NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
BIJ DIT NUMMER BEHOORT EEN BIJVOEGSEL.
ARTHUR HARRISON.
No. 18.
Zaterdag 5 Maart 1898.
Zeven-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
TEGENWOORDIGHEID VAN GEEST.
FEUILLETON.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Yrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels f 0.40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Nog hooger te waardeeren dan deze,
is, in tijd van gevaar, afwezigheid van
lichaam. Maar juist dat heeft men
niet in zijn macht, en de eerstgenoemde
eigenschap is dikwijls het eenige middel
om de laatste te verkrijgen.
Inderdaad is de vraag, hoe men
doen moet om zich uit eenig gevaar
te redden een onderwerp dat steeds
aan de orde blijft. Alle dagen lezen
wij in de couranten, en dikwijls ver
nemen wij in onze eigen omgeving,
berichten van heel treurige voorvallen,
ernstige verwondingen en verlies van
menschenlevens, terwijl niet zelden
de middelen, om ongedeerd in de
ruimte te komen, vlak voor de hand
lagen. Wat was dan de reden, dat
de slachtoffers eener ramp zich van
die middelen niet hebben bediend?
Geen andere dan deze, dat zij plotse
ling beroofd werden van de heer
schappij over hun gedachten, of,
zooals men dit gemeenzaam uitdrukt
zij raakten hun bezinning kwijt.
Om hiervan een treffend voorbeeld
te vinden, behoeven we niet verder
terug te gaan dan tot het begin der
vorige week, het tijdstip van den nood-
lottigen brand in de Jan-steenstraat
te Amsterdam. Het verongelukte ge
zin, zich den terugtocht van de boven
verdieping naar beneden afgesneden
ziende doordien de trappen in brand
stonden, had de vlucht genomen naar
deu zolder, en van daar waren, zooals
thans in vele blokken hooge huizen
gemaakt worden, brandgangen, door
een dun beschot afgesloten, naar de
aangrenzende perceelenmaar in hun
toestand van zenuwachtigheid had
geen dezer ongelukkigen het besef
gehad, een dier schotten in te trappen.
Dit is het nu juist, waar het door
gaans onder droevige omstandigheden
aan hapert, het besef van den toe
stand. Het vraagstuk van voorzorgs
maatregelen ter voorkoming van on
heilen bij brandgevaar wordt bij onder
scheiden gelegenheden besproken, in
zonderheid wat betreft gebouwen waar
hetzij voortdurend, hetzij nu en dan,
een groot aantal menschen bijeen zijn,
die elkander in hun bewegingen kun
nen belemmeren, en verschillende stel
sels zijn uitgedacht en worden toe
gepast, om het gevaar tot een mini
mum te beperken. We hebben weieens
in twijfel getrokken, of de belangheb
benden steeds bekend worden gemaakt
met hetgeen is gedaan om hun veilig
heid te verzekeren; het schijnt wel,
of men daarvan maar liefst niet spreekt,
om geen sluimerende beduchtheid
wakker te maken en zoo aanleiding
te geven dat de vreesachtigen, op die
wijze herinnerd aan zekere kansen
welke zij kunnen beloopen, het wisse
voor het onwisse nemen, en stilletjes
thuis blijven, wat natuurlijk zeer tegen
het belang zou wezen van de onder
nemers, op wier uitnoodiging wij op
de gevaarvolle plaats verschijnen. Dat
zou, meeu ik een soort van struis
vogelpolitiek zijn; ieder, die zich in
een schouwburglokaal bevindt, moét
weten dat een ongeluk licht kan plaats
hebben, maar ook weten wat hem
in dat geval te doen staat. Is ieder
daarvan goed op de hoogte, en zijn
er, op het oogenblik gener ramp,
slechts een klein getal personen, die
bij hun volle besef blijven en den
moed bezitten om het reddingswerk
te leiden, twee dingen die met
elkander in nauw verband staan
dan loopt gewoonlijk alles goed af.
De groote onheilen, die wij nu en
dan beleven, worden veroorzaakt, door
een paniek, dat is, die redelooze,
alles beheerschende angst, die tot
vluchten langs den kortsten weg drijft,
al is die weg ook reeds versperd. Men
houdt op een denkend wezen te zijn;
de zucht op lijfsbehoud overheerscht
alles, ook de gevoelens van menscheu-
liefde en hulpvaardigheid Men dringt
steeds voort, achter eu naast en op
elkander, en de weg die men meent
dat tot het leven leidt, wordt een
muizenval.
Dat is van elke groote ramp de
droevige geschiedenis. De geest werkt
niet meer, hij is niet meer tegenwoor
dig. Een blinde aandrift, een dierlijk
instinct heeft zijn plaats ingenomen.
Zenuwachtige lieden worden het
eerst beangst en staan dus aau de
ergste gevaren bloot. Om het behoud
van tegenwoordigheid van geest onder
den hevigen indruk eener onverwachte
omstandigheid van geweldigen aard
eenigszins te waarborgen, is een kalme
gemoedsgesteldheid een vereischte.
De vraag is derhalve, of er ook iets
gedaan kan worden, om dien zielstoe
stand aan te kweeken en tot den ge
wonen te maken. Ik geloof, al is
daarvoor geen afdoend recept te ge
ven, dat eenig streven in die richting
wel met goed gevolg bekroond kan
worden. Wat ik te dien aanzien
wensch aan te bevelen, wordt aange
duid met een kernachtig, goed Hol-
landsch woordzelfbeheersching.
Meester te blijven van zijn gedach
ten en van zijn handelingen, onder
alle omstandigheden, dat is het waar
het op aankomt.
Er wordt weieens beweerd, dat het
vermogen daartoe afhangt van het
geen men ons temperament noemt, en
dat een product is van lichamelijke
oorzaken. De ondervinding bevestigt
dit niet. Er komen gevallen voor,
waarin uiterst langzame, dood-be-
daarde menschen, van wie men zou
verwachten dat zij nooit, wat er ook
gebeuren moge, overstuur zullen raken,
toch de leiding van hun denken ver
liezen als er iets bijzonders plaats
heeft. Bij brand kunnen zulke lieden
kalmpjes naar binnen gaan om iets
van waarde te redden, en zij komen
terug met een handvol prullen, terwijl
de vlak er bij liggende kleinoodiën
achtergelaten werden. Daarentegen
gebeurt het soms, dat levendige, be
wegelijke personen, op wier zelfbe-
heersching niemand zou durven reke
nen, plotseling een geestkracht en
een helderheid van denken ten toon
spreiden, als of zij uren tot hun be
schikking hadden gehad ter .-inde
zich, op hetgeen komen moest," voor
te bereiden.
Wie nooit in eenig groot gevaar
heeft verkeerd, weet ook niet, hoe
hij zich daaronder zal gedragen, 't Is
mogelijk, dat de schrik hem zal ver
lammen, althans in het critieke oogen
blik werkeloos zal maken. Die kans
wordt echter minder waarschijnlijk,
als lxij geleerd heeft, door bepaalde
oefening, zijn gedachten scherp uit
elkaar te houden, op één punt te
richten, ze te begrenzen tot de zaak
waarmede zij zich moeten vervullen.
Waar men in het dagelijksch leven
spreekt van «zenuwachtige menschen»,
wordt daarmede eigenlijk bedoeld
lieden die niet geregeld, niet aan één
ding bij uitsluiting denken, aan alles
tegelijk bezig zijnzij vermoeien, zij
overspannen zich, zonder eenig wer
kelijk resultaat.
Kunnen wij ons in dat geregeld
denken, waarvan rustig handelen het
noodzakelijk gevolg is, oefenen?
Erkend moet worden, dat veel in
onze gewone levenswij ze tot het tegen
overgestelde leidt.
Wij bewegen ons, onrustig huppe
lend, van het een op het ander. Tot
bereiking van stoffelijke doeleinden
laten we ons voortzweepen door een
woud van drukke bezigheden. Boven
dien bemoeien we ons met tal van
zaken, die we liever aan anderen
moesten overlaten; ook op geestelijk
gebied is verdeeling van arbeid iets
goeds. Zelfs de veelheid en de veel
soortigheid onzer lectuur voert ons
tot een oppervlakkigheid, die zich aan
de eischen van behoorlijk nadenken
niet stoort.
Zelfbeheersching wordt bevorderd
door zelfbeperking. Wie zich wil
oefenen in de werkelijk niet gemak
kelijke kunst, om met heel zijn ge
dachten slechts bij één zaak te ver
toeven en niet toe te laten dat die
gedachten afdwalen en zich vervluch
tigen, zal tot zijn voldoening bespeuren,
hoezeer hij wint aan denkkracht, hoe
zijn geest steeds helderder wordt. Er
zijn tal van menschen, die honderd
dingen «aan hun hoofd» hebben. We
ten zij daar de orde in te bewaren,
dan redden zij er zich door en blijven
sterkwie ze af en toe in bonte rijen
dooreen laat vliegen, raakt de leiding
kwijt en wordt overstelpt. De eersten
zullen, als zich iets onverwachts voor
doet, dadelijk gereed zijn op dat nieuwe
onderwerp al de kracht van hun geest
te vestigen, en aan niets anders den
den, en dat maakt, dat zij onmiddellijk
de omstandigheden overzien en er op
de best mogelijke wijze partij van trek
ken. De anderen raken verward,
verbijsterd, hun gedachten loopen
overal vast en komen niet op het punt
waar zij wezen moeten.
Ik zou hier nog een paar aan wij
zigingen kunnen plaatsen met betrek
king tot hetgeen wij, behalve door
ons voorbeeld van zelfbeheersching en
kalmte, voor het opkomend geslacht
moeten doen. Van de bewegelijke
en bedrijvige, zorgelooze en aan eiken
indruk toegevende jeugd, rustige, zelf
standig denkende menschen te maken,
is lang niet gemakkelijk; wij moeten
daartoe haar wil leiden door haar
denken te regelen. Van dit opvoe-
diugs-proces is het uitgangspuntEisch
onvoorwaardelijke, stipte gehoorzaam
heid, zonder navraag of praatjes. Op
den wil der ouders moet het denken
van het kind gericht zijn, als een
grondslag van vastheid. Is die eerste
oefening afgeloopen, dan volgt de
tweede, die eigenlijk bestaat in een
geleidelijke vrijmaking tot ontwikke
ling van het zedelijk zelfbewustzijn;
de vrije gedachte krijgt ruimer baan,
maar wordt toch binnen goed belijnde
grenzen gehouden. In dezelfde rich
ting moet ook het verstandelijk den
ken gevoerd worden, zéé, dat het
zich rekenschap geeft van alles, wat
tot een nauwkeurige beschouwing van
een en hetzelfde onderwerp behoort.
Zelfbestuur is een veelgeliefd denk
beeld van onzen tijd. Jammer, dat
het niet in voldoende mate wordt
toegepast bij de aankweeking dier
groote eigenschappen, die te zamen
ons karakter vormen.
D. H. ENGELBERTS.
28)
«Lafaard!» murmelde Verna met
vliegenden adem. »0, edele man,
ga, ga.»
De edele man had op die aanma
ning niet gewacht en toen Verna zich
weder naar hem toewendde, zag zij hem
al weder in de hoogte balanceeren.
Deze tweede reddingsdaad verliep iets
minder gevaarlijk. George Ostwestry
was moedig tot het uiterste toe en
hoewel door het eminente gevaar, dat
hij liep, verschrikt, had hij toch niet
geheel en al zijne beheersching ver
loren. Arthur's terugkomen deed zijn
moed opnieuw herleven, eu door de
hand van den gouverneur gesteund,
gelukte het hem, zich langzaam op
zijn onzeker standpunt om te draaien.
Met gelijke voorzichtigheid volbracht
ook Arthur deze wending en langzaam
liepen nu beiden voorwaarts. Een
oogenblik van ontzetting liet den toe
schouwers en den handelende personen
nogmaals het bloed in de aderen stil
staan. Arthur had juist den voet
vooruitgezet, om de houdbaarheid
van een grooten steen te beproeven
toen deze door de aanraking aan het
wankelen werd gebracht, afbrokkelde
en ploffend in de diepte stortte. Enkele
minuten later stonden Arthur en
George veilig op den platform.
Nu liet zich de uiting der alge-
meene opgewondenheid niet langer
meer terug houden Arthur werd om
ringd, een ieder haastte zich oin hem
met warme woorden zijne bewonde
ring over zijne dapperheid en koel
bloedigheid uittespreken. Zoo zeer
drongen zij zich om hem heen, dat hij
van de treden der trap, die naar de
galerij liep, bijna meer gedragen werd,
dan hij in staat was die af te loopen.
Kapitein Saville alleen vond geen
woord van waardeering voor den red
der der knapen. Misschien geschiedde
het, om zijn stilzwijgen in die rich
ting te dekken, dat hij George en den
weder tot bewustzijn teruggekomen
Felix op eene hevige wijze over het
onverantwoordelijke van hunne dwaze
onderneming onderhield. Hij hield
eerst daarmede op, toen hem van vele
zijden begrijpelijk werd gemaakt, dat
de knapen door den vreeselijken angst,
dien zij hadden uitgestaan toch wel
voldoende gestraft waren.
Miss Jessie en Mathilde Chestney,
die niet bij het reddingswerk tegen
woordig geweest waren, meenden met
hare gewone minachting tegen een on
dergeschikte, dat men toch al teveel
ophef met den gouverneur maakte,
terwijl misstr. Saville met de sarcas
tische vraag Arthur naderdeHoe
het toch mogelijk geweest was, dat I
hij de knapen zulk een doldrieste on-
derneming had kunnen toestaan, en
ze op zulk eene gevaarlijke plaats uit
het oog had kunnen verliezen.
Met wangen, door eene hooge kleur
van schaamte en verontwaardiging
gloeiende beantwoordde Verna dit
verwijt met de woorden«Tante, tante,
wanneer iemand ook wegens deze zaak
te berispen valt, dan is het Grantly
de beide knapen waren bij hem, en
hij liet ze, zonder er acht op te slaan,
het waagstuk begaan. En hoewel zij
z ij n e neven waren, waagde hij toch
zijn leven niet, om het hunne te red_
den. Ook niemand der anderen dan
deze edele, dappere, hooghartige, gent
leman bezat er den moed toe. Hoe
kunt gij het wagen, hem te berispen
Ik kan het niet hooren eindigde het
meisje driftig, terwijl misstr. Saville
zich zichtbaar diep beleedigd omwend
de en miss Chesney fluisterend tot
hare zuster zeide: Hoe buitengewoon
ongepast." «In het geheel niet lady
achtig," fluisterde miss. Mathilde terug.
Er trad eene pijnlijk voelbare stilte
in, die eindelijk door miss Saville af
gebroken werd, terwijl zij met eene
bevende stem smeekte: »0, mama,
laat ons onmiddellijk naar huis terug-
keeren en dit verschrikkelijke oord
verlaten. Ik kan niet meer ademen
en ben overtuigd, dat iedereen blij
zal zijn van deze plaats der verschrik
king weg te komen.
En werkelijk scheen iedereen blijde
het romantische oord zoo spoedig
mogelijk te verlaten, en het voorstel
van miss. Saville vond rijkelijk onder
steuning. De heeren beijverden zich
om daarvoor te zorgen en een vieren
deel uurs later bevond zich het ge-
heele gezelschap op den terugweg.
12
Met uitzondering van Arthur en de
drie knapen, had misstr. Saville al
hare gasten voor het middagmaal en
verder den avond door te brengen, op
Yubo Lodge uitgenoodigd. Op den
terugtocht echter deelde Verna, die
naast hare tante in het rijtuig zat,
deze mede dat zij zich verontschuldi
gen moest, en op Felix neder ziende,
die in terugwerking van zijne vreese-
lijke opgewondenheid op haar schoot
in slaap was gevallen, vervolgde zij
«Tante, gij begrijpt natuurlijk, dat
ik mij heden avond niet in staat ge
voel, om mij in het gezelschap te be
wegen. Hoe zou ik over onverschillige
zaken kunnen spreken, bij de herin
nering aan het gevaar waarin de arme
jongen hier gezweefd heeft?"
Zooals gij wilt, me lieve," ant
woordde misstr. Saville koel, want zij
had Verna de haar toegevoegde be
risping en de ongunstige vergelijking
tusschen haar zoon en den held van
den dag nog niet vergeven, daarom
ging zij voort. «Natuurlijk, geheel
naar uw goedvinden maar daar uw