NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad NÉT voor da Provincie Utrecht. BUITENLAND. BINNENLAND. ARTHUR HARRISON. No. 5. Woeusdag 19 Januari 1898. Zeven-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. FEUILLETON. Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzondert ij ke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Yrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. ADVERTENTIËN: Van 16 regels f 0.40; iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. De kandidatuur van prins George van Griekenland voor het gouverneur schap van Kreta, begint vasteren grond te krijgen, niettegenstaande de tegenberichten, die het een bloot ge rucht noemen, dat allen grond mist. Zoowel te Athene als te St. Peters burg houdt men het bericht staande en men voegt er zelfs aan toe, dat Rusland vast besloten is, al zijn enor- men invloed aan te wenden, om de zaak door te zetten. En dat, niet tegenstaande de categorische tegen stand van keizer Wilhelm, wien deze kandidaat al bijzonder onaangenaam is, al is ook koning George zijn schoonbroer. Men zegt, dat het ka binet te Weenen zich niet bepaald vijandig tegenover de beweging zal betoonenEngeland zal haar zelfs wel willen bevorderen en Frankrijk zal natuurlijk de inzichten van Rus land deelen. Zoo staan op het oogenblik de zaken. Op Kreta zelf wordt een soort plebisciet uitgelokt ten gunste van prins George. Petities en adressen aan de mogendheden worden door de Christelijke bevolking van het eiland geteekend; zij vragen aan het Europeesch concert, dat het toch aanstonds er voor zal zorgen, dat aan hun onveiligen toestand op het eiland een einde kome, door prins George tot den post van goeverneur te roepen. De N. R. Crt. ontving het volgende telegram uit Berlijn »De Nordd. Allg. Ztg., welker be trekkingen tot de oflïcieele wereld bekend zijn, zegt heden: Het schijnt dat de vrijspraak van Esterhazy ge rechtvaardigd is, want zelfs de Pa- rijsche correspondent van de Frankf. Ztg., dr. Goldmann heeft als oogge tuige bij het proces toegegeven, dat de mededeelingen der getuigen en de door Dreyfus' verdedigers aangevoerde gronden althans zoover de zaak in het openbaar werd behandeld niet voldoende waren, om iemand voor zijn heele leven naar de galeien te sturen. Wat het Dreyfus-proces betreft, het is thans zoo goed ais uit gemaakt, dat het vonnis op grond van mededeelingen uit geheime stuk ken gewezen is. Houdt men hierbij rekening met het moreel gewicht dei- bij het vonnis betrokken personen, dan wordt men slechts versterkt in het geloof aan de schuld van Dreyfus. Maar formeel is het vonnis dan niet overeenkomstig de wet. In de Koningin-Louisemijn in Sile- zië was brand uitgebroken, die men trachtte te stuiten door het afdam men van eenige mijn gangen. Dit was geschied, maar de gassen drongen door de afdamming heen en een groot aantal mijnwerkers'werden bewuste loos. Zeven zijn er dood en acht zwaar gewond uit de mijn gehaald. Een 25- tal mannen moeten zich nog in de groeve bevinden. Zondag werd op het paleis te Ber lijn met de gebruikelijke pracht en praal het jaarlijkseh kronings- en ordefeest gevierd. Een groot aantal personen werden bij deze gelegenheid geridderd en defileerden vervolgens voor den Keizer en diens gezelschap, waarna een galamaaltijd volgde. De Keizerin, wier gezondheid in den laatsten tijd te wensciien over laat, woonde het feest niet bij. Von Bismarck heeft openlijk zijne volle instemming betuigt met het beleid der Regeering tegenover China. Het blijkt onder grooten aandrang der bevolking te zijn geweest, ook van het platteland, dat Zaterdag te Sofia de plechtige overbrenging van Vorst Alexander's overschot naar het voor hem opgerichte Mausoleum is geschied. Eenen diepen indruk maakte de toespraak, door Vorst Ferdinand ge houden tot de officieren. Hij prees daarin de ridderlijke deugden van den overledene en gewaagde van diens roemvolle militaire loopbaan. Zijn naam zeide hij, zal eeuwiglijk met de geschiedenis van het Bulgaarsche volk verbonden blijven. En met verheffing van stem voegde hij er aan toe»In het (gedwongen) aftreden van den Battenberger is de vreeselijkste en bitterste lesgegeven, welke eene onervaren natie ontvan gen kon. Zijn aandenken echter blijve onvergetelijk Diep bewogen stemden de aan wezigen met de laatste woorden in door die' te herhalen. Vermogens-belasting. De Haagsche Sprokkelaar van het U D. verzekert, dat de jscherpe resolutie", waarover men 't eenigen tijd geleden in de Eerste Kamer zoo druk had, de aanschrijving van den minister van financiën, om bij ontdekking van Vermogensbelasting- ontduiking na overlijden (uit de me mories van successie) de gesmokkelde belasting alsnog van de erfgenamen op te vragen, onder opmerking dat de administratie er anders tot haar leedwezen een proces over zou moe ten beginnen, in den lateien tijd al verscheidene malen tot na-storting van niet onaanzienlijke sommen moet hebben geleideen feit, dat vermoe delijk verklaart, dat de Vermogens belasting gaandeweg meer opbrengt, ofschoon de rentestand zeker niet stijgt en menig kapitaal verliezen leed. De Haagsche Ct. werd uit Batavia per telegram meegedeeld, dat de schade, door de aardbeving op Amboina teweeg gebracht, geschat wordt op één miljoen. Te Utrecht is Zondag-avond overleden mr. H. Rooijaards van Scherpenzeel. Omtrent hem getuigt het U. D. Zijn heengaan laat geen leegte meer achter in het hoogste bestuurs college van ons gewest, waarin hij zoo langen tijd heeft zitting gehad; zijn zetel in het college van Gedepu teerde Staten werd in de zomerver gadering van 1896 door een ander bezet, nadat hij bij 't bereiken van den 70-jarigen leeftijd den tijd voor zich gekomen achtte om zich nit het openbare leven terug te trekken. Het ontslag, dat hij toen nam als lid van de Prov. Staten, welk man daat hem den lien Oct. 1866 voor 't eerst was opgedragen en dat sedert telkens was vernieuwd, bracht van zelf mede, dat ook zijne functie als lid van Gedep. Staten, die hij sedert 8 Juli 1873 had vervuld, een einde nam. Maar in de welverdiende rust. die hij toen inging, volgde hem de dankbaarheid voor de wijze, waarop hij de openbare betrekkingen, waar toe het vertrouwen van zijne mede burgers hem had geroepen, steeds vervuld had. In den minder omvattenden werk kring van curator der rijks-universi teit bleef hij werkzaam ook na zijn scheiden uit het gewestelijk bestuur, aldus tot aan zijn dood getuigenis afleggende van zijne liefde voor de hoogeschool, waarvan wijlen zijn vader een der sieraden is geweest. Sedert 7 December 1876 heeft hij deel uitge maakt van het college van curatoren, waarvan hij sedert liet begin van 1889 de voorzitter was. Wat er in mr. Roijaards van Scher penzeel verloren wordt door tal van instellingen en collegiën, die ieder'op hun gebied het goede trachten te bevorderen, dat behoeven wij slechts aan te stippen. Gansch Utrecht weet dat. Hij was een dier bevoorrechten, die, met uitnemende eigenschappen van verstand en hart toegerust, de middelen die zij tot hunne beschikking hebben, besteden tot nut van hunne medemenschen in ruimen kring en wier werken hen ook na hun dood doen voortleven. Het Vaderland zegt, dat het optreden als minister van marine van jlir. Röell geen wijzigingen van be- teekenis in het beheer van het ma rine-departement tengevolge zal heb ben. Het blad verklaart daaromtrent o. a. »Men herinnert zich, dat de heer Röell, destijds commandant der zee macht in Indië, zich zeer ingenomen betuigde met het schip a double usage van den minister Jansen, en hem voorspelde, dat hij er veel genoegen van zou beleven. Dit is nu wel niet precies uitgekomen, maar 't is altijd nog mogelijk, dat de heer Röell zelf er veel plezier van beleëft. »Wij hooren, dat de heer Röell goed praten kan, voor een minister van marine zeker een aanbeveling tegenover een Kamer, die geen vaste beginselen heeft op het stuk van ma rine-beheer en daarom door goede praters uit haar eigen midden zich gemakkelijk laat meeslepen. Hopen wij, dat de heer Roël, en met hem het geheele Kabinet, zal hebben begrepen, dat het allereerst zaak is omtrent de beginselen onzer landsverdediging hier en in Indië en de taak, daarbij aan de zeemacht toebedeeld, met de Kamers tot over eenstemming te komen. De Residentiebode verklaart: »De heer Jansen was een vooruit strevend liberaal, met hart en ziel verknocht aan de Unie. Zijn opvol ger daarentegen is een oud-liberaal, aangenomen dat hij liberaal is. We meenen althans zeer goed te weten, dat de conservatieven in Juni 1897 zeer ernstig er aan hebben gedacht, den vice-admiraal Röell als candidaat van #Vaderland en Koning" ie stellen tegenover een aftredend gematigd liberaal daar ter stede. »Het Kabinet maakt dus door deze benoeming een geduchte zwenking naar rechts. De heer de Beaufort, wiens opname in het Ministerie den D. H. ENGELBERTS. 15) «Ja mijn zoon was het, die u ge vonden en in ons buis gebracht heeft, bevestigde Misz Oliver, die, boewei zij de hand aan het oor gehouden had, toch weinig van het gesprokene gehoord had. «Ik weet niet of het verstandig is, het u te zeggen, maar daar gij weten wilt, wat er met u gebeurd is, wil ik het doen. Gij hebt aan een zonnesteek geleden." «Aan een zonnesteekin herhaalde Arthur. «Och ja, ik herinner mij, ik stortte op de straat in een afgrond neder, in het donker." «Donker? Ja het wordt waarlijk donker,» hernam de zwaarhoorige. «Sara, steek de lamp aan.» «Ja, misstress, ik zal de lamp aan steken, maar dat is het niet, wat hij gezegd heeft. Gi; droomt immers nog een weinig, mijn lieve man. Het was helder daglicht, tusschen drie en vier uren, toen mr. John u gevonden heeft, en heet was het ook genoeg.» «Ja, waarlijk, heeter als aangenaam is merkte Misstr. Oliver aan, die weder een paar woorden gehoord en verstaan had. «Mijn zoon, die geeste lijke is, was genoodzaakt een zwaren zieke te bezoeken. Gelukkig had ik er op aangedrongen, wegens de groote hitte, den ponny in te spannen. Dit maakte het hem mogelijk, u, toen hij u bewusteloos op den weg gevonden had, onmiddellijk hier te brengen, waarover wij ons beiden later zeer verheugd hebben. Nu echter mogen wij niet meer spreken, want ik zie, dat ons spreken u opwindt. Beproef te slapen, mijn vriend. Sara geef den zieke wat champagne en zorg er voor, dat hij geen woord meer spreekt. Ik moet nu weder naar beneden gaan, om mijn brief af te maken, anders verzuim ik de post. O, misstress, blijf nog een oogen blik,» verzocht Arthur, toen de dame zich van zijn bed verwijderde. «Ver gun mij, het ten minste te beproeven, u, voor uwe wonderbare goedheid mijn dank te betuigen. Och, hoe kan ik dat Gij hebt mij in uw huis opgenomen, in deze wonderschoone kamer, gij hebt mij verpleegd «Stil, stil,» viel hem misstr. Oliver vriendelijk in de rede. «Wij waren werkelijk onvoorzichtig, Sara, dat wij zooveel met hem spraken. Gij zult u door uwe opgewondenheid bena- deelen, mijn jonge vriend, beproef ter liefde van mij, te slapen. Ik wenschte dat gij al recht sterk waart, wanneer mijn zoon is teruggekeerd. Hij heeft heden morgen het huis voor een paar dagen verlaten en het zou hem bij zonder verheugen, u recht wel te vinden. Nu, vaarwel, ik durf de post niet te verzuimen. Sara, vergeet niet, dat er niet gesproken mag worden. IV «Mijn hemel, hoe behaaglijk gij er in den leuningstoel voor het haard vuur uitziet! Nu, ik wil wedden, mr. John zal zich niet weinig ver heugen, u op en al zoover in krach ten toegenomen te vinden. Wel is waar zou het beter zijn, wanneer gij er niet zoo bleek als een geest uit zaagt.» Zoo liet zich Sara Brown zes dagen na het laatste gesprek toen Arthur voor de eerste zijne ziekte het bed ver- hooren, maal na laten had «Hoe oud is mr. Oliver, Sara?» vroeg de jonge man. Zij liet haar breiwerk in den schoot vallen en antwoordde: «Laat ik eens narekenen, sir. Aanstaanden Kerst tijd is het twintig jaar geleden, dat zijn vader stierf en toen was mr. John zes jaar oud, dus zal hij nu wel zes en twintig jaren oud zijn.» «Dat is zeer jong, om als geestelijke te fungeeren. Dit is zeker wel zijne eerste standplaats?» »Ja zijn eerste," bevestigde Sara, »maar hij is in het preeken en in het bezoeken der menschen, een voor beeld voor ieder. Maar ik hoor een rijtuig, dat is zeker het onze 1" riep de oude en liep naar het Venster. «Waarlijk, het is Mr. John en ik wil wedden, dat hij in het eerste halfuur al voor u zal staan." De oude dienstmaagd had met deze voorspelling recht. John had zijne moeder begroet en haar het gewich- tigste over zijne reis mede gedeeld en geweigerd, iets te gebruiken, voor hij zijn gast bezocht had. De jonge geestelijke geleek in het uiterlijke op zijne moeder. Hij had dezelfde vriendelijke blauwe oogen en licht bruin haar. Ook had hij aanleg om gezet te worden, zijn rond gezicht droeg het kenmerk van welwillend heid en vroolijkheid en zijne eerste woorden, toen Arthur zich wilde op richten, om hem te begroeten, luid den: »Ik verzoek u, blijf zitten. Nu, god dank, dat is een vroolijke aanblik. Ik kan u niet zeggen, hoe het mij ver heugt want waarlijk, jonge man, er was een tijd waarin uw toestand een zeer bedenkelijke en gevaarlijke was. Nu echter hebben wij den boozen vijand op de vlucht gejaagd, zooveel is zeker." Arthur was nog zeer zwak en dat droeg er toe hij, dat zijn oogen zich met tranen vulden en zijne stem beef de, toen hij moeite deed, mr. Oliver uittedrukken, hoe diep erkentelijk hij zich tegenover hem en zijne moeder gevoelde, en hoe warm zijne dankbaar heid was voor al het goede door beiden aan hem bewezen. Midden in zijne rede onderbrak hem de jonge geestelijke

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1898 | | pagina 1