NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
SLECHTE HEUS.
UTRECHT en GELDERLAND
Een mooi boek cadeau.
„Twee Naamgenooten",
Officieele Publicatie.
Onze dapperen in Indië.
No. 74.
Zaterdag 15 September 1894.
Drie-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
BINNENLAND.
Feuilleton.
AMERSFOORTSCHE COURANT.
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 8 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
IEDER, die ons met het
begin van het aanstaande
kwartaal een nieuwen
abonné op ons blad bezorgd, geven
wij, uit erkentelijkheid voor de genomen
moeite, cadean
HET BEROEMDE WERK
DOOR
SALVATORE FARINA,
een boek met duidelijke letter gedrukt,
op goed papier en 235 bladz. besla inde.
Opgaven worden dagelijks aangenomen
en liefst zoo spoedig mogelijk ingewacht
aan het Bureau van ons Blad.
Koninklijke Nederlandschc
Marine-Reserve
De Burgemeester en Wethouders van
Amersfoort,
Gelet op eene missive van den Com
missaris der Koningin in de provincie
Utrecht, van den 7. September 1894,
No. 1, N. M. S.;
Brengen ter algemeene kennis, dat een
exemplaar der bij koninklijk besluit van
den 25. Juli 18t)4, No. 42, vastgestelde
voorloopige regeling van het Personeel
der Koninklijke Marine-Reserve voor
eenieder ter inzage ligt op de Secretarie
der gemeente, op werkdagen, van 's mor
gens 10 tot des namiddags 3 uur, en
nooJigen belanghebbenden uit van den
belangrijken inhoud dezer regeling en
der voorwaarden van benoeming in bet
korps officieren of in het personeel der
malroozen, torpedislen, michinisten en
vuurstokers der voormelde Marine-Reserve
te willen kennis nemen.
Amersfoort, den 14 September 1894.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Burgemeester,
GROENEBOOM,
Weth. Lo. Br.
De Secretaris,
W. L. SCHELTUS.
Het mag waar zijn, dat voor velen
onzer tijdgenooten vaderlandsliefde een
bekrompen en verouderd begrip is,
er mag gezegd worden, dat cosmo-
politistne tegenwoordig meer in den
smaak valt dan patriotisme, af
gaande op hetgeen wij in de laatste
dagen hierover gehoord en gelezen
hebben, zijn wij zoo vrij aan derge
lijke beweringen niet veel waarde
toe te kennen. De geestdrift en be
langstelling voor de Indische krijgs
bedrijven door ons volk in den laat-
sten tijd aan den dag gelegd, geven
ons de overtuiging, dat, zoo eenmaal
onverhoopt de vrijheid en onafhan
kelijkheid van Nederland mochten
bedreigd worden, in massa de vrij
willigers zich zouden aanbieden tot
handhaving van onze onafhankelijk
heid, en allen zlcli zullen geven voor
de verdediging van het vaderland.
Die oud-Hollandsche geest is nog wak
ker. Ons volk is nog trotsch op zijn
verleden, zijn vorsten en zijn vader
land; trotsch op zijn voorzaten, die
gevaren trotseerden en wonderen van
moed verrichtten, die lier en krachtig
den strijd aanbonden tegen Spanje's
dwingelandij, tegen het naijverige
Engeland en het heerschzuchtige
Frankrijk, en ten slotte zegevierden.
Met trots denken wij aan die reeks
van schitterende zegepralen door onze
Oranje-vorsten, onze de Ruijter en
Tromp en zooveel anderen behaald,
en telkens als Marnix' vrijheidszang
ons in de ooren klinkt en zooveel
herinneringen bij ons worden opge
wekt, achten wij ons gelukkig Hol
landers te zijn. Dikwijls kan men een
Hollander zich hooren beroemen op
het schitterend verleden van zijn
landje, op den echt constitutioneelen
staatsvorm van dat kleine land, dat
hierin evenals in vele andere opzich
ten nog wel aan groote rijken ten
voorbeeld kan zijn op het bezit van
onze groote koloniën-, die te samen,
meer dan vijftig maal grooter zijn
dan het moederland zelf en millioenen
inwoners tellen, het Insulinde, dat
volgens getuigenis van vreemden door
Nederland op zoo'n wijze geregeerd
wordt, dat zelfs groote mogendheden
er een lesje aan kunnen nemen.
Men mag lachen en de schouders
ophalen over dit soort van volkshoog-
moed, maar verachten mag en kan
men ze niet. Het is een volkstrots
dien wij, althans wanneer hij niet in
nationale eigenliefde ontaardt, wel
mogen zien. Het aanwezig zijn van
dien trots is een bewijs, dat de Hol-
landsche leeuw nog niet ingedommeld
is, dat hij nog fier het hoofd verhellen
en de manen schudden kan, als het
beeld van het krachtige, machtige
Nederland. Neerland is niet van z'n
ouden roem vervallen, het is nog tot
dezelfde groote daden in staat, welke
wij in onze voorvaderen bewonderen.
Als ge deze bewerintren te overdreven
of voorbarig oordeelt, lees dan de
Nederlandsch-Indische Krijgsverhalen
van Schoenmaker, die ons, zooals
vroeger reeds, met de Indische krijgs
geschiedenis beter bekend wil maken.
Ook nu weer geeft hij eenige schet
sen uit verschillende oorlogen in deze
eeuw, ook uit den laatsten tijd. Zijn
verhalen maken indruk, boeien en
dwingen ons eerbied af voor onze
dappere soldaten in Indië. De eerste
schets, getiteld »Goegoer Malintang.
Espisode uit den opstand van Batipo",
is uit den bekenden opstand in de
Padangsche Bovenlanden in 1844. Een
bende van twee duizend opstande
lingen overviel des nachts den kam
pong Padang-Pandjang, vermoordde
de inwoners en stak het dorp in
brand. Vervolgens drong zij het ver
sterkte kamp Goegoer Malintang
binnen, dat door luitenant Banzer met
vijftig man verdedigd werd. De oproer
makers staken alles in brand en vielen
toen verwoed aan op het kleine leger
tje, dat zich in een bewapend reduit
had kunnen terugtrekken. Herhaal
delijk wist dit kleine troepje de muiters
af te slaan, die op de borstwering
waren voortgedrongen, maar het ver
zet kon niet lang meer worden
volgehouden, daar de nood der bele
gerden door gebrek aan water en
levensmiddelen tot het uiterste geste
gen was.
Eindelijk werd daarom besloten om
in den nacht het reduit te verlaten.
Drie gewonden bleven op hun verzoek
achterzij zouden wel de lont in
het kruitmagazijn werpen als de
opstandelingen binnen de verster
king kwamen. Het gelukte de kleine
bezetting door de vijandelijke linien
heen te sluipen, maar spoedig werden
zij nagezet door den vijand, die van
de vlucht onderricht werd door in-
landsche soldaten, die in een ver
keerde richting gevlucht en hun in
handen gevallen waren. De achter
gelaten gewonden hielden woord, het
fort zou niet in handen van den
viiajid vallen. Plotseling werd een
hevige uitbarsting gehoord en ver
lichtte een verblindende vuurgloed
de duisternis van den nacht, juist bij
tijds, want de verschrikte vijand staakte
nu de vervolging. Gered waren de
uitgeputte verdedigers echter nog
niet. Een langen lijdensweg door
de wildernis moesten zij nog afleggen
voor zij de troepen ontmoetten, welke
uitgezonden waren om den opstand
te dempen.
Van het dappere legertje waren
slechts één officier en tien minderen
over gebleven. Dit is een staaltje uit
vele. Het Indische leger heeft recht
op onze belangstelling, onzen eerbied.
Waar die belangstelling niet in vol
doende mate getoond wordt, komt dit
lang niet altijd voort uit onverschil
ligheid. Neen, zooals het gewoonlijk
gaat, onbekend maakt onbemind. Ons
volk weet te weinig van de bedrij
ven van het Indische leger, dit is de
oorzaak, en deze kan worden weg
genomen, als men uit de boekjes van
Schoenmaker o.a. beter ingelicht wordt
omtrent onze Indische krijgsgeschie
denis. Als die Nederlandsche solda
ten hier dezelfde heldendaden zou
den verrichten, zij zouden naar ver
dienste gehuldigd worden, de groote
afstand wordt nu oorzaak, dat hun
namen en daden bij velen in verge
telheid blijven. En toch, de dapperen
in ons Indië verdienen anders.
De terugkomst van de Koninginnen
in de residentie is bepaald op Maandag
namiddag omstreeks half vier.
Het te Soestijk, voor den duur van
het Hofverblijf aldaar, geopende rijkstele
graafkantoor wordt op 17 dezer na afloop
van den dienst gesloten.
Drukte te Harderwijk.
Door den grooten toeloop der werving
bij het Koloniaal-Werfdepot, is de kazerne
te Harderwijk reeds overvol. De laatste
dagen komen zich bij dat korps gemid
deld 20 a 30 personen, waaronder veel
miliciens om gedetacheerd te worden, ter
a;uc i 1
melden.
Voegt men daarbij nog liet dagelijks
aankomend aantal militairen, dat van de
korpsen van het leger h. t. I. bij het
Indische overgaat, en de in de andere
garnizoensplaatsen voorloopig aangeno
men recrulen, die ook allen op Harderwijk
worden gedirigeerd, dan is het te begrijpen,
welke verbazende drukte dat aannemen
van al die personen bij het Kol. Werfdepot
veroorzaakt.
Is dan ook sints 1 Juli 1891, na de
vermindering van dat depót tot twee
compagniën, terstond en ook aanhoudend
gebleken, dat die formatie van dat korps
te gering is, vooral in een drukken tijd
als deze doet zich des te meer gevoelen
hoeveel van het vaste kader, zoowel offi
cieren als onder-officieren en korporaals,
bij het depót geëischt wordt om alle werk
zaamheden naar behooren en geregeld
door het kader te doen verrichten.
De Avondpost verneemt, dat in het
geheel 250 personen aan de oproeping
van den lieer L. de Beer Poortugael
voor Lombok gehoor gegeven, doch meent,
op grond van ingewonnen inlichtingen,
te mogen veronderstellen, dat ook met
het oog op de jongste tijdingen, minder
alarmeerend dan in den aanvanghet
aanbod niet zal worden aanvaard.
4 «De kolonel, mevrouw en de jonge
dames hebben geen letsel ontvangen en
van de bedienden wordt niemand ver
mist," voegde de man er met eene zekere
opgewondenheid bij.
»En de jonge gravin en de secre
taris van legatie?" vroeg Kurt met afge
wend gelaal.
Men heeft hen nog niet gevonden.
De ritmeester verviel in een diep stil
zwijgen hij wist thans genoeg. Ver
scheidene dagen moest hij het bed houden,
de dokter bezocht hem geregeld eiken
dag en verbood hem elke aandoening.
Hy werd goed verpleegd, doch van de
bewoners van het slot kreeg hij niemand
te zien. Wel kwam het hem soms in
den droom voor, als lag zich eene zachte
koele hand op zijn gloeiend voorhoofd,
als bemerkte hij bij zijn ontwaken eene
slanke gestalte, die als eene opgejaagde
hinde de kamer uitvlood, doch hij vroeg
zich niet af, of dit fantasie of werkelijk
heid was. Eene doffe onverschilligheid
had zich van hem meester gemaakt. Het
lichaam genas, doch de ziel was niet in
staat om de verschrikkelijke gebeurtenis,
waarvan zij getuige was geweest, jte ver
geten, de buitenwereld was voor hem
als uitgestorven.
Op een helderen, zonnigen voormid
dag drong het geluid van klokketo-
nen tot zijne kamer door. Hij luisterde
aandachtig. Was dat geen doodsklok?
Driftig belde hij, waarop de bediende
binnentrad.
«Wat beteekent dat geluid vroeg hij.
Verlegen zweeg de man.
«Antwoord 1" herhaalde hij op zijn ge
wonen bevelenden toon, «AntwoordI"
»Bij het opruimen var, het puin
zijn de lijken gevonden," stamelde de
dienaar,
«En zij worden thans begraven, nu,
ik begrijp het," vulde de ritmeester aan.
«Help my in het kleeden, ik wil er bij
zyn. Ik will" herhaalde hij, terwijl hy
de tegenwerping, die de knecht trachtte
te maken, met een handgebaar af
wees.
Steunende op den arm van den knecht,
verscheen hij te midden der treurenden,
juist op het oogenblik, dat de dragers
de kisten opbeurden, om ze naar het
graf te dragen, Eenige beweging ont
stond er bij zijn binnentreden. Geleund
op zijn stok, kwarn de kolonel hem
langzaam tegemoet. Hy had, hoé zwaar
ook ter neer gedrukt, alle maatregelen
willen nemen, want ook zijne gemalin,
die eenmaal den scepter in huis zwaaide,
was geknakt en ongeschikt om het min
ste te regelen. Stom en zwijgend zag
zy de overblijfselen van den schoonen,
hoopvollen zoon en van het jeugdige
wezen aan, dat zij met haar kinderen
had opgevoedbewegingloos, als een
beeld der smarte zat zij nog steeds op
dezelfde plaats, toen de volgers van het
lijk van hunnen treuriger, gang terug
keerden, en afscheid van haar namen.
Toen echter de ritmeester tot haar trad
en haar de hand bood, bevmg haar een
huivering.
«Vloek mij niet, ik ben reeds genoeg
gestraft I" mompelde zij.
«Ik u vloeken?" vroeg hij verwonderd,
«ik beklaag u en mijzelven, want wij
beiden verliezeD veel, zeer veel."
«O, gij weet niet alles I" steunde zij,
maar gjj zult het weten I" voegde zij er
bij, en een blik, die van hare vroegere
geestkracht getuigde, straalde uit haai
oogen, «ik wil tl eene bekentenis af
leggen, gy zult mijn rechter zijn, volg
mij 1"
Zij bracht hem in hare kamer, waar
men streng den toegang van het dag
licht geweerd had noodigde hem uit
tegenover haar plaats te nemen en ving
toen zonder verdere inleiding haastig aan,
als vreesde zij haar besluit niet te kun
nen volvoeren.
«Mijn man en graaf Bergen, Edith's
vader, waren als jongelingen vrienden.
Toen de laatste zijne gemalin, die een
jaar na de geboorte harer dochter stierf
in het graf volgde, was Edith tien jaar
oud. Mijn echtgenoot werd tot voogd
aangesteld en in het testament uitdruk
kelijk den wensch uitgesproken, dal wij
de wees bij ons in zouden nemen en
onze kinderen opvoeden.
«Gaarne waren wij hiertoe bereid,
h=t kind werd ons toevertrouwd, eD ik
durf te verklaren, dat ik het met moe
derlijke teederheid in ontvangst nam en
groot bracht, ofschoon het schuw in zich
zelf gekeerde gedrag van Edith, somwij
len met vlagen van een wilde, geheel
ongegronde vroolijkheid afwisselde, mij
deze taak alles behalve gemakkelijk
maakte.
«Zij hechtte zich inmiddels aan ons,
haar gedrag werd standvastiger, en het
was vooral mijn zoon, hij was zes jaar
ouder dan zij, die een beslissenden in
vloed op haar verkreeg. Robert kon haar
zelfs met den blik leiden.
«Met blijdschap bemerkte ik de ge
negenheid, die tusschen beiden ontstond
want Edith was voor Robert een schit
terende partij. Jaren lang sloeg ik die
twee gade, zonder er een woord over
te spreken met myn gemaal, die het
trouwens ook te druk had met zyn dienst
zaken, en zich weinig bekommerde om
hetgeen er in huis voorviel, ik wilde de
zaak eerst tot rypheid laten komen.
Toen ik er eindelijk met Reisewitz over
sprak, ontstelde hij hevig en verklaarde,
dat daar nimmer iets van komen kon.
Nu eerst vertrouwde hy mij het nood
lot toe, dat als een droevige wolk over
Edith's hoofd hing, en dat hij voor my
geheim had gehouden, uit vrees, dat
ik zijne pupil anders niet in huis had op
genomen.
«Edith's moeder was krankzinnig ge
storven en daar ook in de vroegere ge
slachten harer familie reeds verscheidene
gevallen van waanzin onder de vrouwe
lijke leden waren voorgekomen, zoo lag
het voor de hand, dat deze verschrikkelijke
kwaal erfelijk in haar geslacht was. Daar
zij zich echter steeds Da een huwelijk
openbaarde en de dochters dezer familie
door hare schoonheid en lieftalligheid
algemeen bewonderd werden, zoo waren
er ook altijd mannen te vinden geweest,
die door liefde vei blind en in de
hoop, dat de telg, die zij zich gekozen
hadden, van de ziekte bevryd zou blijven,
elk bang voorgevoel trotseerden en