NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. WIENS HOED IS DAT? No. 49. Woensdag 20 Juni 1894. Drie-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG M ZATERDAG. Sta herinnering m Dr. D. Burger. Feuilleton. AMERSFOORTSOHE COURANT. VOOR abonnementsprijs: Fer 3 maanden ƒ1.Franco per post door het geheele Kijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten iutezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend Oroote letters en vignetten naar plaatsruimte. Onder de levensberichten van de maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden18931894, vinden wij een ^levensbericht van Dr. D. Burger door M. W. Schel- tema." Hiervan is nu ook een overdruk bezorgd, welke echter niet in den handel is. In dit le vensbericht heeft de heer Schel- tema, gesteund door eigen erva ring en die van anderen een beeld ontworpen van Dr. Burger, dat zeer waar en juist is volgens de meening van allen, die Dr. Burger hebben gekend. Daar die teeke- ning niet in ieders bezit is, zal het zeker velen niet onwelkom zijn, als wij enkele bijzonderheden ervan meedeelen. Dionys Burger werd 4 Februari 1820 te Rotterdam geboren. Daar bezocht hij na de fransche school te hebben doorloopen het Eras- miaansch gymnasium. Toen hij deze school als primus zijner klasse verliet, wilde hij zich laten in schrijven aan het seminarium der Remonstranten, want de betrek king van predikant was zijn ideaal, zijn grootste wensch. Een gebrek in de spraakorganen hield hem echter van den kansel terughet zelfde beletsel hield hem later van hoogere betrekkingen terug Hoe smartelijk dit ook was, hij gaf den moed niet op, hij koos een ander veld voor zijn arbeid en ook daar zou hij kunnen uitmun ten. Hij ging naar de academie te Leiden, en bepaalde zijn stu diën niet tot de Grieksche en Latijnsche, maar strekte die ook uit tot de oostersche talen. Reeds als student was hij geen »obscu- rant," met mede-studenten als Op- zoomer, Fruin, Brand en Keuche- nius heeft hij altijd briefwisseling gehouden en in die corresponden tie worden menigmaal herinnerin gen aan den studententijd opge wekt. Als student behaalde hij de gouden medaille voor de beant woording van een philosophische prijsvraag, hij haalde bij al zijne examens den hoogsten graad, en promoveerde in 1843 met den hoogsten lof tot doktor in de be spiegelende wijsbegeerte en lette ren. Toen vestigde hij zich in Amsterdam als privaat-docent en werd in 1850 conrector aan het gymnasium te Doesburg; in 1857 volgde hij Dr. van Goikom op als rector aan de Latijnsche school te Amersfoort. Deze laatste betrek king heeft hij bijna dertig jaar bekleed, en van zijn werkzaam heid getuigt ons gymnasium, ge tuigen zijn leerlingen; met grooten lof en dankbaarheid getuigen zijn leerlingen van het onderwijs, dat zij van hem genoten, en hun ge heele leven gevoelen zij zich aan hem verplicht, als aan hun onver- getelijken leermeester. »Treffend vooral is het getuigenis, dat na tal van jaren door een man is afgelegd, die met eere eene invloed rijke positie in de maatschappij bekleeddeDat er van mij iets is terecht gekomen, heb ik aan Bur ger te danken. Ik had van hem privaatles, omdat het met mij op de latijnsche school te Amsterdam niet ging. Mijn vader vielen bij groot gezin de onkosten zwaar genoeg. Het haperde mij aan den noodigen ijver; ik verzuimde de lessen nog al eens, of was met mijn werk niet klaar. Eens toen het kwartaal verschenen was en ik Burger het minerval overhan digde wees hij het af met de woor den Heb jij de onbeschaamheid je vader lessen te laten betalen, waarvan je niet profiteerde, ik heb eergevoel genoeg, om geen gelden te willen ontvangen voor onderwijs, dat men niet met den noodigen ijver wil volgenbreng het hem terug, hij moet het met zijn groot gezin niet weg gooien. De ernst, de gemoedelijkheid, waarmede hij sprak, maakten een diepen en ik kan zeggen goddank een heilzamen indruk op mij." Dit bewijst de nauwgezetheid van den meester, liet getuigt van de toewijding waarmede ook het ge ringste werk verricht werd. Hij trachtte veel voor zijn leerlingen te wezen en gaf zich veel moeite voor hen. Dit blijkt b.v. uit hetgeen hij in een brief aan een zijner vrien den schrijft: sOok Zaterdag is geen halve rustdag voor mij, de rust past aan 't gemeen, dat niets dan d'arm kan roeren! maar mijn laatste discipel gaat Zater dag-avond om tien uur heen. Edoch dat zou misschien nog te vinden zijn, maar erger is, dat wat ik mijn discipelen leer, ik voor een groot deel nog mij zei ven moet leeren, daar ik ook onderwijs geef in wiskunde, He- breeuwsch en Arabisch. Voeg hierbij dat ik een eigenaardige methode heb, die voor de leer lingen nuttig is, maar den leer meester soms uitput. Ik corrigeer de thema's niet, maar zet strepen onder de fouten en laat die door de jongelui zeiven verbeteren. Daardoor heb ik ieder thema twee- driemaal na te zien en daar dit veel tijd kost, moet ik een deel der thema's buiten de les nakij ken, hetgeen mij buitendien daarom kunst, waartegen zij gezondigd hebben op te zoeken en er bij te zetten, omdat zij anders nooit zouden merken waar het hapert. Dit zult gij vooral lastig vinden als gij bedenkt, dat ik die methode ook op de Grieksche accenten toepas." Door deze opvatting van het doceeren moest hij het van zelf wel druk hebben, maar toch wist hij altijd nog tijd te vinden voor andere werkzaamheden. »Hij was een onvermoeid arbeider, een nimmer rustende, onderzoekende geest, die niet alleen arbeidde, omdat werkzaamheid hem een behoefte was; maar die ook in zijn studiën het middel zocht, om de zorgen, die hem drukten te verlichten, het leed dat hem kwelde te verzachten, en de kracht om het moedig en onderworpen te dragen te versterken." Tot dit doel verdiepte hij zich in wiskundige vraagstukken, en legde hij zich een andermaal op een nieuw vak toe, het Nieuw Grieksch. Wat hij buiten zijn dagelijkschen arbeid op de school, op zijn stu deerkamer heeft gewerkt, blijkt uit de lange reeks zijner geschrif ten, waarvan de heer Scheltema een honderdtal, een gedeelte nog maar, opnoemt. Voor velen was hij een vraag baak, en hij hielp gaarne, dit kunnen nog vele Amersfoorters getuigen. Hard en stoïsch voor zich zeiven, was hij meegevoelend voor anderen. Daarbij bezat hij twee eigenschappen, die hem be mind maaktenkinderlijken een voud en nederigheid. Van de eerste geeft de heer Scheltema een voorbeeld uit eigen ervaring »Ik herinner mij nog levendig hoe lastig is, daar ik wel gedwongen lik in de eerste jaren van mijn ben de paragrafen der spraak-predikantsbetrekking bij hem lo geerde en des Maandags morgens de kamergymnastiek van hem met zijn kinderen bijwoonde. Hij had de leiding der oefeningen, en waar hij mij opmerkzaam maakte op een minder juiste opvatting van een tekstwoord, waaraan ik mij had schuldig gemaakt, ontging het hem niet, dat een zijner kleine dreumissen zich te veel vermoeide, nam hij den jeugdigen athleet op den arm en zette onder aanwij zing der kniebuigingen en arm- stooten der heilgymnastiek zijn gesprek met mij voort. Jaren daarna, toen ik met hem uit de kerk, huiswaarts keerde, brak hij eensklaps een droevig gesprek af en verhaastte zijn tred om een kind van een jaar ot drie, dat ge vallen was en bitter huilde, op te nemen en naar de ouderlijke woning te brengen. Zulke trekken kenmerken den man 1" Van de tweede eigenschap zag men het bewijs hij gelegenheid, dat hem bij het neerleggen van zijn recto raat vanwege de gemeente in een openbare zitting van den Raad, als een blijk van hulde en dank, een bronzen buste van Plato werd aangeboden. De toenmalige voor zitter van den Raad mat in een bruisenden vloed van woorden, in wier aanwending hij een meester was, de verdienste van Burger breed uit. De nederige man was werkelijk met zijn figuur verlegen en toen eindelijk een einde aan al dien lof was gekomen, beant woordde hij die vleiende woorden met een ietwat kortafte veel, te veelZooveel ben ik niet geweest; ik meen dat ik mijn plicht heb gedaan, meer niet!" Zijn zeer belangrijk bericht besluit de heer Scheltema met de schoone woorden door prof. DOOR g. w. i» 2) De een, een flinke vijftiger, was iemand van een lange gestalte, op wiens gelaat een glans van vergenoegen lag. Zijne nette kleeding en deftige houding, zijne beschaufde manieren, geheel zijn voor komen gaven genoegzaam te kennen, dat hij niet tot den landbouwstand van net dorp behoorde en hier zijn geheele leven niet had doorgebracht. Het was een rentenier, die uitgestrekte landerijen in Hezenvelde bezat en dus zijne schaapjes goed op hel droge moest hebben. Ver meulen zoo heette hij bewoonde met zijne vrouw en een zoon van om streeks twee en twintig jaar een flink huis, buiten de kom van de gemeente. Djj ging om met alle voorname per sonen uit het derp en stond by iedereen in hooge achting. De landbouwers stelden prijs op zijne gunst en wareD te allen tyde bereid hunne minderheid te erkennen wanneer het kennis of levenservaring betrof; iets, waardoor by wel een weinig gevleid was. De 'persoon, die tegenover Vermeulen had plaats genomen, was een meer gezel heer, die vrij wat jaren ouder was. Ge heel zijn uiterlijk, zijne houding en be wegingen verrieden den militair, ofschoon hij geen uniform droeg zijn doordringende, vrijmoedige blik, zijne welige, hoewel grijze bakkebaarden, die het gelaat iets ki ijgshaftigs gaven, spraken dit vermoeden geenszins tegen. Dennekamp was dan ook een gepesioneeid officier, die zijn pensioen rustig in zijne geboorteplaats kwam verteren. Wel vond hij het hier wat al te stil en doodsch, maar langzamer hand gewende hij daaraan hij was ook gehecht aan de plaats, waar hij zijne eerste levensjaren dooibrachl, en vond daar weldoende vriendschap er, genoeglijk verkeer. Hij was even gezien als Vermeu len, ofschoon hij wel eens een hoogen toon aansloeg iu gezelschap van niet- militairen en in het algemeen zich zeiven wat te veel op den voorgrond plaatste. Tegenover de boeren hield hij zich meer op een afstand, om zijne hoedanigheid van oud-officier recht te laten wedervaren. Overigens was en hleef hij soldaat en dit kwam in zijn geheelen handel en wandel uit. Vermeulen kon hem goed lijden eo knoopte gaarne een gesprek met hem aan, vooral omdat hjj in som mige opzichten «zoo'n origineele vent" was. Wat hij den officier maar niet kon vergeven, waren de «kazerne-achtighe- den." waaraan Dennekamp zich som tijds schuldig maakte. Thans hadden de twee mannen elkaar in langen tijd niet gesproken, zoodat zij een geheelen voorraad politiek en ander nieuws hadden af te handelen. Zoo groot was die «voorraad echter niet of bet gesprek kwijnde ten laatste." Onverwacht sprong Dennekamp op, dronk zjjn glas uit, betaalde en wilde heeogaan. «Gaat u al weg?" vroeg Vermeulen die niet begreep, waarom hij zooveel haast maakte, »Ja," zeide de officier beslissend zonder de reden aan te geven, welke Vermeulen echter spoedig wist, toen zijn oog viel op een paar boeren, die dicht by hem aan een tafeltje een glas bier zaten te drinken en hunne pijp rookten, met de pet achter op het hoofd eo de beenen over elkander geslagen. De rentenier volgde zwijgend en weldra waren beiden op den breeden grintweg. Dennekamp stapte voort met het hoofd eenigszins geboger, de wenkbrauwen gefronst en het oog onafgebroken op den grond gevestigd. Vermeulen wist niet, waardoor zijo vriend, die daareven nog zoo spraakzaam was als altjjd, nu in gedach ten verzonken scheen en geen woord sprak. Deze richtte echter spoedig het woord tot hem: »'t Is toch tegenwoordig een vervelend leven, dat men hier in het dorp leidt," zeide hij. «Wanneer dat zoo blijft, geloof ik, dat ik niet heel lang meer in deze «negerij" blijf wonen." De laatste zin snede was weder een staaltje van Denne- kamp's kazerneta-1, die hij gebruikte, óf wanneer hij niet goed gemutst was, in zijne gramschap dus, óf om zich krachtig uit te drukken. Behalve in deze gevallen was hij beschaafd in het spreken en deftig in den omgang. „Alles is hier even doodsch en eentonig; men ziet hier nooit iets bijzonders't is iederen dag hetzelfde. Dit is trouwens van een boe rendorp te verwachten, maar r,u kan men nog geen koffiehuis binnengaan of men ziet die domme boeren rondom zich." „Ja, mijnheer Dennekamp, ik heb het al meermalen gezegd. Ik weet dikwijls niet hoe ik mijn leegen tijd moet door brengen. Aangename uitspanning zoek ik te vergeefs, en vooral 's zomers. In den winter hebben wij onze Nuts-avonden of we gaan naar «de Leesvereeniging," en enfin, dan valt het ook gemak kelijker thuis te zitten. Maar nu? 'k Loop mezelven in den weg, en als 's avonds de boeren ia De Zoo zitten en ik daar niet wil komen, verveel ik mij schromelijk. Mijne vrouw gaat op visite of heeft visite en de «allerinteres santste" gesprekken op zoo'n avond ver velen mij ook al. Mijn zoon gaat naar de repetiliën der Harmonie, maar wat zal ik in een zanggezelschap doen? Van muziek heb ik weinig of geen kennis, en liefhebber;) daarvoor ontbreekt mij geheel «Wij moesten hier eene sociëteit heb ben, en die zal er komen ook. Laten wij dat zamen eens regelen. Met een weinig goedeD wil kunnen wij het gemakkelijk zoo ver breogeo, dat er eene flinke sociëteit gesticht wordt met een vrij groot getal leden. Geloof me, mijnheer Vermeulen, er zijn er meer in het dorp, die erover denken zoo als wij en het stichteD eener sociëteit voor wenschelijk houden. Wij zijn de eersten niet, die op dat idéé ge komen zijn; het denkbeeld bestaat reeds lang, maar niemand is nog begonnen het plan uit te voeren. Ei zit geen ener gie, geen ondernemingsgeest in de Hezen- veldenaars. Niemand is er nog opgestaan om zulk eene nuttige zaak als eene socië teit op touw te zetten. Maar wij zullen den stoot gevenneemt u het aan, mijn heer Vermeulen Ik ben bereid alles te doen, wat in mijn vermogen is, voor de goede zaak. Belooft

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1894 | | pagina 1