NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT en GELDERLAND
Bil OEMQNIO.
No. 11.
Woensdag 6 Februari 1895.
Vier-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
BINNENLAND.
F euilleton.
1XUSFII
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 Ui&auden f 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Fngezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Toen Proudhon na de Juni-dagen
van 1848 door den rechter verhoord
werd, had hij met dezen overheids
persoon de volgende samenspraak,
die nog niet verouderd is:
Gij zijt socialist?
Ja, mijnheer de president.
Wat is een socialist?
Dat is iemand, die er op peinst om
den toestand van de maatschappij te
verbeteren.
Maar, als dat zoo is, zijn we
allemaal socialisten?
Van die meening ben ik juist
ook
De meening van Proudhon was
juist, een halve eeuw geledenzij
is het nog meer heden ten dage.
Allen socialistenDit bewijst, dat
de zaken, waarmede men zich het
meest bezig houdt, niet altijd die zijn,
welke men het best weet te om
schrijven. In tegendeel, de plaats
die zij in de dagelijksche gesprekken
innemen, waarbij ieder ze begrijpt
en op zijn manier uitlegt, voegt bij
de haai1 eigen duisterheid nog meer
dere verwarring.
Wat is dan dat socialisme, dat te
gelijkertijd zooveel ongerustheid en
hoop opwekt en waarin bijna ieder
een schijnt belang te stellen? Voor
een klein aantal is het een leer met
beginselen en formulesde aanhan
gers dier leer hebben niet alle een
zelfde catechismus. Waar is het ge
boren? Dit is moeilijk uit temaken
6venmin als een datum te bepalen
is orn de eenvoudige reden, dat het
opklimt tot de vroegste tijden en zijn
gang door de eeuwen niet overal is
na te speuren. Nu nog heeft de
leer geen definitief karakter aange
nomen, de leeraars zijn het nog verre
van eens.
Socialisten, mutuellisten, collecti-
visten, communisten en misschien
nog zoo'n paar isten, het is één-toet-
mem. Al deze soldaten van eenzelfde
idee verschillen alleen in uniform, zij
marcheeren tesamen op tot het leve
ren van denzellden veldslag, tot een
bestorming van de maatschappij, tot
de verovering van den eigendom.
Die blijkbare eenheid van plannen
en dat samengaan als van wapen
broeders beletten echter niet, dat de
strijders zeer verdeeld zijn, ja soms
zeer vijandig op elkaar zijn, en dat
er nog geen ander terrein is, waarop
zij elkaar ontmoeten, dan de sociale
revolutie.
Weinigen hebben het brevet van
socialist, maar bij hen sluiten zich
aan ontevredenen, heleedigden, teleur-
gestelden, ongeduldigen, meenende
daar toevlucht en vergelding te vinden.
Zij zijn de hamer, de regeering is
het aanbeeld. Dit socialisme, dat
zich verschuilt achter formules over
nationalisatie der groote industrieën
etc, en dat niets anders aanbied als
de droom van Rousseau, de opslurping
van het individu in den staat, het
despotisme van den staatdeze leer-
is in de oogen van het volk een
verheven en heilige figuur. Zij zal
het aangezicht der wereld vernieuwen,
een gouden eeuw op aarde terug
brengen en de gerechtigheid onder
de menschen herstellen. In één woord
het socialisme is de hoop van het
volk. Het volk is gepaaid met beloften,
die het gewicht van zijn ellende nog
verzwarende bronnen van zijn ge
latenheid zijn opgedroogd. Het is
natuurlijk, dat het diegenen volgt,
die hoop geven op een diepgaande
en spoedige verandering. Immers
zij wanen een systeem gevonden te
hebben, dat aan de onterfden een
aandeel in het geluk zal schenken.
Het volk begrijpt dit niet, maar wat
doet het er toe, zijn toestand kan
alleen beter worden en dit is veel
waard, al was het maar tijdelijk. Als
het socialisme niet meer is dan een
droom, dan heeft het tenminste al de
bekoorlijkheid en verleiding van een
droom. Het is niet weinig aantrek
kelijk voor het volk.
Een zieke, die zich keert en wendt
in zijn bed maar den slaap niet kan
vatten, maakt op 't laatst geen onder
scheid meer tusschen geneesheeren
en kwakzalvers. De groote menigte
gelooft wat zij wenscht, vraagt wat
haar voorgezegd wordt. Hare ver
beelding kan vele hindernissen over
springen, maar toch komt weer een
beetje overtuiging zich opdringen en
komt een of ander natuurlijk gevoel
zijn stem verheffen. Wat, zou men
ons willen beletten, zoolang te wer
ken als wij willenEn hetzelfde
loon geven aan nietsdoeners en werk-
zamen, aan degelijkheid en onbe
kwaamheid De ongerijmdheid wordt
gevoeld.
De oneenigheid in het kamp der
socialisten, vooral tusschen de aan
voerders, heeft aan het vertrouwen
veel afbreuk gedaan.
Niettemin blijft het geloof in het
socialisme ongeschoktmen blijft be
reid op te marcheeren naar het be
loofde land.
Bij de boeren is het anders, daar
worden weinig bekeerlingen gemaakt.
Wel wordt ook op hen gewerkt en
gaat men voort, gedachtig aan de
historie van den druppel en de steen.
De boer heeft bijna een aangebo
ren afkeer van ieder collectivisme;
het zal in zijn hoofd niet opkomen,
om zijn goed met de opbrengst er
van tot gemeengoed te makenhij
houdt niet van zulke woorden als
communisme en gemeenschap, hij wil
doen op zijn manier en meester blij
ven op zijn erf. Vertelt men hem,
dat alleen de groote landgoederen
verdeeld zullen worden en dat tenslotte
ieder een stukje krijgt om te bewei-
ken, dan zal bij bij eenig nadenken
vragen, waar de groote landerijen
beginnen en of hij bij slot van rekening
mee mag deelen of nog een stukje
missen moet. Hem zijn land ont
nemen zou zijn alsof men den zee
man de zee ontzegt.
Zoo staan de zaken van het theo
retisch en doctrinair socialisme.
Maar er is nog een ander socialisme,
dal n.l. dat aan Proudhon en den
rechter deed zeggenwij zijn allen
socialisten.
Dit zouden wij het amateur-socia-
lisme kunnen noemen.
De man van adel, de man van geld,
ook een conservatief in merg en been
kan socialist zijn. Met de leer der
bekende socialisten kan hij zich op
geen enkel punt vereenigen, maar hij
wil toch socialist zijn. En hij is het
op zijn manier; hij deelt aalmoezen
rond met milde hand, hij is edel
moedig en liefdadig en draagt bij tot
verbetering van het lot der lijdende
menschheid. Leest of hoort hij van
geleden ellende, hij zegt: het is onze
schuld, wij kunnen het voorkomen,
wij doen, wij geven nog niet genoeg.
En hij doet, hij geeft meer, en hij is
socialist, of hij meent het te zijn.
Wij allen zijn het. Ieder heeft een
hart gevoelig voor lijden, open voor
medelijden. Er zijn nog andere soor
ten, maar dit ziet gij wel, dat wij
allen socialisten zijn, ook de gehate
bezitters staan hun deel niet aan
anderen af. Proudhon had wel gelijk.
Medelijden, liefdadigheid, solidariteit,
broederschap zijn in eere, en het was
niet noodig voor zulke oude zaken
dat nieuwe vreemde woord «altruïsme"
uit te vinden.
Wat nog dat revolutionaire socia
lisme aangaat, zijn zaak wordt voor
meer dan de helft door dat andere
socialisme afgedaan, de rest zal dit
ook wel voor zijn rekening nemen
We zijn toch allen socialisten.
LOM BOK.
Terugkomst van generaal Tetter.
De vrees, dat generaal Vetter zich hetzij
wegens ziekte, dan wel uit bescheidenheid
onttrekken zou aan het huldebetoon, dat
hem hier van alle kanten wachtte, is
gelukkig niet bewaarheid.
Heden in den vroegen morgen, zoo
lezen wij in het Bat. Hbld. van 2 Jan.,
kwam aan boord van de Bawean
de overwinnaar van Lombok te Priok
aan. Een ontzachlijke menigte was aan
de landingsplaats verzameld, onder welke
men het lid in den raad van Indië, den
heer Gallois, al de direktnuren der depar
tementen van algemeen bestuur, den
luitenant-kolonel intendant Staal, en tal
van hoofdofficieren opmerkte.
Luide, daverende hoerahs werden door
de menigte aangeheven, toen de kranige
heldenfiguur zich vertoonde er heerschte
onder het publiek een geestdrift, als waar
van wij hier nog nimmer getuige waren.
Onmiddellijk nadat de stoomer vastge-
meetd was, begaven zich de genoemde
civiele en militaire autoriteiten aan boord
om den generaal welkom te heeten. Door
de vier dames Scherer werden hem sier
lijke ktansen aangeboden. Gesptoken
werd er niet.
Ten elf uur vertrok de generaal, ver
gezeld van den met hem medegekomen
chef van den Generalen Staf, kolonel
Dumoulin, per extra ttein, gezeten in
den wagen van Z.E. den gouv.-generaal,
van Priok naar Weltevreden. Aan het
station Batavia was rrtede een groote
menigte aanwezig, die den generaal luide
toejuichte.
Aan het station Weltevreden bevonden
zich Z E. de gouv.-generaal met gevolg
en de legercommandant. Het perron
stond zwait van de menschen, vooral
tal van jonge dames en officieten deden
zich opmerken.
Nadat generaal Vetter uit den trein
gestapt was, werden hij en zijn voormalige
Chef van den Staf verwelkomd door den
Gouverneur-Generaal, alsmede door den
Legercommandant. De Gouvet tn-ur-Gen.
richtte hierop het woord tot den Generaal
en bedankte hem namens de regeertng
voor zijn trouwe plichtsvervulling en de
groote diensten op Lombok aan liet
vaderland en de Koningin bewezen. Z.E.
wees er op dat, nadat Hare Majesteit
de Koningin-Regentes den Generaal Haren
dank had betuigd, hij niet verder iri
bijzonderheden wilde treden.
Na een kort en krachtig antwoord
van Generaal Vetter, verliet deze het
perron en steeg in den landauer, welke
37 UIT UET FRANSCH.
Men deed echter de ronde in het
kasteel en onderzocht nauwkeurig de
sloten.
Maar toen men aan de ophaalbrug
kwam, bemerkte men dat zij rederge
laten was.
De poortwachter had de vlucht ge
nomen.
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
DE HINDERLAAG.
Ercole's wond was niet ernstig, maar
zij ontsierde zijn gelaat voor altijd. De
kunst van alle mogelijke geneesheeren
kon dit noodlottige kruis niet doen ver
dwijnen, dat de onmacht van den erf
prins der provincie Spoleto bewees, tegen
een door de wet veroordeelden vijand.
Ercole verwrong zich op zjjn ziekbed,
tandenknarsend van woede en vervloekte
allen die hem omringden, zelfs zich zei
ven en riep al de helsche machten te
hulp. Mercedes verpleegde hem alleen.
De rampen van den ouden graaf waren
de vreeselijkste beproevingen, die de
engel des hemelschen toorns de oude
medeplichtige had kunnen doen door
staan.
Want in zulke omstandigheden werd
Ercole eensklaps hardvochtig, wreed en
onverbiddelijk tegen Mercedes.
«Gij zijt de oorzaak van al mijn
rampen!" zeide hjj dikwijls; «gjj zijt
het, die mij tot de misdaad hebt
aangespoord I u moest den hemel, straf
fen, niet mij 1"
«Helaas! helaas! meester," antwoordde
zij, aan het hoofd van het bed nederge-
knield, «helaas I ik heb u slechts gehoor
zaamd I"
«Gij hebt het hoofdkussen vastge
houden I"
«Maar gjj hebt het vergif bereidI
«Gij hebt hem doen drinken!"
«Uit vrees! als ik geweigerd had, zoudt
gij mij gedood hebben I"
«O! het is vreeselijkl vreeselijk!"
En de oude Ercole wrong de handen
van machtelooze woede, terwijl de ont
stelde Mercedes der hemel om genade
smeekte.
Het waren vreeselijke tooneelen waar
van de pen niet al het verschrikkelijke
zou weten weder te geven. Op zekere
tijden durfden de oude graaf en zijne
medeplichtige elkander niet aanzien. Het
was meer dan wroeging, het was als het
ware een voorsmaak de afgrijselijke mar
telingen der hel.
Onderwijl hielden de soldaten buiten
goed de wacht.
Men had de posten verdubbeld.
De wacht aan de ophaalbrug was
aan een der officieren van het fort
toevertrouwd- Op zijn bevel alleen
kon zij worden opgehaald of neerge
laten.
Deze militaire voorzorgen verontrust
ten Alma hevig, die met schrik den
dag te gemoet zag, dien Mario voor
zijn tweede bezoek had vastgesteld.
Den derden dag ging zij zeer vroeg naar
hare kamer. Marina volgde haar. De
kamenier miste hare gewone vroolijk-
heid. Zij sprak weinig. Haar jeugdig voor
hoofd was gerimpeld.
Marina ook had haar redenen tot
ongeiustheidmaarzij waren ongetwijfeld
van een bijzonderen aard, want zij achtte
het niet van pas, ze aan hare meesteres
mede te deelen.
Zij ging op den rand van haar bed
zitten, de kin in de hand, het hoofd voor
over gebogen. De avond viel. De eerste
duisternis van den nacbt zonk neder
in de vallei van Norcia, en scheen haar
aan den blik te willen onttrekken even
als de half doorschijnende sluier, waar
mede de jonge Italiaansche meisjes hun
bekoorlijk aangpzicht bedekken.
De nachtegaals floten, de muggeD
dansten nog hun fantastische quadrilles.
In de verte sloeg een klok.
Alma knielde neder um te bidden.
«Goede hemel!" zeide zij, «zend in
de vallei een goede engel, die Mario's
stappen richt, hem doet verdwalen
om morgen weder huiswaarts te kee-
ren I Ik ben bang in dit slot vol sol
daten I"
Alma had hare lamp niet aange
stoken. Bij het open venster gezeten,
liet zij angstig den blik ronddwa
len, om den dag ten einde te zien
spoeden.
De maan kwam bleek en sidderend aan
den horizont op als eene nimf, die naakt
en levend uit het kristal der fonteinen
opkomt.
De maan, die de dichters bpzielt, de
honden doet blaffen, de kinderen doet
huilen; de maan, de vertrouwde der ver
liefden, kwam geheimzinnig op tusschen
twee zwaite pijnboomen op de helling van
een berg.
Voor de eerste maal van haar leven
vervloekte Alma dit heerlijke hemel
lichaam, en riep zij de nacht zonder
sterren aan.
«O! nachtI" dacht zij, «laat voor deze
keer uw diamanten planeten, uw opa
len sterren en al die prachtige gouden
en zilveren kostbaarheden, waarmede
gij uw voorhoofd tooit, in uw juweel
kistje. Mario komt, en Mario heeft
behoefte aan duisternis en geheimzinnig
heid I
Maar de nacht was onverbiddelijk.
De torenklok van het kasteel sloeg ne
gen uur en kort daarop kwam er leven
in de bolwerken. De officieren lieten de
schildwachten aflossen.
Er was niets vreemds in; Alma
wist het wel, en toch kon zij een
zeker gevoel van vrees niet verdrijven,
waarvan zij zich geen rekenschap wist
te geven.
Waarom beeft het hart op zekere tij
den van den nacht. Van waar dat voor
gevoel, dat de gedachte bekruipt. Weten
de jonge meisjes het ooit? Zij
droornen en zin.en, weenen of lachen
als de vogelen der bosschennu eens
omdat de zon haar stralen als go tden
regen door de takken der welriekende
struiken zendt, dan weder omdat de
avondkoelte welluidend zucht wanneer zij
langs de bergtoppen strijkt. Alma was
zoo gestemd.