NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad SLECHTE HEUS. UTRECHT en GELDERLAND. i\o. 72. Zaterdag 8 September 1894. Drie-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. LonM-Belanptellini ii bet F euilleton. AMERSF10RTS I COD VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden 1.Franco per post door het peheele Kijk. Afzonderlijke Nummers S Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. .1. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend Oroote letters en vignetten naar plaatsruimte. De somber-treurige geschiedenis op Lombok heeft ons toch weer op een lichtpunt gewezen. Wij bedoelen die betuigingen van deel neming en uitingen van geestdrift, die zich dezer dagen hebben ge openbaard. Niet onvoorwaardelijk konden wij hiermede instemmen, omdat wel wat te veel het verstand bui ten rekening werd gelaten. De oproeping van den heer Den Beer Portugael pleit voor het deelne mend gevoel van dien heer, maar zij geeft blijk van bij de eerste opwelling zonder veel nadenken te zijn neergeschreven. Zeer juist vonden wij het antwoord van den heer W. A. van Zijst, waarin ge wezen wordt op het uit de oproe ping sprekende gebrek aan ver trouwen in onze t-egeering, maar vooral in ons kranig Indisch leger, dat zich door een hoewel zwaren slag niet uit het veld laat slaan en krachtig genoeg is om den aangedanen hoon te wreken en de eer der vlag hoog te houden waarin gewezen wordt op de prac- tische moeilijkheden aan de uit voering van het plan verbonden, die men toch niet zoo maar over het hoofd mag zien. Sterven voor het land is schoon, maar leven voor het land is ook een voorname plicht, en aan dit laatste kan de voorkeur gegeven worden ook door iemand, die het Hollandsch hart op de rechte plaats draagt. Even zeer te waardeeren is het streven dier commissie, welke zich ge vormd heeft om gelden in te zame len voor het roode kruis, voor de nagelaten betrekkingen van de gesneuvelden en voor een monu ment. Maar men mag vragen, waarom wordt niet in 't algemeen voor de hulpbehoevende familie betrekkingen onzer Indische krij gers zorg gedragen, en waarom alleen voor die van Lombok? Waarom voor hen nu een monu ment opgericht en niet altijd voor zooveel anderen, die hun leven lieten in den dienst des vaderlands? Deze en andere vragen kan men met rede stellen, doch zooveel koud water kan men er niet op werpen of er blijft nog voldoende over van de deelneming en geest drift, die de treurige feiten alge meen gewekt hebbenen dit noe men wij een verblijdend teeken. Men begrijpt dat wij een zijn in den nood; wanneer schipbreuk of eenig ander ongeluk allen treft dan vereenigen zich zelfs verdeelde gemoederen, dan wor den veten en vooroordeelen op zij geschoven. Als het onweer is afgedreven, ver mindert allengs weer die belang stelling in het algemeen welzijn, totdat de nadering van een nieuw onheil weer er aan herinner.en moetwij zijn broeders, wij leven voor elkander, en niet voor onszelven alleen. Het algemeen belang moet ons ter harte gaan, in tijd van nood niet alleen, maar altijd. De deug den van vaderlandsliefde en be langstelling in het algemeen wel zijn waren het bezit van de besten onzer voorouders, waren oorzaak, dat nog velen van hen blijven voortleven in de herinnering van het nageslacht. De afwezigheid van die belang stelling in het algemeen welzijn wordt veroorzaakt door de tegen woordigheid van eigenbelang en baatzucht. Waar beide laatste aanwezig zijn, troost men zich gemakkelijk over het ongeluk aan duizenden overkomen, als men zelt maar geborgen is; waar die beide zijn, worden vereenigings- banden vaneen gescheurd, wor den vooroordeelen aangebracht, worden verwijdering en klove tus- schen rangen en standen immer grooter, wordt iedere ramp onge voelig aangezien, als hij ons zelf maar geen schade berokkentwor den wij tot klagen bewogen, wan neer groote offers van ons gevraagd worden voor het heil of de eer van den staat. Onze belangstelling in het algemeen welzijn vraagt opofferingen van ons juist omdat zij het tegenovergestelde is van eigenbelang en baatzucht. Zij wil, dat wij een deel van onzen tijd, kracht en vermogen aanwenden voor het welzijn van het algemeen, dat wij, zoo noodig, bereid zijn het algemeen belang boven het onze te stellen, ja het ten koste van het onze te dienen. Natuur lijk, wie voor het algemeen wel zijn bevorderlijk wil zijn, moet de middelen bezitten, geestelijke en stoffelijke om nuttig te kunnen zijn. Nu, niets gemakkelijker dan dit. Begin aan u zeiven, met uwen geest te beschaven, uwe kennis te vermeerderen, uw kunde en vermogen te verrijken, dan zult gij eenmaal voldoende toegerust zijn om ook van u zeiven iets te geven aan anderen, aan het alge meen. Gij ziet, in welken zin het »begin met u zeiven" bedoeld wordt. Met zichzelf beginnen is noodig, opdat wij niet uit gebrek aan middelen anderen tot last blijven. Neen wij moeten het zoover bren gen, dat wij over hebben en meer kunnen geven dan wij ontvangen en hoemeer wij zelf kunnen ont beren, hoemeer wij voor anderen over hebben. Nu zal men tevens ook hebben begrepen, dat onze be langstelling in het algemeen wel zijn niet wil, dat wij ons zei ven vergeten en onze eigen belangen veronachtzamen. Neen, de zorg voor het algemeen welzijn en die voor ons bijzonder belang moeten samen gaanzonder de laatste zal de eerste van zeer weinig nut zijn. En wanneer nu een offer van ons gevergd wordt, berekenen wij dan niet eerst of zulks wel met onze belangen strookt, maar wel of het noodig en nuttig is voor het welzijn van allen. Vordert het algemeen welzijn grootere uitga ven, moeten wij meer opbrengen alleen hij, die weinig of geen be lang stelt in het algemeen wel zijn, dus in plaats daarvan eigen belang en baatzucht boven stelt, is de wanhopige klager. Hem hoort men immer en altijd klagen over de slechte tijden, n.l. omdat ze voor hem slecht zijnieder woord uit zijn mond is een klacht tegen het noodlot, dat hem zijn plaats in de maatschappij aan wees. Nooit hoort men hem kla gen over den nood, die vaderland of medeburgers trof, want hij wordt toch altoos het zwaarste getroffen. Weldadiger indruk maakt op ons eene zich voor het algemeen welzijn opofferende be langeloosheid. Die deugd was in eere bij onze voorouders, die toch van ons niet in aanleg verschilden wij mogen hierin niet door hen over troffen worden. Wij eeren hen, die eenmaal in die deugd hebben uitgemunt, die hun vermogen, hun krachten, hun genie, hun persoon in dienst van het algemeen ge steld hebben, die zich geheel ga ven voor anderen. Wat wij in anderen bewonderen, zullen wij, als wij ferm en flink door de we reld gaan, ook zelve betrachten wij zullen belang stellen in het algemeen welzijn en eigenbelang en baatzucht naar den achter grond drijven. Nu, zijn niet die uitingen van deelneming en geestdrift, welke wij dezer dagen vernamen, een verblijdend teeken, omdat ze ons toonen, dat er nog vaderlands liefde bestaat, dat er nog belang stelling is in het algemeen welzijn? Zoolang deze blijde deugden nog beoefenaars vinden, is het land gelukkig te noemen, behoeft er nog geen vrees te zijn voor de toekomst van ons vaderland. De toenemende belangstelling in ons Indisch leger en de uit gesproken deelneming in den ramp, die het getroffen heeft, zij bewij zen ons, dat het Nederlandsche volk nog niet is een uitgebluscht volk want de belangstelling en deelneming zijn, behoudens enkele gehoorde wanklanken welke niet eens der vermelding verdienen, algemeen. Om nog ten slotte op Lombok terug te komen, geen uitbundig huldebetoon past ons ter eere van de gesneuvelden, of liever verraderlijk vermoorden. Neen, de meest gepaste hulde is deze, en tevens de beste troost voor we duwen en weezen, dat men de zorg op zich neemt voor de be trekkingen van hen, die in dienst van ons vaderland het leven lieten. Het is een lang verzuimde plicht 2) Het ontworpen programma was punc tueel opgevolgd, en op dit oogenblik be vond zich de ritmeester voor een half jaar vrijgesteld van de uitoefening zijner militaire plichten, reeds sinds eenige dagen op het landgoed van den heer von Reisewits, om daar in alle stilte de brui loft te vieren en zijne beminde als kost baar, onbestreden eigendom mee te voeren. Alle bijzonderheden uit den korten tijd van zijn engagement en uit de dagen van bruidegom trokken voorby Kurt's ziel, terwijl hij driftig door de statige lanen van het park liep, zoodat de dorre bladeren onheilspellend onder zijn voeteD kraakten. «Zij heeft mjj nog nooit ge zegd, dat zy my bemint I" zeide hij droe vig» ja bijna op een wreveligen Iood, 'ik heb het alleen geloofd, omdat me vrouw von Reisewits het mij verzekerd heeft en ook omdat mijn hart het wenschte^ dat zij zoo onuitsprekelijk mocht bemiunen, omdat het met een verteerenden gloed naar haar smacht! Heeft men haar gedwongen de mijne te worden?" ging hij voort met zijn be schouwingen. «Wanneer ik er thans aan denk met welk een ijver de anders zoo trotsche mevrouw von Reisewitz ons engagement in de hand werkte, dan ont staat bij mij bijna het vermoeden, dat zij hiervoor haar redenen heeft gehad. Maar welke? Was het soms om de schoone Edith, naar wie alle mannen eeD begeerlijk oog-sloegen, het huis uit te krijgen, opdat zij hare eigen dochters niet in den weg zou staan? Hoe juist zulk eene berekening is, heb ik persoon lijk ondervonden. Edith's verschijning deed den indruk verloren gaan, die Vally's bekoorlijkheid op mij gemaakt had. Maar toch mevrouw had er van overtuigd kunnen zijn, dat het Edith niet aan aanbidders zou ontbreken, die Diet dralen zouden om haar uit het huis te ontvoeren, en daarenboven de beide dames Reisewitz zijn nog zoo jongl „Zou er misschieD een vrijer ge weest zijn, dien men door een spoedig engagement wilde voorkomen?" peinsde hij verder. «Waarom koos men mij, die tegen over Edith's rang en stand zoo bitter weinig in de weegschaal kan leggen. Waarom? Ik kan er geen andere re en voor vindeD, dan dat zij mij bemint! «Maar nu had mevrouw von Reisewitz ons niet moeten scheiden, evenmin als Edith zich behooren had te onderwer pen I" bruischte het nog eenmaal op in zijn binnenste, maar toorn en neerslach tigheid waren reeds weer vervlogen, en het optimisme, dat hij in groote mate bezat, trad weer in al zijn rechten. «Dwaas, die ik ben," sprak hij lachend, terwijl hij het laatste spoor van de kwade stemming, die hem had aange grepen, van zich schudde, «om mij met allerlei grillen het leven te verbitteren, waar de toekomst zoo helder, zoo klaar en zonnig voor mij ligt. Morgen, mor gen is Edith geheel de mijne, en is zij dan nog bedeesd, is zij dan nog koel, dan zal en moet zij zich verwar men aan den gloed van mijn mionecd hart." Gedurende deze opgewonden alleen spraak was Kurt von Rhoden steeds die per het park ingedwaald, en had er zelfs niet op gelet, dat het donkerder werd en een fijne regen begon te vallen. Een rukwind, die door de ontbladerde hoo rnen stoof, maakte hem eindelijk op merkzaam waar hij zich bevond. «Het schijnt slecht weer te zullen worden," zeide hij en keerde met haas tige schreden naar het slot terug. Teen hij de groote zaal binnentrad, bemerkte hij, dat de bedienden bezig waren ver scheidene reiskoffers naar boven te dra gen, en kreeg op zijne vraag ten ant woord, dat de secretaris van legatie von Reisewitz was aangekomen. «Dan zal het zeker wel lang duren, eer men mij laat roepen voor de thee," zuchtte hij halfluid en begaf zich naar zijn logeer vertrekken. Het geduld van den ritmeester werd dan ook werkelijk op eene vrij harde proef gesteld. Er verliepen een paar uren, in welke hij onrustig op en neer liep, dan eens tegen de vensters trom melde, zijn blik in het park liet rond waren of naar het huilen van den wind luisterde, die steeds heviger werd en in een storm dreigde over te gaan. Einde lijk, daar meldde de knecht, dat de thee gereed was, en met een opgeruimd hart begaf de jonge officier zich naar het salon. Dit binnentredende, vond hij er slechts den kolonel in zijn leuningstoel en aan zijne zijde een jonge man van eene hooge gestalte in een onberispelijk zwart cos- tuuin met een lintje in het knoopsgat, dien de oude heer hern met van trots en vreugde stralende oogeu als zijn zoon, den legatie-secretaris von Rei sewitz voorstelde. De jonge von Reisewitz boog zeer af gemeten en deftig tegen den ritmeester zoo zelfs, dat deze, die op het punt had gestaan om den pleegbroeder van zijn Edith met een hartelijken handdruk te verwelkomen, de reeds uitgestoken hand (eiugtrok en het besluit nam, om ae hoogmoedigheid van den diplomaat met de trots van den krijgsman te beant woorden. Aan dit kort, maar pijnlijk tooneel werd weldra een einde gemaakt door het binnentreden der dames. De rit meester had thans nog slechts oogen voor zijne bruid, wier verschijning, zelfs voor de blikken van hen, die niet met het oog eens verliefden zagen, de beide, overigens allerliefste dochters des huizes volkomen in de schaduw stelde. In jhaar kleed van zeegroene zijde, met paarlen in het haar, aan hals en armen, geleek zij op eene waternimf, die uit haar zit ten element is opgedoken, om den een of sndeten sterveling gelukkig temaken of te betooveren Zij scheen den atta ché na zijne aankomst nog niet gezien te hebben, en toch moest de blijdschap des wederziens lussclien hen beiden nie t zeer groot zijn, want eerst nadat me vrouw van Reisewitz gezegd had: «Nu Robert, ken je dan onze Edith niet meet naderde de jonge diplomaat de

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1894 | | pagina 1