NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
No. 26.
Woensdag 31 Maart 1897.
Zes-en-twintigste jaargang.
Aan onze lezers
VERSCHIJM W0E1NSDAG EK ZATERDAG.
-"'EEN GODSGERICHT
HARTSTOCHTEN
MISDADIGE JEllGD.
BUITENLAND.
Feuilleton.
DE LIJKWACHT.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per
3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzondert ij ke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Zoolang de voorraad reikt kunnen
de lezers dezer courant tegen inle
vering van den in dit nummer voor
komenden bcm/Cergezeld van dertig
cent een dexliavolgeride twee gëillus-
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels f 0.40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
lre£Cd£"romans bekomen
POOR
A. CON AN DOYLE,
het boeiendste boek, dat immer ver
scheen
DOOR
PAUL BOURUET.
Beide romans te zamen genomen
voor slechts vijftig cent, naar buiten
met 10 cents verhooging voor fran-
keeren.
Men liaaste zich daar de voorraad
beperkt is.
De Uitgever.
Kort geleden lazen wij in oen courant:
«Een wreedaardige 16 jarige knaap
beeft, om zich de sprongen te ver
zekeren ten einde er sigarenpijpjes
van te kunnen maken, van eene
levende kat de acliterpooten afgesne
den en daarna liet deerlijk verminkte
dier aan zijn lot overgelaten." Dat
tegen hem een strafvervolging is in
gesteld, vei heugt ons, een voorbeel
dige straf verdient zoo'n onmensche-
lijke wieedheid. Tot welke daden
tegenover rnenschen zal zoo'n ori-
inensch in staat zijn! Huivering be
vangt ons als wij onder de rubriek
«rechtszaken" zoo telkens jeugdige
misdadigers vermeld vinden. Misda
dige jeugd, wat schrille tegenstelling
Jeugd doet ons denken aan friseh
leven, aan levenslust, aan gevoelig
heid en goedheid van hart, niet aan
gemeene berekening, niet aan mis
daad. En wat moet het worden als
een deel van het opkomend geslacht
reeds misdadig genoemd moet wor
den het is dan wel noodig zich af
te vragen, of al het mogelijke gedaan
wordt om verbetering aan te brengen.
De minder ernstige vergrijpen,
anders genoemd baldadigheden, maken
bet vooral in grootere steden den
rnenschen lastig. De schade er door
aangericht is gewoonlijk zoo groot
niet. maar er moet toch aan gedacht
worden, waartoe die losbandigheid,
dat ongestraft verrichten van verkeerde
dingen kan voeren. Vergrijpen van
meer ernstigen aard zijn bi andstich
ting, moord en doodslag. Er komen
in ons land gemiddeld per jaar tien
brandstichtingen voor, gepleegd door
jongelieden onder de 16 jaar, welke
daden meestal beschouwd moeten
woiden als het gevolg van eene zieke
lijke aandoening ol gemis aan vol
doende verstandsontwikkeling. Zeer
groot is het aantal diefstallen dooi
jeugdige personen gepleegd, en in de
meeste gevallen wordt niet uit nood
gestolen, want er worden zaken weg
genomen, die men niet van noode
heeft, en het gestolene wordt niet
gebruikt om in de eerste levensbe
hoeften te voorzien.
Bij tal van misdrijven zou men
geneigd zijn aan krankzinnigheid te
gelooven, waar men eigenlijk heelt
een onvgst, overprikkeld zenuwachtig
karakter, vooral gevoelig voor alles
wat de verbeelding betreft. Dikwijls
had het lezen van opgeschroefde vei-
halen een slechten invloed uitgeoefend,
of was ijdelheid en ingenomenheid
met zichzelven een sprekende karak
tertrek.
Bij het zoeken naar de oorzaken
voor de vorming van dergelijke abnor
male karakters wordt zeer veel op
rekening gesteld van de erfelijkheid,
en de oorzaak gezocht in krankzin
nigheid, zenuwlijden, dronkenschap
enz bij liet voorgeslacht. Met die
«erfelijkheid" heeft men er zich ge
makkelijk af gemaakt; wij willen niet
ontkennen dat die erfelijkheid veel
schuld heeft, doch wij gelooven dat
de opvoeding de hoofdschuldige is
Er zijn vooizeker uitzonderingen, ook
in een ordelijk gezin wordt wel een
jeugdige misdadiger gevonden, en
medelijden moet men hebben met
ouders, die misschien jaren lang ge
streden hebben, om bun jongen op
den goeden weg te houden en ein
delijk liet moesten opgeven. Dat
opvoeden is zoo'n allermoeilijkste taak.
Wat moet er toch gedaan worden
om verbetering aan te brengen? De
wet moest onwiliigen ouders de macht
over hunne kindeien kunnen ontne
men, en de welgezinden in hun pogen
steunen, raadt de een anderen wen-
schen meerdere opvoedingsgestichten,
invoering van sclioolarresten, lijf kastij
dingen enz. In dat alles is veel goeds,
docli wij kunnen en mogen met de
vervulling van onzen plicht niet wach
ten lot die verbeteringen zijn aange
bracht; nu vooral is het plicht van
ons ouders, onze kinderen zoo op te
voeden dat het misdadige niet in hen
opkomt. Wie zich te veel met dat
verbeteren van 't algemeen bemoeit,
verzuimt licht wat hij in huis den
kinderen verschuldigd is. Wat kunnen
wij ouders in ons kringetje er voor
doen O, zeer veel. zoo wij slechts
waakzaam zijn en ons veel en liefde
rijk met onze kinderen bemoeien.
Wanneer wij ons niet onredelijk ge
dragen, dan gewennen de kinderen
gemakkelijk aan het goede, zij volgen
instinktmatig ons voorbeeld na, en
volvoeren gewillig wat wij hun voor
schrijven. De hun ingeprente zedelijke
beginselen moeten zij gaandeweg tot
eigen persoonlijke overtuiging maken.
Een degelijke opvoeding in 't huisgezin
is nummer één, Wanneer liet huisge
zin niet meewerkt of zelfs tegenwerkt,
dan is de beste school onmachtig.
De in de school ontvangen goede
leeringen blijven bij het kind een
doode, onvruchtbare kennis, wanneer
zij niet met zijn innerlijk wezen en
al wat door gewoonte en voorbeeld
in 't huiselijk leven hem eigen wordt
zich verbinden.
De eisch is, zedelijke karakters te
vormen. Voor zedelijkheid is noodig,
een helder en levendig besef van de
voornaamste zedewetten. Hierbij moet
komen, zal een karakter ontstaan, de
vaste en onbuigzame wil, om onder
alle omstandigheden naar zijn beste
overtuiging te handelen. Het eigen
lijke kenteeken des karakters is dus
klaarheid en vastheid, die oris weten
en willen, ons gansche leven bepalen
en leiden. Men kan zich dat karakter
slechts langzamerhand eigen maken,
door als uit gewoonte en uit eigen
beweging alleen het goede te doen;
uiterlijk aannemen, aanleeren kan men
het niet. Het is geen kleedingstuk,
dat men willekeurig aantrekt en af
legt, geen masker, dat men naar be
lieven verwisselt, om heden een ge
laat te toonen dat men morgen ver
loochent. Wie een man worden wil
uit één stuk, moet de goede ideeën,
die door voorbeeld en leering langs
menigvuldige wegen tot hem komen,
in zijn geest zelfstandig verwerken,
rnet de daar reeds voorhandene zede
lijke voorstellingen tot één levensgrond
vereenigen Bij enting van een edelen
tak op een wilden stam is een tuin
man niet alleen daarop bedacht, dat
de schors van beide precies op elkaar
past, maar het meest hierop, dat het
cambium van beide, d. i. net tusschen
bast en hout zich bevindende weeke
en sappige celweefsel waarin de voor
naamste levensfuncties det planten
geschieden, precies op elkaar sluit
want dan alleen kunnen de sappen
in elkander vloeien.
De vetedele boom vertoont later
liet voor ons leerrijke k nteeken. dat
de edele tak, het gedeelte hoven de
plaats van enting aanmerkelijk sterker
is dan de wilde. Wanneer in het
geestelijk en zedelijk leven van het
kind niet voor een levenskrachtige
verbinding van het van buiten aange
brachte met natuurlijken aanleg en
bekwaamheid gezorgd wordt, dan ver
waaien de beste leeringen als kaf
voor den wind, en liet wilde boompje
groeit in liet wild op en bezwijkt al
licht voor den stormwind.
Vanwaar krijgt het kind de krach
tige wil, noodig voor zijn karakter?
Wel, de wil ontspringt uit liet geloof
in zichzelf. De menscli moet eerst
gelooven dat hij kan. Wij leeren dus
het kind gelooven in zichzelf, en ver
sterken dat geloof, dat zelfvertrouwen
door liet kind aan te moedigen, een
verdiende onderscheiding niet te ont
houden, door een woord van goed
keuring, een woord van lof op zijn
tijd te doen hooren. Dat werkt ver
sterkend op den wil, is bij de op
voeding een best hulpmiddel. Kan
niet is dood, inet goeden wil kan
veel geschieden, dat moeten onze
kinderen weten; alles dient vermeden
dat den wil verlamt, en niets ver
zuimd dat geloof aan eigen kracht
schenkt, opdat die kinderen later niet
de Ireuiige bekentenis aIIeggen ik
weet wel dat ik verkeerd handel, dat
ik mijzelf en andere erdoor benadeel,
maar ik kan niet anders.
(Slot volgl.)
Het schijnt moeilijk te ontkennen,
dat de toestand in het Oosten, de
Grieksche of de Kreta-quaestie, of
hoe men ze wil noemen, weer een
ander stadium is ingetreden De dagen
van stilte schijnen vooibij te zijn. In
den nacht tusschen Zaterdag en Zon
dag is de kroonprins dan werkelijk
vertrokken naar het leger, naar Volo.
Dit vertrek is een zaak van groot
belang, is een bewijs, dat Grieken
land van plan is om een definitief
besluit te nemen. Kreta wordt tot
geenen prijs ontruimd eu indien de
mogendheden voortgaan met de Chris-
Een' vertelling van
M. VON EBNER-ESCHENBACH.
3)
Zij was grijs en geheel bezaaid met
roode moezen, niet grooter dan gerste
korrels, en het lijfje was met smal,
kersrood lint omboord, en het schort
had een kersrooden zoom en werke
lijke zakjes, en uit één ervan kwam
een doekje met roode moezen kijken,
en die waren zoo groot als linzen.
«Lieve God, wat ter wereld zou er
een mensch nog te wenschen over
blijven, als hij die jurk, dat schort,
dat doekje had?" vroeg het kind bij
zichzelf, en geraakte door louter na
denken, verbazing, bewondering in een
toestand van wakend, zalig droomen.
Elk wonder was in dien toestand
mogelijk, en het aangenaamste ge-
8chiedde. Een' zachte hand werd onder
Anna's kin gelegd en drukte haar
hoofd voorzichtig achteroverhet
kleine meisje sloeg de oogen op, en
deze ontmoetten een paar groote,
donkere oogen vol onuitsprekelijke
goedheid en oneindige droefheid.
Het waren de oogen van de een
zaam levende slotbewoonster, van de
hoogvereerde en diep betreurde «Com-
tesz", van de arme rijke, die zulk een
zwaar verdriet getroften had, en die
langzaam wegkwijnde en zich dood
treurde.
"Zeg, kleintje," zeide zij, en hare
vriendelijke, ietwat doffe stem klonk
als zachte muziek, «staat je die jurk
aan? Kijk, dat treft goed, ik heb ze
voor u genaaid. Neem ze, het is de
uwe, neem ook de laarsjes en den
doek. Kom, Annatje, neem het nu!"
Maar Annatj e verroerde zich niet,
zij was bang door een woord, een ge
baar den schoonen droom te versto
ren, waardoor zij zich bevangen waande.
Daarop nam de Comtesz een groo-
ten, witten omslagdoek van de tafel
en wikkelde het kind er geheel van
het hoofd tot de voeten in. Zij trok
hare armpjes onder den doek uit en
legde er een paar warme, rood gevoer
de laarsjes in en de jurk, welke Anria
nog altijd als een tooverbeeld bewon
derde. De kleine had alles laten be
gaan en was stom gebleven. Maar
thans kwamen er jubelend twee woor
den van hare lippen«M'n moeder I"
Wat zal moeder er wel van zeggen
moeder, die aan het oude «kleedje"
van haar kind eeuwig stopt en ver
stelt, en gisteren nog zoo bitter ge
weend heeft, omdat de vergane stof
onder de naald afscheurde wat zal
zij er wel van zeggen?
De kleine was bleek geweest van
inwendige opgewondenheid; op eens
schoot het bloed haar in de wangen,
keerde zij zich om en liep weg. Te ver
geefs werd haar nageroepen«Wacht,
je krijgt nog meer!" Zij liep en liep.
Achter haar klonk het gelach en ge
schreeuw der andere kinderen. De
lichtglans van het verlichte kasteel,
welke haar nog een eind wegs ver
gezeld had, verdweenzij drukte haar
schat tegen de borst, en meermalen
zelfs tegen den mond, en snelde ver
der de duisternis in, langs den tuin
muur, naar het dorp, door de gedachte
aan hare moeder als op vleugelen ge
dragen.
De kortste weg liep lang de her
berg; dien sloeg zij in. Woest ge
schreeuw klonk haar tegen; er was
weêr twist in de kroeg. De een of
andere vechtersbaas of dronkaard werd
met leêgen buidel buiten de deur ge
smeten. Thans stond hij onder de
lantaarn vóór de deur, en met schrik
herkende de kleine in hem haar vader.
Zij rilde bij de gedachte aan het
gevaar, dat met elke schrede nader
kwam, en toch liep zij doorhet viel
haar zelfs niet in, dat zij goed zou
doen met de dorpsstraat te vermijden,
den hoek om te slaan en langs den
weg door het veld naar huis te ijlen.
Zij wilde den scheldenden, vloekenden,
reeds erg beschonken man onopge
merkt voorbij zoeken te komen. Zij
liep niet meer, zij sloop langzaam en
stil voort, drukte zich tegen de huizen
aan de overzijde van de herberg, en
hoopte reeds onder beschutting der
duisternis het gevaar te ontsnappen.
Dit zou haar ook bijna gelukt zijn,
indien haar vriend, de wolfshond van
den waard, de nabijheid van zijn speel
nootje ontdekkende, niet met luid
vreugdegeblaf op haar toegeschoten
ware. Zij week achteruit, zij fluis
terde hem toe: «Stil Spitsjestil toch
lief, stom dier!" Maar de hond
werd steeds doller, hoe gejaagder zij
hem afweerde, en nu riep ook haar
vader reeds van de overzijde, strijd
lustig al9 altijd, wanneer zijn dorst
maar half gelescht was:
«Wie loopt d;iar, wie heeft diidr te
loopen?»
Zij gaf geen antwoord, zij zette het
op een loopen en de hond blafte en
I sprong, en de vader strompelde haar
j achterna en had haar weldra achter
haald met zijne lange beenen. De
doek was haar van 't hoofd gegleden,
hij pakte en trok haar aan haar dikke
vlecht.
«Ik ben 't, vader, laat me, om Gods
wil, los I" schreeuwde zij, en verweer-