NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht
SYLVESTER.
^BUITENLAND.
ARTHUR HARRISON.
i\o. 105.
Vrijdag 31 December 1897.
Zes-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN' ZATERDAG
IANDKALENDER VOOR 1898.
FEUILLETON.
Amersfoortsche Courant
V
f V
ABON N-E'M ENTSP RiIJ S
o-
Per 3 maanden f 1.—^Franco per post iobr liet geheele Ei)k.
Afzonderlij ke N u m m e r s »8 Cent.
Ingezonden stukkenjin: tezenden uiterlijk Dinsdag en Yrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels f 0.40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en. vignetten naar plaatsruimte.
Bij dit nummer verzenden wij
als bijvoegsel een
Zij die zich alsnog met 1 Januari
op dit blad abonneeren kunnen
eveneens deze kalender GRATIS
bekomen bij
DEiV UITGEVER.
Keer uw gelaat niet
anders naar het verleden,
dan om te leeren hoe
gij de toekomst moet
ontmoeten.
Melati van Java.
Goede, oude Sylvesternaoht; nacht
van herinnering en heiligen inkeer;
van stille overdenking en teederen
weemoed; wij allen hebben u lief en
wel juist om de somberheid en wee
moed die gij over ons brengt. Ja,
dan vooral is het'ons zoo goed, zoo
noodig tot ons zeiven intokeeren en
in stilte te overpeinzen, den weg die
achter ons ligt. Wij zwervers, wij
zetten op den stillen avond van het
wegstervend jaar ons nog neer om
den blik te doen gaan, kalm en rustig,
over de velden van ons verleden. En
wordt het ons ook weemoed g om
het hart en komt soms iets van diepe
smart over ons, voor niets ter wereld
zouden wij die ernstige, heilige uren
willen ontberen. Tot de menseben,
die met onverschilligheid zoo'n Sylves-
teravond laten voorbijgaan, neen,
wij kunnen er niet toebehooren. Ook
niet tot degenen die met Stoïcijnsehe
kalmte ons komen vertellen, dat de
eene dag aan den ander gelijk is, en
dat het niet van grootheid getuigt,
ons ontvankelijk te stellen voor in
drukken, die onze stemming verande
ren. Wij voor ons gelooven niet, dat
het de ware grootheid is, om met
onveranderde strakheid en met onbe
wogen gemoed op onzen weg, zoo
vaak een lijdensweg, voort te gaan,
en liet gelaat der ziel, ook bij de
meest droevige en dreigende omstan
digheden niet te vertrekken. Moed
is groot, maar een moed, waar geen
siddering doorheen loopen kan, is
een steenachtige hardheid. Kalmte
is groot, maar een kalmte die door
niets zóó geschokt kan worden dat
er een noodkreet uit het hart komt,
is ijzige ongevoeligheid, 't Minst gaan
wij mede met hen, die steeds op
pret bedacht, den ernstigen oudejaars
avond besluiten met heidensche Bac-
chanaliën. Aan hen gaat het groote,
rijke rnenschenleven voorbij, zonder
dat het hen iets te zeggen heeft, ook
niet op den laatslen dag des jaars.
Wij, wij hebben behoefte aan een
enkel uur van eenzaamheid. Want
veel, ozoo veel is er, waaraan wij
denken willeb, rustig, ongestoord.
In de eerste plaats aan onze lieve
dooden, die vroeger met ons hot
leven doorgingen. En. zie, dan is
het ons, of ze weer als vooorheen
ons toespreken, zoo bemoedigend en
vertroostend, als voelen wij wederom
hun handdruk, waarin zij zóo al de
warmte van hun hart wisten te leg
gen. Wat de tijd ons ook ontroove,
niet de herinnering aau bon, die eens
in onze vreugde deelden en in onze
smart, wier bloed in het onze liep.
wier hart in 't onze kiopte. Neen,
binnen in ons hebben wij. hen ter
eere, gedenksteenen opgericht en de
liefde heeft daar hun namen opgegrift
in onuitwischbaar schrift. En telkens
als wij ons hunner gedenken, is de
diepste toon van ons hart dankbaar
heid, voor alles wat zij voor ons ge
weest -zijn Rachel vergeet hare kin
deren niet, Naomi veigeot haren
Ebimelech niet en wij vergeten de
onzen niet. eri. als van onzen levens
tijd de laatste minuut zal weggegleden
zijn in het verleden, als eenmaal de
zwarte koets ook ons weg zal bren
gen, dan willen wij hopen, dat ook
wij niet vergeten worden, dat men
lang daarna, nog aan ons denken zal
Doch niet de dooden alle u, ook
de levenden, de vrienden van weleer,
door groote afstanden vaak van ons
gescheiden, tiekken het oog onzes
geestes voorbij: Met kalm genot
denken wij terug aan de heeilijke
uren, vaak van onbezonnen pret en
wufte zinvermaken, aan hun zijde
doorgebracht. Wat zouden wij gaarne
nog een enkel uur, de weelde van
hun nabijheid willen smaken. En
ook aan hen, denken wij, met wien
wij voorheen avonden als deze, door
brachten, één van hart en één van
zin en die wij thans als onbekenden,
neen erger dan dat, voorbijgaan. O!
waarom moest het gebeuren, o
waarom k.óii het gebeuren, dat tus-
schen onze harten liet zaad dei-
tweedracht gezaaid wérd en dat het
op kon schieten ook bn vormen een
ondoordringbare muur.
En nu is het onsl als komen al
onze tekortkontingeji .ons voor den,
geest. Hoe menigmaal, om maar
enkele grepen te doen, waren wij
nalatig in hét aanbieden van onze
liulpe. Misschien was er een nabe
staande die uren van angst en smart
doorleefde en die behoefte had aan
onze aanwezigheid. Soms toch is de
zucht om niet alleen te zijn in liet
lijden zoo sterk, dat wij zelfs troost
vinden bij de tegenwoordigheid van
een kind, ja! van een dier.
Wat ontbrak het ons vaak aan
den waren, den vriendelijken toon,
wanneer wij anderen wilden duidelijk
maken, dat zij anders en beter be
hoorden te doen
En dan weer, hos spoedig gingen
de opgenblikken voorbij, waarin wij
bezorgd waren voor anderen, waarin
wij deelnamen in het ongeluk, dat
den broeder trof of bedreigde. Immers,
toen wij zelve te worstelen kregen
met onspoed en leed, toen waren'
wij er in 't geheel niet ineer toe
gezind en gestemd, om over het lot
van den evenmensch te denken. Wij
hadd-ii genoeg met ons /.elven te
doen.
Genoeg voorbeelden ai. Bij velen
is het hart een bodem, zoo dor en
zoo koud, dat de teedeie plant der
liefde, die uit den hemel afkomstig
is, er nooit in wil tieren; maar bij
de meesten onzer, in wier harten zij
nog wel eens wii groeien, is zij door
gaans gelijk de bloemen, die alleen
open zijn, als tiet licht in den hof
is en zonnig, maar dichtgaan als het
donker wordt
Komt, dan gestreefd er naar, dat
bij ons de deelnemende liefde steeds
meer een altijd even werkzaam ver
mogen worde, een altijd even schitte
rend sieraad, een aliijd even opene
bloem. Gestreefd er naar om die
verhevene macht deelachtig te wor
den, waardoor wij in staat zijn, om
ons zelve te kunnen vergeten en aan
anderen te denken, ook te midden
van eigen verdriet, om, althans, ons
eigen leedgevoel zóó te beheerschen,
dat het onze oögên "niet sluit
voor liet onheil van anderen en de
deelnemende liefde uit ons hart niet
verbant.
Heit ons, zoo de oudejaarsavond
ons bereid vond eenige oogenblikken
tot ons zeiven intekeeren en eenige
bladzijden open te shian van ons
levensboek. Donker, zeer donker was
was het, wat op menig pagina te
lezen stond. En de herinnering aan
die vele fouten en tekortkomingen
riep ons dat vlammendschrift voor
den geestmene, mene, (hekel,
upharsingewogen, gewogen maar
te Jicht bevonden. En dan, zoo menig
ideaal waarvoor we eens leelden en
leden, slechts een herinnering'er aan,
een herinnering als aan een doode,
bleet over.
O! wij gevoelen het in veel. ont-
j zettend veel schoten wij te koi t. Maai
juist dat wij het gevoelen is een goed,
een verblijdend teeken. 't Zijn als
stralen der rijzende zon, die prachtig
door de treurwilgen heen blinken.
Want uit de erkenning van het ver
keerde spruit voort liet heilige voor
nemen om een beteren weg in te
slaan. En reeds die gedachte stemt
ons blijmoedig. Met dat voornemen
bezield vorschrikt ons liet wiekgeklep
van den rusteloos vluchtenden tijd
niet meer, en gaan wij voorwaarts
met goeden moed. En dan, neen,
het woord vergankelijkheid, geschre
ven schier op al wat is, het benauwt
ons niet meer en heel van uit de
verte is 't ons als liooren wij het
zachte orgelspel begeleidende drhr.ii-
den menschensteminen die rus: a on
ernstig het lied aanheffen:
Snelt dan, jaren, snelt vrij henen
Met uw blijdschap en verdriet.
De Courier du Soir laat zich op
de volgende wijze uit over de Dreyfus-
zaak
YMen verzekert dat dë drie schrift
kundigen, door Majoor Ravary aan
het werk gezet, over liet borderel
gerapporteerd hebben in denzelfden
geest als die uit het proces van '94,
en dat de vóór- en tegenstanders van
dit rapport in dezelfde verhouding
zijn als toen. Men zou daaruit kun
nen opmaken dat dit document ten
laste van Alfred Dreyfus zal blijven,
en dat majoor Esterhazy zich slechts
te verantwoorden zal hebben over de
bekende brieven. De kans op revisie
van Dreyfus' proces wordt dus ge
ringer."
Mocht de enquête tegen majoor
Esterhazy, voegt liet blad er bij, niet
uitloopen op een verwijzing van dezen
naar den krijgsraad, dan zal, ter ge
ruststelling van de openbare meening,
oen ambtelijke toelichting bij het tjap-
poi t worden gevoegd.
Een Berlijnsch blad ontving het
volgend telegram over de Dreyfus-
zaak uit Parijs:
«Mathieu Dreyfus heeft tegen de
weduwe van kolonel Sandherr, even
als tegen het dagblad Soir, welke
D. H. ENGELBERTS.
10)
Om deze dwaasheid geen heer
schappij over hem te laten uitoefenen,
zocht hij zich te verstrooien door zich
eene plaats uit Odijssia te herinneren,
waarin hij des morgens gestudeerd had.
Weinigen, die dezen bleeken jongen
muzikant in zijn afgedragen rok met
de te korte armsmouwen en menig
ander teeken van armoede gezien had,
zouden in hem niet een beoefenaar-
der klassieke talen vermoed hebben.
Evenwel kende hij het grieksch en
latijn beter dan menig student, wien
een gunstiger lot den weg der weten
schap geopend had. Maar het griek-
sche heldendicht miste zijne werking,
want nadat hij eenige passages daar
van gemurmeld had, hielden Arthurs
gedachten zich weder met het bekoor
lijke meisje bezig, en eene vraag
kwam hem zacht over de lippen. Of
er wel op de geheele wereld nog twee
zulke schoone oogen bestonden? Na
dat hij die vraag beantwoord had,
dat dit onmogelijk was, keerde hij
weder tot Homerus terug, zonder dat
het hem gelukte er zijne opmerk
zaamheid aan te wijden. Tot
hiertoe was zijn leven zonder eenige
beteekenis voorbij gegaan. Hij had
zijne ouders nooit gekend. Met zijne
pleegouders, die hij tot voor eenigen
tijd als zijne ouders beschouwd en lief
had gehad, had hij altijd in Boston
geleefd. Niet altijd had hij zich in
den gedrukten levenstoestand bevon
den als in de laatste jaren. Hij her
innerde zich zeer goed, dat hij tot
zijn tiende jaar met zijne pleegouders
in een lief comfortabel huisj e gewoond,
en eene goede school bezocht had.
Het bankroet van den bankier, bij
wien zijne pleegouders hun vermogen
hadden uitgezet, had eene treurige
verandering in de verhouding te voor
schijn geroepen.
Zoo op eenmaal arm geworden had
den zijne pleegouders zich genood
zaakt gezien, door handenarbeid het
brood te verdienen en hij zelf moest
als loopjongen bij een boekverkooper
tot het levensonderhoud medehelpen.
Een jaar had hun gemeenschappelijk
werken er toe geleid, het allernoo-
digste levensonderhoud te verwerven,
en toen stierf zijn pleegvader. Yan
lieverlede verbeterde zich de ver
houdingen een weinig. De vrouw had
zich eene klandizie gevormd en Arthur
verdiende bij den boekverkooper meer
loon. In dezen boekwinkel was de
dorst naar wetenschap bij den knaap
ontwaakt en had zich bij de gunstige
gelegenheid, die zich daartoe aanbood,
tot een hartstocht ontwikkeld. De
boekhandelaar, een welwillend man,
had hem toegestaan van zijne boeken
gebruik te maken en hem in zijn
zelfonderricht de behulpzame hand
geboden. Meestal moest hij een ge
deelte van den nacht en de vroege
morgenuren aan zijne studie besteden,
daar hij over dag in den boekwinkel
moest werkzaam wezen, doch dit was
niet in staat zijn ijver en dorst naar
wetenschap te dempen.
Op die wijze had hij grieksch en
latijn geleerd, ook het fransch en
hoogduitsch. Zijn ijver om vreemde
talen te leeren, deed hem toch niet
verzuimen zich op de meetkunde en
Algebra toe te leggen, en zich zelfs
op het gebied der litteratuur kennis
te verschaffen. Deze studiën waren
zijne vreugde en zijn trots, en zij
maakten hem niet alleen gelukkig,
maar buitendien ook onaangeroerd,
van de voor de jeugd zoo verderfelijke
genoegens en verschaften hem een
ernst, dien men op zijn leeftijd niet
gezocht had.
Doch zooals wij weten, was Arthur
ook een musicus. Hij speelde viool
en speelde die met talent. Hoewel
hij ook zeer aan zijn instrument ge
hecht was, zoo beminde hij zijne boe
ken nog veel meer. Zijne muzikale
kennis had hij door een vriendelijken
huurman, een ouden musicus, verwor
ven, die den hupschen en vlijtigen
knaap vriendelijk genegen was. Door
de tusschenkomst van dezen ouden
heer, had hij ook zijne plaats in het
orkest te Boston bekomen, en deze
verdienste was hem, bij zijn gering
inkomen, des te welkomer, daar de
gezondheid zijner pleegmoeder zeer
achteruitging, en haar helaas het
werken steeds moeilijker viel, ja, bijna
onmogelijk maakte.
Zijne viool onder den arm, afwis
selend homerische verzen murmelende,
en aan het bekoorhjke meisje den
kende, dat hij in de. loge gezien had,
kwam de j ongeling in de smalle, weinig
verlichte straat, waarin zich het een
voudige logement bevond, waar hij
voor een matigen prijs eene kamer
met den kost gehuurd had. Daar
aangekomen, gebruikte hij haastig zijn
avondeten en begaf zich naar zijne
kamer, met het plan nog een paar
uur zijne letterkundige studie te ver
volgen; echter spoedig zag' hij in, dat
hij er heden niet toe gestemd was,
daar het bekoorlijke meisje voort
durend zijne gedachten bezig hield.
Het was hem niet ontgaan, dat zij,
alsook de oudere dame zeker hare
moeder, hem opmerkzaam hadden
aangezien. Wat was daarvan de n-d-m
En dan, hoe kwam de oude heer er
toe, om hem naar zijn naam te vra
gen? Alleen, omdat zijn uiterlijk zoo
opvallend geleek op een bloedverwant.
Gelijkenissen komen meermalen voor.
Evenwel dacht hij er over na, zonder
de reden te kunnen opsporen. Na
ongeveer een half uur zoo in gedach
ten verdiept gezeten te hebben, "begaf
hij zich ter rust, viel spoedig in slaap