NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT en GELDERLAND ZESTAL ROMANS 30 CENT. DE Eli GERED DE UITGEVER. Toga en degen. No. 98. Zaterdag 7 December 1895. Vier-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Aan onze lezers. UITVERKOCHT. GEORGES OHNET BUITENLAND. Feuilleton. AMERSFOORT COURANT. VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Kijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken'en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 16 regels f 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend Qroote letters en vignetten naar plaatsruimte. In antwoord op de nog telkens komende aanvragen diene, dat onre premie* scheurkalender TOTAAL is In den loop van het volgende jaar 1896 stellen wij ons voor onze lezers succes sievelijk als PREMIE te geven een van bekende goede schrijvers tegen den bespottelijk lagen prijs van slech Als nummer een verschijnt een zeer interessante boeiende roman van GETITELD ui et 4 platen geïllustreerd. De bon voor deze premie za! in een onzer volgende nummers voorkomen. ZU, die zieli nu abonneeren ontvangen de nummers tot 1 lauuari 1806 gratis. Als wij onzen lezers een lijstje van keurlectuur moesten geven, zouden wij in de eerste plaats noemen het opstel van W. Jaeger uit de drie laatste Gidsnummers welks titel hier boven staat. Het is een episode uit den Atjeh-oorlog, en de daarin han delende personen zijn met meester hand geboetseerd, worden levende wezens voor ons. Vooral om de teekening der personen noemen wij het stuk mooi. De strekking van het stuk is aan te toonen liet nood lottige der dooreenmenging van bur gerlijk en militair gezag, en zelfs het stellen van het eerste boven het laatste in streken waar het zwaard nog aan het woord is. Die strekking geeft de schrijver zelf aan met de volgende woorden. Van alle schadelijke begrippen welke nog in het staatkundig en openbaar Teven in Indië voortwoeke ren, van alle giftige plantjes, die in de tropische broeikasatmosfeer welig tieren zijn er weinige wier werking zoo noodlottig is en die zooveel on heil hebben gesticht als de door het gouvernement zelf gekweekte ver warring en dooreenmenging van bur gelij k en militair gezag. Het is de door overschatting van het civiei- element, door verkeerd inzicht en anti-militairisme geteelde twistappel, die reeds in vredestijd op den vrucht baren bodem van onjuist verdeelde bevoegdheden opschiet. Menig onheil is dan ook voortgesproten uit deze wrijvingen tusschen burgerlijke en en militaire autoriteiten, menige, veelbelovende carrière is vernietigd geworden door die onzalige conflicten. Deze verderfelijke vrucht is het, die de tot eenzelfde taak geroepen zonen van eenzelfde vaderland tegen elkan der in het harnas jaagt en een samenwerken voor de goede zaak meestal illusoir maakt, die telkens opnieuw ergenis wekt, kwaad bloed zet en haat en vijandschap zaait. Het is eene bekende zaak, dat geen officier en geen ambtenaar over een dezer kwesties vijf minuten samen kunnen praten, zonder het op alle punten oneens te worden of zonder dat een van beiden, met een mede lijdend schouderophalen voor de gees telijke bekrompenheid van den ander plotseling naar den welstand van mevrouw begint te informeeren. Al dit heillooze geharrewar, al dit gehaspel, al deze conflicten met hun ne treurige, voor het prestige vali den staat zoo noodlottige gevolgen, vloeien uit geen andere bron, worden door niets anders geïnspireerd en hebben geen anderen grond dan de onberedeneerd toegepaste en dooi' de ambtenaarswereld als een Evangelie hoog gehouden leusCedant arma togae! De wapenen moeten wijken voor de toga, het militair voor het civiel gezag Een kapitein is commandant van een post op de kust van Atjeh. Een kranige figuur, op en top militair. Door jaren langen arbeid heeft hij reeds een vrij aanmerkelijk gebied voor ons gezag gewonnen en den vijand ontzag en eerbied afgedwon gen voor de Hollandsche vlag. Maar in Batavia wordt besloten van stelsel te veranderen. Daar waar de degen nog het woord heeft, waar zich nog niemand feitelijk aan ons bestuur onderworpen heeft en liet civiel bestuur nog geen recht van bestaan heeft, wordt de toga aan het werk gezet: een resident wordt aan het hoofd geplaatst. Het gewonnen gebied moet ont ruimd worden, de vrucht van jaren zwoegens en strijdens wordt met schromelijke lichtvaardigheid prijs gegeven en vernietigd. Het gevolg is, dat de vijand weer stouter wordt en het slot, dat een treurig over schot van de bezetting zich door de vlucht redden moet. Men krijgt mede lijden met den kapitein die treurt, niet om een verwoesten droom van eigen grootheid of roem, daar staat hij te hoog voor, maar om den on dergang der schoone verwachtingen die hij voor zijn land had gekoesterd, om den blaam, geworpen op dat wat hem het hoogste en het heiligste was de eer van de vlag. Daarvoor brengt hij de zwaarste offers die een mensch brengen kanhet recht van zich zelf te zijn en het eigene leven. Ja, vernederend was dat in 1884 aangenomen stelsel van concentratie, van opsluiting onzer troepen achter eene linie, van het in een hoekje ver bergen onzer dappere soldaten. Onze Indische soldaten hebben een zware taak, maar toen werd ze nog zwaar der, omdat ze niet opwekkend maar uitputtend is. En hoe gaat het nu in Atjeh Zou den er betere dagen in aantocht zijn? Het ware te wenschen. Die oorlog kost aan Indië ieder jaar nog zes millioen en voor hetgeen die oorlog reeds gekost heeft, om nog van andere offers niet te gewagen, zou de droog making van de Zuizerzee bekostigd kunnen worden Gelijk men weet is er sedert een paar jaren een verandering gekomen in Atjeh. In De Gids van Nov. 1887 schreef de heer Kielstra: «Wat wij rioodig hebben om invloed te krijgen en duurzaam te behouden, dat is eene Atjehsche partij, die ons steunt en door ons gesteund wordt, omdat wij het opnemen voor de handhaving van wettig verkregen rechten." Voor ruim twee jaar kregen wij zoo'n partij op onze hand. Toekoe Oemar had gegeven «ondubbelzinnige bewijzen van goede gezindheid", en verzocht weer als vriend te worden aangeno men. »Weer" want dit was zijn tweede bekeering, na de eerste was hij weer afgevallen. De tweede uit eigenbelang voortgesproten zal wel licht bestendiger van duur zijn. Deze Toekoe Oemar is voor een Atjeher zeer beschaafd, doortastend, energiek en ondernemend tot in het roekelooze toe, dit hadden wij reeds meermalen tot ons nadeel ondervon den. Door zijne persoonlijkheid zoo wel als door zijne famielie-betrekkin- gen heeft hij grooten invloed onder het Atjehsche volk en deze inlvoed kon nu ons ten goede komen. Dooi de adat-partij geholpen en door ons bestuur gesteund, meer en meer naar mate hij toonde werkelijk ons belang te dienen, verdreef hij den vijand ten zuiden onzer linie en daarna elders. Het succes door de partij onder zijne leiding behaald prikkelde tot navol ging. Zoo gaat het tot heden toe voort. Atjehers vechten onderling en de Hollanders helpen mee en dan den een tegen den ander, en zonder hooge noodzakelijkheid geschieden er geen operaties. Of wij aldus den vrede naderen en het einde van den oorlog binnen niet te langen tijd te wachten is? Er is niets van te zeggen, wij kun nen slechts wenschen, maar dit is zeker, dat de strijd tusschen toga en degen ons niet nader zal brengen tot den vrede. De strijd op Cuba is voor de Span jaarden verre van gunstig, door het meer er. meer stout oplr«den der Cubanen. Zoo meldt o.a. de Madridsche corres pondent van de «Frankfurter Zeitung": «Volgens een telegram, alhier uit Sarita- Clara ontvangen, waagden de insurgenten een aanval tegen deze stad, de hoofd plaats der provincie Las Vallas en de zetel van 'tSpaansche hoofdkwartier. Een troep insurgenten beschooteen der poorten, maar weid teruggeslagen. Deze vermetel heid der Cubanen maakte hier grooten indruk." Dit bericht komt in 't geheel niet overeen met de mededeeling van Mai linez-Campos, die verzekerde, dat de Cubanen totaal uit 't veld waren gesla gen toen zij hoorden, dat de Spaansche regeering plan had nieuwe troepen te zen den. De opperbevelhebber zal vooreerst nog wel verplicht zijn zich van een krach tig optreden te onthouden. In de Italiaansche Karner is de motie- Meratoii, het bekende votum van ver trouwen in het ministerie Crispi, aange nomen en is men overgegaan tot de be handeling van 't voorstel, om de vier koninklijke decreten, welke 6 Nov. '94 zijn uitgevaardigd, tot wet te verheffen. Deze decreten betreffende eenige wijzi gingen, welke in de legerorganisatie zijn gemaakt, vooral wat de regeling der lich tingen betreft. Vandaar dat de minister van oorlog tot verdediging daarvan in 't strijdperk trad. Verder werd er nog een voorstel ge daan, door de radicale afgevaardigde Bot io, 7) »Zal ik er u den oorsprong van ver tellen 1" «Gaarne, zoo gij wilt," en Alsager buigt zich naar haar toe om te luisteren. «Gij moet dan weten dat mijn ware naam Geneviève is. Toen ik naar Enge land ging was ik een kind, mijn Engel- sche oom vertaalde hem in Genoveva, naar de heldin van een zijner gelief koosde verzen. Daar deze lastig werd door zijne lengte, werd bij spoedig ver kort in Viva. Op een dag toen ik om streeks zeven jaar was, zag ik het woord Viva in een nieuwsblad en vroeg de bedoeling er van aan mjjn oom Bernard: »Het is een woord van verwelkoming," zeide hij. «Een woord dat het volk uit roept wanneer het verheugd is, als zij een souverein toejuichen, of wel tot iemand anders roepen dien zij vereeren." »Dan wil ik Viva genoemd worden," riep ik uit, en hij lachte en zeide»Zoo zij het!" En van at dien tot nu, ben ik Viva genoemd, en tenzij dat iemand hem vreemd schijnt te vinden denk ik zelden na over den oorsprong van mijn naam." «Maar gij zijt toch waarlijk een En- gelsche?" vraagt Alsager, die gevoelt niet te kunnen verdragen dat eene andere natie dan de zijne aanspraak kan doen gelden op dit bekoorlijke wezen. »0! ik ben dat half en half," antwoordt zij lachende: «maar ik geloof dat ik voor het grootste deel eene Engelsche ben, omdat ik zoo geheel op al wat Engelsch is vertrouw. Dat is een onfeilbaar be wijs, is het niet 1" «Onfeilbaar," antwoordt hij, terwjjl hij met haar lachen instemt. «Mijn vader was Engelschman en mijne moeder eene Fransche vrouw beiden stierven vóór dat ik mij herinneren kan. Maar ik heb zulk een gelukkig leven geleid, dat ik niels te betreuren heb. Mijne grootmoeder, de Markiezin de Feuil, bracht mjj hoofdzakelijk op, en zij gelooft in niets anders buiten het Foubourg Saint-Germain, maar mijn oom, Mr Carl ton heeft grooten eerbied voor den Keizer, die vaak zijn intrek op de Towers nam voordat hij den troon besteeg, zoodat ik reeds vóór mijn huwelijk, zeer veel aan het hof was. Daarbij was ik gewoon dikwijls in Engeland te zjjn, en deed inderdaad te Londen mijne eerste intrede in de wereld. Ook v as het daar dat ik mijn echtgenoot ontmoette." «Zeg mij, Hertogin," spreekt Kapitein Clive, terwijl hij zijne schoone gezellin uitvorschend aanziet: »G(j zeidet daar juist dat uw leven, zoo gelukkig is ge weest. Vergeef mij zoo ik u onbescheiden voorkom, maar hoe is het mogelijk dat gij, indien gij geen leed hebt gekend, het zelfve zoo pijnlijk goed terug kondet geven als gij gisteren avond deedt?" »Het is mij zelve een raadsel," geeft de Hertogin eenvoudig ten antwoord: nik moet aannemen dat ik hetzelfde vol komen voorstelde, van het oogenblik af dat iedereen zulks beweert, maar ik kan niet zeggen welke uitdrukking ik aan nam. Het was het werk van D"\ Van stonde af aan stelde men voor dat ik de Vreugde zou vertegenwoordigen wat vrij natuurlijk was. Ik gevoel mij altijd opgeruimd en gelukkig men zegt mij dat ik dat op mijn gelaat draag. Daarop ontstond er de groote vraag wie »het Leed" zoude voorstellen; een twaalftal namen werd genoemd, maar D"". schudde het hoofd. Op zekeren dag verzocht hij mij, mij een oogenblik met den Hertog naar zijne kamer te begeven. Toen wij daar waren (gij weet hij is eenigzins verwend en zonderling), stootte hij de deur zijner kleedkamer open en zeide: «Mijnheer de Hertog, gij zult daar binnen verscheidene voorwerpen vinden om u bezig te houden wees zoo goed mevrouw met rnij te willen laten." En de Hertog die zeer goedhartig is lachte en ging binnen, waarop D'" de deur sloot. «Gedurende twee of drie minuten lette hij niet op mij, maar bekeek een of twee schilderstukken en plaatste hen in ver schillend licht toen wendde hij zich plotseling om en zeide: «Hertogin, ik heb mij in het hoofd gezet dat gij de rol van «Het Leed" op u zoudt nemen." »Ikl" riep ik overstelpt van verba zing uit. »Ja," antwoordde hij bedaard. «Gij bezit, zonder er u zelve wellicht reken schap van te geven, ontzaggelijk veel verbeeldingskracht; het is niet noodig, zooals enkele lieden gelooven. dat men een diepe smart ondervonden heeft om in staat te zijn haar voor te stellen hel is voldoende dat gij u dezelve ver beelden kunt. Er zijn mannen er. vrouwen geweest wier hart verbrijzeld werd zon der dat zij hun zieleleed in eene enkele lijn van hun gelaat verraden hebben. Wees zoo goed hier plaats te nemen, en h(j bracht mij een stoel bij het ven ster dat uitziet op het woud. «Ik ver zoek u het heden, ja uw eigen leven te vergeten, en u voor te stellen dat, in stede van bewonderd en bemind te zijn als gij zijl, gij u zonder een enkelen vriend in de wereld bevindt, dat de man dien gij met geheel uwe ziel hebt lief gehad u heeft bedrogen, dat gij door een ieder veracht en vergeten zijt, dat pij tegen den Hemel hebt gezondigd, en tot haar om hoop noch vertroosting durft smeeken; dat er in de wijde wereld geen sterveling is tot wiens hart gij u kunt wenden om liefde of medegevoel. Gij kent de geschiedenis van La Valbére. Stel u voor h ;ar te zijn toen zij den Koning voor de tweede maal verliet en hij haar niet terug riep." «En toen hij gesproken had, volgde hij mijn echtgenoot in hei aangrenzend vertrek en sloot de deur achter zich. Ik weet niet hoe het kwam, maar zijn woorden en de stern waarmede hij ze uitte, brachten een zonderlingen indruk op mij te weeg. De geschiedenis van La Vallière heeft immer eene wonder volle betoovering voor mij gehad. Ik riep mij het uur te binnen waarover ik zoo dikwijls had gelezen vooi het oogenblik verbeelde ik mij onwillekeurig de ai me, verlatene, verbrijzelde Louise te zijn. Ik was in diep gepeins verzon-

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1895 | | pagina 1