nieuwe
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
NETTE STEMPELBAHDJES
No. 82.
Woensdag 13 Oetober 1897.
Zes-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Aan onze lezers
De „Amersfoortsclie Vrijwillige
Branflweer."
BINNENLAND.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijt.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
ADVERTENTIËNi
Van 16 regels f 0.40; iedere regel meer 5 Cent.
Adyertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Nu het bundeltje oorspronkelijke
Indische Schetsen
door ISOLINE, hetwelk wij successie
velijk als bijvoegsel bij onze Courant
gaven, COMPLEET is, stellen wij
daarvoor
verkrijgbaar a 25 cents.
Eventueel zoekgeraakte vellen zijn
mede te bekomen a 5 cents per vel.
Bestellingen worden spoedig inge
wacht bij
Den Uitgever.
Zooals ieder bekend kan zijn wor
den in onze gemeente een groot aan
tal vereenigingen aangetroffenver-
eenigingen ter bevordering der be
langen van 't algemeen, van kunst,
goeden smaak en genoegen. Vele
vereenigingen worden opgericht en
vele verdwijnen weer, soms zoo snel,
dat men onwillekeurig vraigt of de
oprichting ook geschiedde met bet
doel om de vereeniging te doen ver
dwijnen. Dit lot ondergaan vooral
de vereenigingen die in 't leven wer
den geroepen met geen ander doel
dan om zoogenaamd «onderling ge
noegen" den leden te verzekeren.
Vereenigingen welke de bevordering
van algemeen nut of kunst of goeden
smaak beoogen, leven in den regel
in onze gemeente langer; bet bewijs
daarvoor zou gemakkelijk door op
somming van verschillende corpora-
tiën zijn te leveren. Als tot de eerste
rubriek te behooren vereenigingen
die in 't algemeen belang werkzaam
zijn, achten wij de «Amersfoortsche
Vrijwillige Brandweer." Deze ver
eeniging herdacht gister haar vijftien
jarig bestaan, op feestelijke wijze en
onder zeer vele blijken van belang
stelling en waardeering van de zijde der
gemeentenaren. In verband daar
mede willen wij eens nagaan aan
welke oorzaken zij haar ontstaan
dankt en op welke wijze zij in het
leven werd geroepen.
Bij de gemeentewet is eene bepaling
opgenomen, volgens welke door het
gemeentebestuur van de ingezetenen
personeele dienston kunnen worden
gevorderd. Op grond van die bepa
ling werd in het door den gemeente
raad in 1856 vastgesteld algemeen-
politiereglement «geordonneerd" dat
de ingezetenen van 1860-jarigen
leeftijd, daartoe aangewezen, verplicht
waren bij brand hulp te verleenen.
Wanneer men let op den leeftijd
waarop men dienstplichtig werd en
nog was, dan zal 't dadelijk in
het oog springen, dat Amersfoort in
dien tijd over een heirleger brand
weermannen beschikte. En dat was
ook zooer waren er ruim 600, doch
600 brandweermannen, die, voor 't
overgrootst gedeelte over niets anders
beschikten dan over hunne physieke
kracht. Ongeveer twintig jaren bleef
die regeling van kracht, hoewel men
reeds kort na hare inwerkingtreding
gelegenheid had optemerken, dat het
koips te groot was; dat de een den
ander soms in den weg liepen
dat vooral onder de dienstplichtigen
tusschen 50 en 60 jaren vele elemen
ten werden aangetroffen, die ook de
physieke kracht misten om eenigen
dienst te praesteeren. Echtertot
1875 sleurde men er rnee heen. )n
dat jaar werd er eene verandering
ingebracht. Eene verandering zeggen
wijgeen reorganisatie.
Die verandering betrof alleen den
leeftijd tot welken men dienstplich
tig was. Van 60 werd die terugge
bracht tot 45 en die verandering had
natuurlijkerwijze tengevolge, dat het
brandweerkorps zooveel kleiner werd,
maar toch altijd nog groot genoeg:
't bestond toen uit ruim 400 man-
En, kon worden gezegd dat 't perso
neel in getalsterkte was achteruitge
gaan zeker niet dat 't voor zijn taak
meerdere geschiktheid had verkregen,
't Was en bleef een totaal-ongeoefende
en dus voor veel werk, dat er bij
brand te doen valt onbekwame menigte.
Ééns per jaar, ja, werd er geoefend,
gedurende een paar uur, en die oefe
ning kon op dezen naam zelfs geene
aaanspraak maken. In den mond
zoowei van hen die niet als die wel
tot de brandweer behoorden, heette
dat dan ook «spuit-probeeren." Het
«doode weermiddel" werd dus wel
«geprobeerd," doch de «levende strijd
krachten" die «in het vuur" moesten
worden gebracht, werden gelaten voor
hetgeen ze warenongeoefend en
dus onbekwaam om met succes het
«doode weermiddel" te bezigen tol
afwending of beperking van gevaar.
Dat sprong waarschijnlijk nog meer
in 't oog, nu men het kleinere korps
zoowat kon overzien. Wij herinneren
ons dat in het «Brandcollege", dat
toenmaals bestond, dikwijls klachten
daarover weiden geuit. Ook over
het «veelhoofdige" werd geklaagd en
niet zonder grond. Behalve B. en
W. had ieder der drie leden van het
Brandcollege het zijne te comrnan-
deeren. Dit laatste nu stond den
toenmaligen burgemeester van Persijn
niet aan, en, op zijn voorstel werd
den 5. Januari 1881 door genoemd
college besloten, zijn medelid, den
heer B. A. van Ruyven, de leiding
bij brand, onder opperbevel des
burgemeesters volgens de wet, opte-
dragen. Van stonde af aan ging het
beter, d. w. z. ordelijker. Intusschen
bleven de grieven tegen de ongeoefend
heid, enz. van het personeel bestaan.
In de vergadering van het Brand
college van den 7 Sept. 1882 werd,
in verband daarmede, het denkbeeld
geopperd om, naast de «verplichte"
brandweer, een «vrijwillig" korps
samen te stellen, doch de daaraan ver
bonden moeielijk heden werden niet
onderschat. Evenwel werd den heer
B. A. van Ruyven, die het eerst dat
denkbeeld ter sprake had gebracht,
opgedragen te trachten zoo'n vrijwil-
ligkorps ter sterkte van 40 manschap
pen samen te stellen, welke opdracht
welwillend door hem werd aanvaard,
terwijl hij zich bereid verklaarde bin
nen twee maanden rapport van zijne
bemoeiingen uit te brengen. De heer
van Ruyven, fungeerend opperbrand-
meester, toog met ijver aan het werk,
teneinde de hem verstrekte opdracht
uittevoeren, en werd daarin krachtig
gesteund door onze toenmalige stad-
genooten, de heeren J. J. de Koningh
en W. van Leer en onzen stadgenoot
den heer H. E. van Sweden. Hun
gezamenlijk ernstig pogen werd met
groot succes bekroond. Uit schier
alle maatschappelijke standen meldden
zich jongelieden aan, die lustgevoel
den en met ijver waren bezield om
den strijd te aanvaarden tegen het
vernielend element, wanneer dat het
leven of de goederen van hunne stad-
genooteri bedreigde. Kort daarna,
op 12 October 1882, werd de ver
eeniging «Amersfooortsche Vrijwillige
Brandweer" geconstitueerd. In de
vergadering van het Brandcollege van
den 2. November 1882 kon de heer
van Ruyven dan ook mededeeling
doen van het getal en de namen der
vrijwilligers en van het voornemen
der vereeniging om, onder goedkeu
ring van het Brandcollege, onderling
brandmeester, onder-brandmeesters
en commandeurs te verkiezen en vrij
te zijn in de oefeningen met de spuit.
Dat werd goedgevonden en tevens
besloten den gemeenteraad te advi-
seeren tot aanschaffing van eene
brandspuit van de nieuwste constructie,
en om die aan de vereeniging A. V. B.
in gebruik te geven. Zooals men
weet gaf de Raad daaraan gehoor,
en weldra was de vereeniging in het
bezit van eene spuit, zooals er toen
niet beter was te verlangen, uit de
gunstig bekende fabriek van de Gebrs.
van Bergen te Heiligerlee. Weldra
toog de vereeniging aan het werk.
Onder de bekwame leiding van
haren brandmeester-voorzitter, den
heer J. J. de Koningh. kwam zij
weldra na hare oprichting en vol
doende oefening voor den dag; aldra
bleek hoe veel goeden wil en geoefend
heid, gepaard aan waakzaamheid,
voortvarendheid en kalm, bezadigd
overleg, vermogen. Steeds, op eene
hoogst enkele uitzondering na, was
zij het eerst op de plaats waar het
vuur het leven en het goed van hare
stadgenooten bedreigde; steeds was
zij, dank ook de goede leiding, met
vrucht werkzaamsteeds mocht zij
daarvoor dankbetuiging ontvangen
van het gemeentebestuur en van vele
ingezetenen. Behalve dat zij die dien
sten bewees, heeft zij nog iets ander
nuttigs in het belang der gemeente
doen ontstaan. De brandbluschmid-
delen waarover de gemeente toenmaals
beschikte waren vrijwel verouderd.
Dat bleek toen de Vereeniging in
het bezit was gesteld van eene brand
spuit van nieuwe constructie, uit de
fabriek van de heeren Van Bergen
te Heiligerlee.
Zeer te begrijpen, zelf te waardeeren
naijver wekte dat bij de toenmaals
verplichte brandweermet kracht
werd van die zijde op de aanschaffing
van meerder nieuw materiëel aange
drongen, aan welken aandrang het
gemeentebestuur een welwillend ge
hoor verleende. Weldra werd ook
het overige personeel der brandweer
in 't bezit van spuiten van nieuwe
constructie gesteld. Uit de subsidie
die de vereeniging werd verleend,
werden verschillende onontbeerlijke
hulpmiddelen aangeschaft, en dit had
weder ten gevolge dat ook de ver
plichte brandweer ze van gemeente
wege ontving. In één woord door de
oprichting onzer vereeniging is de
groote stoot gegeven tot verbetering
van het brandbluschmateriëel in onze
gemeente. Maar ook in ander opzicht
heeft zij tot verbetering aanleiding
gegeven. De meerdere geoefendheid
der leden kwam bij elke gelegenheid
aan het licht, en daarbij stak schril
af de onbeholpenheid van het ver
plichte minder personeel. Lang werd
er over gesproken, lang werd het
denkbeeld tot reorganisatie der brand
weer overwogen, totdat in 1886,
onder het energiek bestuur van den
heer Van Asch van Wijck, die reor
ganisatie tot stand kwam, die zegen
rijk voor Amersfoort is gebleken te
zijn, en waardoor ook de stedelijke,
thans eveneens vrijwillige brandweer,
over geoefend personeel beschikt.
Met groote ingenomenheid maakten
wij van het bovenstaande gewag, en
vermeenen den tolk aller ingezetenen
te zijn, wanneer wij den wensch uit
spreken, dat nog lang, zeer lang, de
gemeente Amersfoort van het onbaat
zuchtig werk der vereeniging «Amers
foortsche Vrijwillige brandweer« moge
profiteeren.
Zij leve!
De Staatsman mr. J. Heemskerk
Az. is ontslapen. Plotseling, ten ge
volge van eene beroerte, werd hij
Zaterdagavond 11 uur aan het Vader
land en de zijnen ontrukt. Zijn leven
was een leven van zeldzame werk
zaamheid en toewijding in den dienst
van de kroon en het Vaderland.
Na met glans zijne academische
studiën volbracht te hebben in 's rijks
hoofdstad, heeft hij zich daar eenigen
tijd aan de journalistiek gewijd, in
de rechtszaal eene belangrijke positie
bekleed, en in de gemeentelijke ver
tegenwoordiging aldaar zitting gehad.
In April 1860 vaardigde Amsterdam
hem naar 's lands vergaderzaal af.
Tot September 1864 nam hij daar
den zetel in, vroeger door den heer
Stolze bekleed. In die eerste periode
van zijn staatkundig leven, vervulde
Heemskerk niet een overwegende rol,
in zooverre hij zich meer bepaalde
tot de behandeling van zuiver practi-
sche, vooral koloniale onderwerpen.
Hij vond toen echter reeds gelegen
heid door zijne groote talenten uit
te schitteren, en toen een paar jaren
later de staatkundige verwikkelingen
van het voorjaar van 1866 de aftre
ding ten gevolge hadden, eerst van
Thorbecke, daarna van Fransen v. d.
Putte, werd Heemskerk door 's Ko-
nings vertrouwen geroepen deel uit
te maken van het kabinet, dat des
tijds naar hem en graaf van Zuylen
van Nijevelt genoemd werd. In het
veelbewogen tijdvak, dat nu volgde,
had Heemskerk aan een gewichtigen
politieken strijd het hoofd te bieden.
Ondanks de staatkundige beslomme
ringen, die al zijne zorgen vergden,
wendde de staatsman onder anderen
nog een poging aan tot hervorming
onzer schutterij, welke poging ten
slotte afstuitte op het votum van de
Eerste Kamer. Herhaaldelijk, eerst
na de bekende motie-Keuchenius,
daarna ten gevolge van de verwer
ping van de begrooting van de bui-
tenlandsche zaken, werd door de Kroon
op voordracht van het ministerie een
beroep op de kiezers gedaan. De
bekende motie-Blussé en de daarop
gevolgde verwerping van de begroo
ting van buitenlandsche zaken, waren
de aanleiding tot het aftreden van
het kabinet in het voorjaar van 1868.
In Februari 1869 trad de heer
Heemskerk opnieuw als lid van de
Tweede Kamer op, thans voor Gorin-
chem, in de plaats van dr. Simons.
Dat mandaat behield hij tot Septem
ber 1873.
Reeds een jaar later, in Augustus
1874, werd hij opnieuw in den Raad
der Kroon geroepenthans belast
met de samenstelling van het kabinet.
De scherpe partij-verhoudingen waren
inmiddels wat afgestompt. Toch had
Heemskerk in deze periode menige
parlementaire te ontzeilen. Desniet
temin gelukte het hem, gedurende
deze bewindvoering menigon gewich
tigen maatregel tot stand te brengen.
De wet op het Hooger onderwijs van
1876 en die, waarbij het aanleggen
van een tweede spoorwegnet werd
bevolen, mogen wel als de voornaam
ste daarvan genoemd worden.
Op het vraagstuk van het Lager
onderwijs viel dit kabinet in het najaar
van 1877 naar aanleiding van het
bekende votum bij liet adres van
antwoord, door mr. Kappeyne van de
Coppello uitgelokt, en later betreurd
door meer dan een, die er toen voor
stemde.
In de tusschen periode, die nu volg
de. huldigde de Tweede Kanier Heeins-
kerk's talenten als jurist, door hem
op de voordracht te plaatsen voor het
lidmaatschap van den Hoogen Raad,
in welk college hij gedurende eenige
jaren zitting nam, door den Koning
als Raadsheer benoemd.
Een der uitnemendste geschriften
van den grooten staatsman, het met
roem bekende Standaardwerk; de
Praktijk der Grondwet" mocht de
inleiding worden genoemd van de
omvangrijkste taak, die Heemskerk in
zijn derde ministerie wachtte. In April
1893 namelijk wederom geroepen aan
het hoofd van het Kabinet nogmaals
in een moeilijken tijd, waarin de
staatkundige partijen in de Tweede
Kamer tegen elkaar opwogen, mocht
Heemskerk er in slagen, met terzij
destelling van menige hinderpaal, de
Giondwets-herziening van 1887 tot
stand te brengen, die ons van liever
lede het uitgebreide kiesrecht schonk,
voor hetwelk de heer Heemskerk,
reeds in 1869 als Kamerlid, in begin
sel had geijverd in den vorm van
een amendement op de kiestabel.
Reeds vóór het volbrengen van de
Grondwetsherziening was Heemskerk