wat men voornamelijk als tegen
werpingen aanvoert. Voor het
andere gevoelen is echter ook wel
wat te zeggen. Allereerst wat de
laatstgenoemde tegenwerping be
treft, wij stemmen toe, dat bij ons
volk, dat gezegd wordt zoo gaarne
te philosopheeren, de handelsgeest
wel het meest ontwikkeld ismaar
dit neemt niet weg, dat ook wij
op een reeks van uitvindingen
kunnen wijzen, die een Hollander
tot vader hebben, en die niet eens
altijd van zoo minne beteekenis
zijn-
Of het nu juist wel een voor
deel voor Nederland is, dat het
een uitzondering maakt bij andere
landen, is nog zoo zeker niet
Daartegenover toch wordt terecht
gewezen op de groote vlucht, die
de industrie genomen heeft in
landen waar wel een octrooiwet
bestaat, en op het groot aantal
uitvindingen, die daar gedaan zijn.
En al kan een Nederlander, door
zich te wenden tot het Internati
onale bureau te Londen of dat
te Amsterdam, evengoed in het
buitenland zijn rechten gehand
haafd zien, daaraan zijn nog al
bezwaren verbonden gemakkelij
ker en minder kostbaar zou het
zijn, als hij niet zoover van huis
behoeft te gaan. En wat is nu het
gevolg van het gemis eener oc
trooiwet Dat er uitvinders zijn,
die teekeningen en modellen naai
den zolder laten verhuizen, omdat
hun eigendomsrecht niet verze
kerd wordt. Zoo schreef kort ge
leden nog iemand, die lang met.
de bekendmaking van een uit
vinding gewacht had, »wie wijst
een Hollander den weg om eene
onbetwistbare practische vinding
tot baar recht te doen komen in
zijn eigen land? Ik zou in deze
niet weten, tot welken deskundige
mij te wenden." Een deskundige
is niet geneigd, hoe gaarne hij
het anders zou willen, om een
uitvinder te steunen bij een vol
komen gemis aan waarborgen,
bij het ontbreken van een octrooi
wet. En om dezelfde reden moet
zoo'n deskundige zijn steun ont
zeggen aan iemand, die beweert
iets gevonden te hebben, maar
zelf geen middelen bezit om zelfs
het model te voltooien.
Ongetwijfeld heeft de bescher
ming van uitvindingen haar nut.
Voor velen is die bescherming
een prikkel tot ijver, een aanmoe
diging om te arbeiden, omdat
daardoor een belooning in het
vooruitzicht gesteld wordt voor
hen, die energie en kracht wijden
aan een uitvinding. Nu is het
voorwaar een groote belooning te
weten, dat men gewerkt heeft voor
den vooruitgang der beschaving,
voor het heil van het algemeen,
en die wetenschap moet zeker tot
groote voldoening strekken. Maar
zoo geheel belangeloos is de mensch
zoo zelden, en buitendien aan een
uitvinding zijn soms groote kosten
verbonden, die niet iedere uit
vinder dragen kanen dan is het
toch een hard gelag, als zooveel
anderen groote stoffelijke voor
deden behalen door het in prak
tijk brengen van een uitvinding,
terwijl de uitvinder zelf er niets
beter door wo dt en zich maar
moet vroolijk maken met de eer
en de voldoening. Waar allen of
velen de vruchten plukken, mag
hij toch wel de eerste zijn, die
er wel bij vaart.
Doch welke bezwaren men ook
aanvoert, allereerst moet toch er
kend worden de billijkheid van
het beginsel, dat een uitvinder de
vruchten geniet van zijn arbeid,
en dat het hier niet slechts geldt
de bescherming van de belangen
van enkelen, maar zooals reeds
is opgemerkt de handhaving
van een eigendomsrecht. En dit
dient evenzeer gehandhaafd te
worden als het auteursrecht van
een schrijver.
Nu is het zeker zeer moeilijk,
en dit is wel het hoofdbezwaar
om een wet tot stand te brengen,
die voldoet aan de eischen der
belanghebbenden en waarbij tevens
rechtsprocessenen dergelijke moei
lijkheden worden voorkomen.
Maar is die moeilijkheid onover
komelijk? Van bevoegde zijde is
reeds verklaard, dat een goede
octrooiwet ligt in het ontworpen
concept, en dat de nieuwe octrooi
wet uitstekend is voorbereid. Ver
beteringen en wijzigingen kunnen
natuurlijk altijd nog worden aan-
I gebracht, als men in de praktijk
de gebreken der wet leert kennen.
UIT HET HOOODUITSCH
door D. B.
Op haar gewone natuurlijke manier
van spreken had zij Gerhardt van Dollen
deze verklaring gegeven, doch daarbjj
niet zonder bezorgdheid elk zijner bewe
gingen, eik zyner trekken gadeslagen. Bij
het begin van baar woorden was hij zeer
opmerkzaam geweest en had deze be
daard gevolgd, later echter keerde hjj
zich van lieverlede van haar af en naar
het venster toe, waar hij thans met over
elkaar geslagen armen, bewegingloos de
rest van haar verhaal stond aan te boo-
ren, terwjjl ook zijn trekken, zoover tan
te Martha kon waarnemen, geen veran
dering ondergingen. Des te meer ver
raste het haar, ja, onstelde zij er over
toen hij aan het einde harer mededee-
'ing zich plotseling met een woesten blik
naar haar toe wendde en met een van
opgewondenheid heesche stem, tusschen
de tanden siste
»En gjj hebt hem, den zoon van dien
erbarmelijken vijand, aan uw tafel laten
neerzitten, nu gij wist, wie hij was? Gij
hebt geduld, dat hij, die het hart van
mijn kind even verraderlijk gestolen heeft
als zjjn ellendige vader de hand naar
mijn vermogen, naar mijn eer uitstrekte,
mijne arme vrouw daardoor vermoord,
mij den waanzin in de armen gevoerd
heeft, geduld, zeg ik dat hjj het brood
met u brak, dat hij uw gast is geweest?
Wilt gij mij daardoor op nieuw krank
zinnig maken? Ben ik nog niet krank
zinnig genoeg?. Hij sloeg zich zeiven
met de vuist tegen het voorhoofd en stond
daar thans met dreigenden loerenden blik
voor de magere, sidderende gestalte der
oude dame, die wel door eene koude hui
vering werd bevangen, maar niettemin
met rustige, onbevreesde blikken uit de
zwakke, doffe oogeu de uitbarsting vaü
zijne woede afwachtte. Met een enkelen
f reep zijner hand had hij de tengere ge
stalte voorzeker op den grond kuunen
neerdrukken. Was hel echter deze hulpe
loosheid, deze, door de vele tranen dof
geworden blik der zwakke oogen, die
haar het wreede noodlot van dezen man,
de vroegtijdige dood der zuster bad ge
kost, was het dit alles, dat hem zelfbe-
heersching afdwong?
Hoe dan ook, zijne woede bedaarde,
de verwrongen gelaatstrekken van den
opgewonden man kregen hun natuurlijken
vorm terug, zijne houding werd weer
als gewoonlijk: wel klonk zijn stem nog
heesch en ruw, maar niet meer haatdra
gend, uittartend, toen hij zeide: »Ge
hebt Irma toch niet de geringste hoop
gegeven op mijne toestemming met dezen
hij zocht te vergeefs naar eene, hem
passend schijnende benaming «met
dezen mensch?"
«Hoe zou ik dat? Ziet Irma er daar
naar uit? Zij hebben vrijwillig afstand
van elkaar gedaan, zooals Irma mij zelve
bekend heeft."
«Gij hebt daar goed aan gehandeld I"
zeide hjj onverschillig en liep de kamer
langzaam op en neder met de armen
over de borst gekruist.
«Baron Walter," begon de oude dame
weer, opnieuw bemoedigd, «wist weinig
of niets van het verleden van zijn vader."
«Dat is wel mogelijk," stemde Ger
hardt von Dollen kort toe. «Zijne schuld
tegenover mij was ook niet van dien
aard, dat een vader tot zijn zoon daar
over spreekt, wanneer hij niet in de
oogen des zoons die verachting wil lezen
welke een ieder gevoelt, die ze ver
neemt."
...Hij was en bleef toen echter altijd
zijn vader."
«Zjjn vader I" zeide Gerhardt von Dol
len smadend. «Onteerend genoeg voor
hem, dat hij zulk een schurk zijn vader
moest noemen."
«Maar, Gerhardt, hoe kan de zoon te
gen de schuld des vadeis?"
Haar zwager antwoordde haar niet on
middelijk, doch toen zeide hij, op den-
zelfdcii smadenden toon voortgaande;
«De appel valt niet ver van den boom,
en het berekende egoïsme, dat alles aan
zijn doel opoffert, staat ook op het gezicht
van den zoon geschreven."
«Gij hebt hem destijds herkend en er
mij niets van verteld?"
«Waarom zou ik? Buitendien vond
ik dezen argwaan eerst bevestigd, door
dien hij mij zijn waren naam noemde.
«En dat hebt ge mjj ook niet eens
gezegd
«Neen, waartoe zou ik eene mededee-
ling doen die in mjj slechts verschrikke
lijke herinneringen opwekte. Ik verbood
hem, zich ooit weer op mijn weg te be
vinden, wilde hij niet als een giftige
worm door mjj vertreden worden. Dat was
voldoende, dacht mij."
Hij brak schielijk zjjn woorden af en
vervolgde op een geheel anderen toon
met ongewone teederheid: Marhta, ik
bid u, laat dit thema voor goed rusten.
Irma is nog jong, en de jeugd is eene
machtige bondgenoole tegen dat verte
rende, vernielende harteleed, zij zal zich
beheerschen, zij zal vergeten, geloof mij
en wees om harentwil niet bezorgd."
Tante Martha bleef echter toch bezorgd
en aan Gerhardt von Dollen, die thans
meer dan vroeger zijn tijd aan beide
vrouwen besteedde, niet voortdurend meer
op zijn studeerkamer zat, maar beider
eenzame avoDdeD door het voorlezen van
nuttige boeken verkortte, ontging het
niet, hoe bedrukt zij was, eu hoe zijn
bloeiend bergroosje van dag tot dag stil
ler en bleeker werd.
Zoo kwam de winter, zoo kwamen de
ruwe Novemberstormende donkere, mis
tige dagen, de sneeuwbuien, die den
«Dohlennest" evenals liet gansche land
schap in een wit, wollig kleed hulden,
dal in het licht der middagzon, wanneer
deze door de dikke wolken heenbrak, in
milliarden glinsterende sterren fonkelde.
Dal was het echte kerstmisweer. Gekris-
(aliseerde, schitterende dennenboomen
daarbuiten in het woud, terwijl door de
vensterruiten der menschenwoningen de
groene kerstboom zijn honderden lichten
daar buiten in den heiligen kerstnacht
deed stralen.
Evenals bij hel begin van ons verhaal,
te inidden van storm en onweer het een.
zame licht uit het oude slot vertrouwe.
lijk beschermend ous naar boven gewenkt