NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
ARTHUR HARRISON.
Zaterdag 8 Januari 1898.
Zeven-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Onze inrichting ter verpleging van
lijders aan besmettelijke ziekten.
BUITENLAND.
i\o. 2.
Amersfoortsc
ourant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels f 0.40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Ingevolge art. 7 der wet van den
4. December 1872 (Staatsblad no.
134). tot voorziening tegen besmet
telijke ziekten, is onze gemeente ver
plicht geworden eene gelegenheid tot
afzondering en verpleging van lijders
aan besmettelijke ziekten interichten,
en wel eene gelegenheid van duur-
zamen aard. Die inrichting werd
indertijd gevestigd in een gebouw
aan de Koningstraat, alwaar ze nog
wordt aangetroffen. Het is over deze
zaak, nu behalve dat sporadische
gevallen van roodvonk en mazelen
zich voordoen onze gemeente van
het bezoek van besmettelijke ziekten
van ernstigen aard verschoond is en
dus kalm kan worden overzien, dat
wij eenige besci., wingen wenschten
te wijden, in hét belang van het
algemeen. Allereerst valt het dan
op, dat zóódar'ge inrichting is ge
vestigd geworc.:L in de bebouwde
kom, nagenoeg in het hart der ge
meente, alléén waarschijnlijk hierom,
dat 't gebouw, ten tijde der inrich
ting, in 1874, doelloos stond, en alzoo
met weinige kosten aan het wettelijk
voorschrift kon worden voldaan. En,
waarschijnlijk ook op grond van het
kosten-motief, werd de gelegenheid
primitief op zeer bescheiden, om niet
te zeggen op zeer bekrompen voet
ingericht. Aan het gebouw zelf, niet
veel meer dan een gewoon woonhuis,
werd niet veel aandacht gewijd; een
paar kribben en het voor ligging van
een paar patiënten benoodigde bed-
degoed werd aangeschaft; daarmede
was de gelegenheid in het aanzijn
geroepen en aan de bij de wet op
gelegde verplichting voldaan.
Uit die zeer bekrompen inrichting
was, dunkt ons, met grond afteleiden,
dat men voor 't oogenblik, zóó had
willen voldoen aan eene wettelijke
bepaling, maar dat 't voornemen leven
dig was, om plannen te ontwerpen
tot betere, doelmatiger voorziening in
deze aangelegenheid, en om die plan
nen uittevoeren. Doch in den loop
der tijden is gebleken, dat dat voor
nemen nimmer heeft bestaan of dat
men, heeft het ooit bestaan, 't heeft
laten varen. Toen enkele jaren ge
leden de cholera sporadisch ook in
ons vaderland weder voorkwam, werd
de aandacht opnieuw op de onder-
werpelijke inrichting verlevendigd en
besloot het gemeentebestuur de ge
legenheid te verbeteren en uitte-
breiden.
Ventilatie, die vrijwel ten eenen-
male ontbrak, werd aangebracht en
het aantal kribben met toebehooren
eenigszins vermeerderd, waarmede
een uitgaaf gepaard ging gelijkstaande
aan de helft der waarde van het
geheele gebouw, en met dat al is het
gebleken eene zeer onvoldoende, we
zouden haast durven zeggen in alle op
zichten onvoldoende inrichting te zijn.
Gelukkig, hoogst gelukkig, is dat nog
niet proefondervindelijk gebleken
onze gemeente bleef, den hemel zij
dank, sinds den tijd der oprichting
van eene epidemie bevrijd. Maar
mocht ooit zulk een ramp de goede
stad onzer inwoning treffen, dan zou
onbetwistbaar zeker blijken, dat wij
niet teveel hebben gezegd.
Vooreerst is gelukkig, het ramp
zalig vermoeden, dat in zulk een in
richting de lijders, uit hun lijden wor
den geholpen, door maatregelen aan-
tewenden ze zoo spoedig mogelijk te
doen sterven, bij het overgroot gedeel
te der bevolking geweken, en boven
dien is het zielental der gemeente
met eenige duizenden vermeerderd,
terwijl nog in enkelen maanden des
jaars een tijdelijke bevolking, railitie-
pichtigen die onder de wapenen zijn,
van eenige honderden, aanwezig is
Onstaat nu eene besmettelijke ziekte
van eenige omvang, dan zullen de
aanvragen tot opname in de gelegen
heid tot verpleging vele zijnzeker
zal dan over de ruimte spoedig zijn
beschikt en een grooter aantal pa
tiënten dan er zijn opgenomen moe
ten worden afgewezen. Een oogenblik
zijne gedachte hierbij te bepalen, geeft
een toestand te aanschouwen die, be
halve ongelukkig voor die lijders,
hoogstgevaarlijk voor de omringenden,
vooral in de zoogenaamde brandpun
ten der besmetting is. Onwillekeurig
ontsnapt ons daarbij den hartgron
diger wensch, dat ons vaderland, onze
gemeente in 't bijzonder, voor zooda
nige bevolking ten allen tijde moge
worden gespaardMaar, al ware de
gelegenheid tot verpleging een model
inrichting in haar soort, dan nog zou
zij, met het oog op de plaats waar
zij staat, groote onoverkomelijke be
zwaren opleveren. Bij de op vermel
de wet gegronde gemeentelijke ver
ordening zijn voorschriften gegeven
voor het vervoer van lijders aan
eene besmettelijke ziekte naar een
ziekenhuis of naar hunne woning; dat
vervoer moet geschieden langs de
kortste weg. En nu zal het vervoer
van een lijder naar de thans bestaan
de inrichting steeds moeten geschieden
door den bebouwden kom der gemeen
te, zelfs ook van lijders die buiten
den bebouwden kom woonachtig zijn
het vereenigingspunt van lijders zal
dan zijn in het hart der gemeente
en bij het overlijden van lijders zal
alweder het vervoer naar de voor
hen bestemde begraafplaatsen gedeel
telijk door de bebouwde kom dei-
gemeente moeten plaats hebbenalles
juist 't omgekeerde van hetgeen de
wetgever heeft getracht te verhoe
den, en het tegenovergestelde van den
geest die de ziektewet ademt.
't Is ons niet te doen geweest, toen
wij 't bovenstaande nederschreven,
om aanmerkingen te maken de zucht
daartoe beheerschte ons niet; eerder
zouden wij gelegenheid kunnen vin
den, om hulde te brengen aan de
preventieve maatregelen, bij herhaling,
en nog laatstelijk in den afgeloopen
zomer, door ons gemeentebestuur in
het belang der openbare gezondheid
genomen. Maar het waarachtig be
lang onzer gemeente, dat ieder recht
geaard ingezetene voorstaat, gaf ons
deze letteren in de pen, die in de
hoop dat zij in goede aarde moge
vallen, in de welwillende overweging
van het gemeenebest en van de open
bare gezondheids-commissie tenzeer-
ste worden aanbevolen.
De Kölnische Zeitung bevat het
volgende schrijven, dat vermoedelijk
wel een officieus karakter zal dragen
»Op den lOen Januari zal voor
den krijgsraad te Parijs het proces
tegen majoor Esterhazy in behandeling
komen. Bij die behandeling schijnt
alles vermeden te zullen worden, wat
in staat is te doen zien, in hoeverre
kapitein Dreyfus zich aan spionnage
schuldig gemaakt heeft. Het feit der
res judicata (gewijsde zaak) zal veel
eer in volle gestrengheid vastgehouden
worden.
Daartegenover zal het doeltreffend
zijn, nog eens op grond van de nauw
keurigste en betrouwbaarste inlich
tingen te constateeren, dat, indien
kapitein Dreyfus zich aan spionnage
schuldig gemaakt heeft, deze niet met
Duitschland, met de Duitsche regee
ring en Duitsche officieren, dus ook
niet met den Duitschen militairen
attaché of met de Duitsche ambassade
te Parijs iets hoegenaamd te maken
gehad heeft.
Indien kapitein Dreyfus gespion-
neerd heeft, dan kan dit slechts ten
behoeve van een andere mogendheid
geweest zijn. De Fransche regeering
moge er misschien belang bjj hebben,
hierover een dichten sluier te werpen,
van Duitsche zijde staat niet het
minste in den weg orn over het ge
beurde het helderste licht der open
baarheid te laten schijnen. Dit zal
nooit eenige betrekking van de hande
lingen van Dreyfus met eenige Duit-
FEUILLETON.
D. H. ENGELBERTS.
12)
«Nog denzelfden avond gingen beide
musici langs het hotel »Prins
Albert» en vernamen van den portier,
dat de dames, die heden de opera
bezocht hadden Mistress en Miss
Dalrymple heeten, vrouw en dochter
van den gepensionneerden amerikaan-
schen Generaal, lord Dalrijmple, eige
naar van een groot kasteel in het
graafschap Sommerset en puissant rijk.
Die mededeeling stelde Arthur te
leur. Hij had verwacht een anderen
naam te hooren, schreef dien echter,
om hem niet te vergeten, op, daar
hem een gevoel overkwam, dat hij
nog wel eens met die familie in aan
raking _ou komen.
Ruim zes weken was Arthur in
Londen, en hoewel hij zich nog menig
maal het beeldschoone meisje voor
den geest bracht, dacht hij toch min
der aan die ontmoeting.
Nieuwsgierig te weten, of er op de
advertentie in de «Times" al eenig
bericht was ingekomen, begaf hij zich
naar den advocaat Walpore. Deze
deelde hem mede, dat er geen schrij
ven op was ingekomen, raadde hem
aan naar het graafschap Yorkshire te
gaan, om daar inlichtingen in te
winnen, dan zou hij hem een brief
aan zijn vriend Mr. Oliver, predikant
te Kaeryford, mede geven. «Hebt
gij," vroeg de advocaat, «voldoende
reisgeld, zoo niet, dan zal ik het u
gaarne geven, jongeman?"
«Ik ben in staat," antwoordde
Arthur, «die reis te kunnen bekosti
gen, kan echter niet eerder dan over
veertien dagen daar heen gaan, eerst
dan treedt de zomervacantie voor het
theater in, die twee maanden duurt.»
«Als dan is het ook nog tijd vol
doende,» antwoordde de advocaat.
«Intusschen zal ik de advertentie nog
eens opnieuw laten plaatsen.»
«Advocaat, hoeveel zijn de adver-
tentiekosten?» vroeg Arthur, »ik
wenschte u die te voldoen.»
«Die verrekenen wij later,» ant
woordde de advocaat, «ik sta in reke
ning met dit blad" en vervolgde toen
«Hedenavond speelt de opera niet,
niet waar? Gij zijt dus vrij, wees dan
zoo goed en kom heden avond bij
mij, er vindt eene soireé musicale bij
mij plaats, en breng dan uwe viool
mede. Zoo gij heden niet bij mij
gekomen waart, zou ik u per briefje
uitgenoodigd hebben. Ik reken dus
op uw komst om 6 uur.»
Arthur beloofde te zullen komen.
Hij was ook verlangende, het vrien
delijke meisje, de dochter van den
advocaat, terug te zien, die zooveel
belangstelling in hem getoond had.
Hij verweet zich zeiven, dat hij haar
geheel uit zijne herinnering vergeten
had.
Op het afgesproken uur verscheen
Arthur bij den heer Walpore. Er
waren al eenige genoodigden aanwe
zig. Zonder schroom betrad hij het
salon. Mari heette hem vriendelijk
welkom. Men kon zien, dat zijne
komst haar genoegen verschafte. Hij
werd door den advocaat als den
musicus, Arthur Harrison, voorgesteld.
Menig oog zag met belangstelling den
knappen, jongen man aan. Zijne edele,
welgevormde gelaatstrekken, zijn vrij
moedig en bescheiden optreden trok
ken veler aandacht. Spoedig waren
al de genoodigden verschenen en liet
de gevierde zangeres, mejuffrouw Ada,
het eerst haar talent hooren. Na
haar verscheen eene pianiste, en toen
verzocht de heer Walpore Arthur,
om zich te laten hooren.
Vrijmoedig beantwoordde hij aan
het verzoek, en bescheiden, zonder
aanmatiging, begon hij het Carneval
de Venide, waarom hem Mari verzocht
had, te spelen. Had hij op de stoom
boot dit stuk met talent voorgedra
gen, heden avond was zijn spel nog
volmaakter. Reeds bij den eersten
streek kon men den meester herken
nen, en diepe stilte heerschte in het
salon. Allen luisterden met geestdrift
naar de heerlijke tonen, die hij als
uit zijn instrument tooverde. Zijne
edele gelaatstrekken namen daar bij
nog edeler vormen aan. Men kon het
duidelijk zien, dat hij geheel vervuld
was met hetgeen hij speelde. Hij was
er dan ook geheel verdiept in, zag
niets, wat om hem heen voorviel.
Zijn gevoel, zijne liefde voor de kunst
sleepten hem geheel en al mede, en
toen de laatste tonen wegstierven,
sehe autoriteit van welken aard ook
kunnen aantoonen. De Duitsche re
geering heeft te harer tijd de Fran
sche door middel van de Duitsche
ambassade te Parijs allen twijfel aan
gaande dezen onaantastbaren staat
van zaken benomen. Wij vergenoegen
ons heden enkel met het constateeren
van dit feit.
De N. R. Ct. ontving d.d. 5 Jan.
het volgende telegram uit Parijs:
Uit den Elzas terug, waar hij
wederom zooveel sterkende sympathie
gevonden heeft, komt Scheurer-Kest-
ner in een open brief aan zijn »cher
ami" den senator op tegen de meening
als zou hij ontmoedigd zijn of weifelen.
Integendeelde waarheid lijkt hem
toe eiken dag helderder uit te schij
nen. Wat hem aan kracht en leven
rest, heeft hij gewijd aan den dienst
van de onderdrukte onschuld, en hij
zal zijn gelofte houden, al mocht hij
alleen blijven staan. Hierop is echter
geen kans, met de talrijke vrienden
om hem heen, die hij hoogacht en
die hem hun goedkeuring schenken."
De Sultan van Turkije is toch een
gladde vogel. Door niemand laat hij
zich in de kaart kijken. Niemand
was er, die niet dacht, dat het met
de financiën van Turkije allerakeligst
gesteld wastelkens kwamen er be
richten dat het land trachtte geld te
krijgen, dan van deze, dan van gene.
En wat gebeurt er nu maar zoo
in eens? De Sultan komt maar
eventjes met het haast ongelooflijke
voorstel, om nog in deze maand, aan
Rusland een deel der achterstallige
oorlogsschatting, en wel 500,000
Turksche ponden, af te doen. Ver
der heeft de Turksche schatkist met
de Ottomaansche Bank nog een rege;
ling getroffen, om aan de Anatolische
spoorwegmaatschappij, de Dedeagatch-
Salonika-spoorweg en den Salonika-
Manastir spoorweg 275,000 Turksche
ging hij afgemat op een stoel zitten.
Zijn gelaat gloeide van geestdrift,
zweetdruppels parelden op zijn voor
hoofd, dat hij met zijn zakdoek
afveegde.
Op bevel van den heer Walpore
bracht een knecht hem op een züver
blaadje een roemer rijn wijn.
Men eerbiedigde eerst het diepe
gevoel van den kunstenaar. Men zag
duidelijk, dat het geen komediespel
was. Toen hij zich een weinig her
steld had, liet zich een daverend
applaudissement hooren, en spoedig
daarop verschenen vele der genoodig
den, om hem hun dank voor zijn
prachtig spel te betuigen, en daar
onder was ook Mari, die hem hartelijk
de hand drukte, en die handdruk was
hem grooter triumf, dan het daverend
applaudissement. Eene pauze had nu
plaats en menigeen sprak toen den
jongen kunstenaar aan.
Nu naderde hem ook de heer
Walpore, vatte nog diep aangedaan
zijne beide handen en zeide«Mijn
jonge vriend, ik dank u voor uw
heerlijk spel en ik herhaal, wat ik u
al op de stoomboot gezegd heb. Gij
bezit een groot musicaal talent. Dit
is geene vleierij, maar de zuivere
waarheid.
{Wordt vervolgd.)