NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. Be Ongevallenwet. AÜ. 46. Zaterdag 11 Juni 1898. Zeven-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. FEUILLETON. DE TWEEDE VIOOL. Amersfoortsche Courant ■jj'i 1 ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. ADVERTENTIËN: Van 16 regels 0.40; iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Sociale wetgeving is een protest tegen gemis van sociale deugd Ongeveer hetzelfde zou men kunnen zeggen van wetgeving in het alge meen; waren alle menschen er op uit elkanders i echten steeds te eer biedigen, het wettenmaken zou bin nen enge grenzen bepeikt kunnen worden en hoofdzakelijk ten doel hebben, door middel van zoo een voudig mogelijke administratieve rege lingen het samenleven te vergemak kelijken. Maar aangezien er nog altijd eenige lieden bestaan, die geen eer bied hebben voor de i echten van anderen, er geen bezwaar des ge wetens in zien, een ander te bena- deelen, er geen begrip van hebben, dat niet hun eigen en persoonlijk belang de maatstaf is met welke de wereldsche dingen worden gemeten, geen zedelijke kracht genoeg be zitten om weerstand te bieden tegen de aanvechtingen tan haat en wraak zucht, aangezien dit alles en veel meer nog op dit wereldje wordt aan- getroflen, hebben wij straf- en andere wetten noodig om ons zeiven en onzen dierbare broeders er. zusters een teugel aan te leggen. Toch is er, bij al die overeenkomst, eenig verschil. Wie zich vergrijpt aan de bezittingen, bet leven of de eer zijner natuurgenooten, is of beet een slecht menscli. Wie te kort komt aan sociale deugd, op dezen is die naam niet zoo direct van toepassing. Bovendien is die deugd, waar zij wordt aangetroffen, iets gemeenschappelijks, zoodat, wanneer zij in een of andere omgeving vergeefs wordt gezocht, niemand zich dat persoonlijk aantrekt. Dat moest echter wel zoo zijn. Het bosch wordt gevormd door boomen en de maatschappij door menschen. Elke verfraaiing van iederen boorn verhoogt de schoonheid van liet bosch, al springt dat niet zoo dadelijk in het oog, en de veredeling van ieder menschelijk individu is winst voor het geheel. liet omgekeerde is ook waar. Het gemeenschapsgevoel is een aangeboren eigenschap onzer soort; het wordt versterkt en verfijnd door ons hooger besef van plichten, dat op zijn bourt weer de vrucht is van zedehjken vooruitgang. Stonden wij, in 't algemeen genomen, dus hoog genoeg, om van dat besef geheel doordrongen te zijn, dan zou ieder voor de gemeenschap en voor haar leden al datgene doen waartoe de omstandigheden en elks bijzondere positie hem in staat stellen en er zou zijn beoefening van sociale deugd, die de noodzakelijkheid van sociale wet geving volkomen uitsluit. Nu zou men kunnen zeggenBlijf ons met die wetten van 't lijf. De maatschappij zelve heeft innerlijke kracht genoeg om op den weg der volmaking voort te gaan; reeds zijn we een eindje in die lichting gevor derd zonder door vrees voor straf te zijn gedreven, laten wij maar ver trouwen dat hij zoo blijven zal en dat ten slotte niemand meer zijn plicht zal verzaken. Ik deel dat vertrouwen, en ik zou ook wel geduldig willen afwach ten, ware liet niet dat de slachtolïers van den onvolmaakten toestand in dien tusschentijd, die nog heel lang kan duren, van dat geduld de droe vige gevolgen moesten ondervinden. En als nu de openbare meening zich beslist verklaart tegen wachten als zij van oordeel is, dat liet openbaar gezag, geroepen om in de eerste plaats (ie belangen te beschermen van hen, die zonder buitengewone tusschen- komst er slecht aan toe zijnals pogingen, van particuliere zijde aan gewend om het leed te verzachten van hen, op wie de overmacht iri de maatschappij zwaar drukt: moeten we dan niet den wensch uitspieken dat op de onwilligen eenige dwang wordt uitgeoefend om hem ook te brengen naar het punt, door de beter- gezinden reeds bereikt? Voor dezen zal de wet geen dwangmiddel zijn, maar eenvoudig een bevestiging van het denkbeeld, dat zij zich in de goede richting bewegen. En ziel nu eens, van welke be- teekenis de erkenning van liet begin sel der Stuatstusschenkomst is voor de zaak, die ons thans bijzonder bezighoudt. Als gij den gevel van uw huis laat verven, zoudt gij het zeker hoogst onaangenaam vinden, indien de man, met dat werk belast, van den ladder viel. Strikt genomen, zoudt ge, alleen te rade gaande mot de ingevingen van het egoïsme, kunnen zeggenlk heb mij niets daarvan aan te trekken die man heelt zeker werk op zich genomen tegen betaling; hij geeft zijn arbeid in ruil voor het loon, verder heb ik niet met hem temaken. Krijgt hij een ongeluk, dan moei zijn kameraad het werk maar voltooien. Die redeneering zou natuurlijk de uwe niet zijn zóó ver zijn wij wel gevorderd in de erkenning van zede lijke plichten, dat gij een zoo ruw egoïstische opvatting afschuwelijk vindt. Ja maar, aan den anderen kant, als u in zoodanig geval de last werd opgelegd, voor dien werkman en zijn gezin te zorgen, totdat hij Aveer her steld is, of, zoo hij aan de gevolgen mocht komen te sterven, voor levens onderhoud van weduwe en kroost geldelijk verantwoordelijk te blijven, dan zoudt gij daartegen ook wel eenig bezwaar hebben. Dan ware het beter dat zijn patroon dat maar voor zijn rekening nam. Die patroon is, ook dat weten we allen, maar een tusschenpersoon. Moest hij de verantwoordelijkheid dragen, dan zou, als het wat tegen loopt, die man weieens zoo belast kunnen worden, dat hij rneer moet uitgeven dan hij verdient, of hij zou dat weer op zijn klanten, de eigen lijke werkgevers, moeten verhalen. In beide gevallen vrees ik, dat uw huisgevel larig ongevervd zou blijven. Maar nu bestaat er een middel, dat de beide, schijnbaar tegensti ijdige belangen bevredigt. Niet ieder werk man krijgt een ongelukmen kan zelfs zoowat do kans daarop berekenen. Met zeker niet erg hoog percentage van het loon te dien einde af te zonderen zou men een fondsje kunnen kweeken, waaruit tegemoetkoming bij ongevallen ware te betalen. Vereenigen een groot aantal personen zich tot het vormen van zulk een kas, dan krijgen we precies wat wij noodig hebben. Ook kunnen derden hun tusschenkomsi verleenen, door zich met de administratie te belasten; zij ontvangen do bijdragen en doen de vereischte uitbetalingen, beide volgens vast tarief. Op die wijze is het bedrijf ontstaan, dat men de ongevallen-ver zekering noemthet is nog niet lang genoeg uitgeoefend om met juistheid te weten hoe groot de jaarprernie moet zijn om de gevarenrisico te dekken, en de ondernemers van ver- zekeringkassen, wien het natuurlijk ook te doen is om eenige winst, heb ben er een slag naar moeten slaan. Later, als meer ondervinding is ver kregen, wordt de vaststelling van het premiecijfer gemakkelijker. Daar is evenwel nog een bijzonder heid, op welke zeer moet worden gelet. Indien de ongevallenkas door de patroons zeiven werd beheerd, ik ga hier uit van de onderstelling dat zij liet zijn die de premies betalen, dan zou men nagenoeg zeker zijn dat, wanneer een uitkeering moet geschie den, het geld aanwezig is. Bij een verzekering-maatschappij, opgericht om winst te maken, beslaat die waarborg nietde onderneming kan mislukken, failliet gaan door slecht beheer of door oneerlijkheid, en dan zijn op eenmaal de werklieden, ten wier behoeve de assurantie is aan gegaan, als vanouds aan de genade of ongenade van liet lot overgegeven, zelfs terwijl hun patroon al het mogelijke heeft gedaan om dat te voorkomen. Voor deze soort van assurantie is dus liet toezicht van het openbaar gezag dringend noodig. Dit daargelaten, zou het nu niet te verwachten zijn, dat alle werkgevers zich haasten om hun personeel tegen ongeval te verzeke ren? De premie, die zjj te betalen hebben, is een kleine verhooging van de productiekostenals dat, ten ge volge van de meer dan scherpe con currentie, die de winsten der werk gevers lot een minimun dreigt te brengen, niet kan, dan wordt een voudig met dit bedrag de prijs van het product of van den te verrichten arbeid verhoogd. Het publiek betaalt dan toch de premie. En dat stemt overeen met liet goede beginsol. Als men bij uw gevelververij tot u zegt Betaal een halve cent per uur en per man meer dan gij gewoon waart te doen, en gij zijt ontheven van alle verantwoordelijkheid voor den man, die daar heel in de hoogte op een ladder zijn kwast staat te bewegen, dan doet gij dat met pleizier, even als gij er niets op tegen zult hebben, u in liet algemeen een geringe prijs- verhoogmg te zien opleggen, mits daarvoor de slachtoffers van den ar beid, die er altijd zijn zuilen, tegen gebrek worden beveiligd. Werd dit nu door iedereen zoo toegepast, uit eigen vrijen aandrang, dan kon de wetgever thuis blijven. Doch tegenover een groot aantal patroons, die het belang hebben in gezien, hun werklieden tegen onge vallen bij den arbeid te verzekeren, vindt men er niet weinigen, die de zaak maar laten rusten. Dat geeft hun een kleinen voorsprong op de betergezinden; zij hebben iels minder productiekosten en kunnen dus gued- kooper leveren. Daardoor trekken zij de klandizie van het publiek. Dat er, om aan deze minder edele wijze van concurreeren afbreuk te doen, sirids Naar het Fransch VAN AUGUSTE VITU. 3) Niemand antwoordde, maar de meesten onzer keken naar den jongen muzikant, die op dat oogenblik met de woede van een wilde, die zijn vijand den hals afsnijdt, zijn strijkstok over de snaren bewoog. Er ontstond een' pijnlijke pauze, en vervolgens merkte één der vrienden van den jongen officier op. »Dan was je lieve nicht op dit oogenblik in geen geval erg toeschie telijk, Stolberg?" «Neen, zeker niet, Max, en het is des te vreemder, dat zij zich zóó tegen me heeft aangesteld, omdat het be paald de eerste keer is, dat ze mij zoo koel behandeld heeft," «Sinds haar huwelijk, meen je zeker «Natuurlijk, om redeu die gebeur tenis heeft plaats gedurende m'n af wezigheid, en dat ik er zelfs geen be richt van kreeg. De vraag is, werd het huwelijk bepaald tegen haar zin? Ik ben geneigd te denken, dat dat het geval is, ofschoon zij het me niet zeide." De tweede viool deed op dit oogen blik in de «Freischüts" eenige akkoor den weerklinken, waarover Weber zich zeker in de eerste plaats zou verbaasd hebben, en ik kon zien, dat een paar van Stolberg's vrienden op heete kolen zaten, maar zij durfden geen woord te zeggen uit vrees, dat de geheele zaak op eene scene zou uitloopen. De jonge officier keek woedend, en het was gemakkelijk te zien, dat hij jaloersch was op den echtgenoot zijner nicht. "Kent iemand van jelui dien be roemden Graaf von Hanzig?" vroeg hij eensklaps, zich moeite gevende om schijnbaar onverschillig te spreken. Zijne vrienden keken elkander aan; enkele hunner het betreurende dat de zaak zulk een wending had ge nomen, terwijl de overigen zich ver heugden in het vooruitzicht van het te verwachten schandaal. »Ah! ik merk aan jelui zwijgen,' dat hij niet tot onze coterie behoort,1 wie hij overigens ook wezen moge. j Wie ter wereld kan Ulrica geraden hebben, zulk een onzinnig huwelijk aan te gaan?" De jonge muzikant verhief zich van zijn stoel en zeide, naar Stolberg toe tredende, zeer duidelijk; "Ik ben de Graaf von Ganzig!" Er werd door iemand in de loge links van het tooneel een kreet ge slaakt, de menschen in de stalles ston den op, en de opera werd geschorst. Er heerschte zulk een gegODS van stem men, dat ik niet alles kon opvangen, wat er tusschen de twee mannen werd verhandeld, maar ik hoorde, dat de violist voor het aanbod van twee of drie der jonge dandy's die als zijne secondanten wenschte op te treden, bedankte. «Neen, dank u, mijne Heeren," zeide hij tier; «ik verlang niemand uwer tot secondant te hebben, die het niet de moeite waard achttet tusschen beide te komen vóór ik beleedigd werd, en vooral ook niet omdat gij ongetwijfeld van oordeel zijt, dat »ik" zooals mijn heer van Stolberg zegt, »niet tot uwe coterie behoor!" Neen, ik zou een armen muzikant, zooals ik zelf ben, verkiezen, en ik zou iemand, die mij geheel vreemd is, niet afwijzen, zoo hij mij welmeenend de hand bood." «Wilt gij mij dan nemen?" Hij greep mijne hand en schudde die hartelijk. Ik gaf hem mijn kaartje, en zich tot Stolberg wendende, zeide hij Wij zullen elkander morgen ont moeten." en daarop verdween hij, zon der een woord verder te spreken; door de lage deur van het orkest. Ik keek naar de tooneel-loge, en zag dat men de Gravin Ulrica, die in flauwte was gevallen, naar buiten droeg. Er zijn drie jaren verloopen sinds dit alles plaats had, en tot op dit oogenblik kan op niet zeggen, wat mij bewoog om in een geschil te men gen, dat mij zeker volstrekt niet aan ging. Ik stelde belang in den jongen violist, ik was verontwaardigd over zijn tegenstander, en dan was ik ook nieuwsgierig iets meer te weten be treffende dat romantisch huwelijk, zoodat al deze redenen te zamen dron gen mij te handelen overeenkomstig den indruk van het oogenblik. Ik was gelogeerd in de Dorothea Strasse, en daar kwam de Graaf Albert von Hanzig mij den volgende morgen om acht uur bezoeken. »Ik wensch u het een en ander omtrent mezelven mede te deelen," zeide hij, den stoel nemende, dien ik hem aanbood; "gij moet het m'n abruptheid niet ten kwade duiden, maar m'n tijd is kostbaar." Ik wilde hem in de rede vallen, maar hij voorkwam mij en zeide »Ik begrijp het, dat gij uit beschei denheid me wilt zeggen, dat ik u m'n vertrouwen niet behoef te schen ken, maar ik wensch dat toch te doen. Gij hebt edelmoedig voor mij de wa penen opgevat, niettegenstaande ik u geheel vreemd ben. Het is niet meer dan billijk, dat gij in elk geval iets weet omtrent den man, wiens partij gij gekozen hebt. Het moet u bepaald vreemd voor komen, dat de Graaf von Hanzig tegen een salaris van honderd florijnen, de tweede viool speelt in den schouwburg van W en ik wensch u het raadsel te ver klaren. (vVordl vervolgt.)

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1898 | | pagina 1