IEUWI
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
Rijks-opvoedelmgen. 1
BUITENLAND.
VOOR PLEIZIER.
\o. 66.
Zatercl«ig 20 Augustus 1898.
Zcven-cn-tw intigste jaargang.
FEUILLETON.
ourant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
De bewering, niet zelden vernomen,
dat het Staatsgezag zich behoort te
onthouden van rechtstreeksche be
moeiingen tot verheffing van het zede
lijk peil des volks, vindt geen grond
in de geschiedenis; reeds indegiijze
Oudheid behoorde bet aankweeken
van deugd, vooral door het schenken
van eereblijken en andere onderschei
dingen aan dengenen, die als voor
beelden konden worden aangewezen,
tot de meest gehelde plichten van
goede Vorsten. Dikwijls nam de be
geerte naar deze koninklijke waar
deering deii vorm aan van een wed
strijd, waarbij de prijs werd toege
wezen aan diengene van de talrijke
mededingers, wiens daden, van hoo-
gerhand gecontroleerd, het meest
uitblonken.
De huldebewijzen, in onzen tijd
door Regeeringen toegekend, dragen
een eenigszins ander karakter, zooals
rnen weet, maar gaan toch eigenlijk
uit van hetzelfde beginsel. Alleen
wordt het wat zonderling toegepast.
Tegenover beloonen van deugd
staat het straffen van de ondeugd,
door het kwade te verhalen op den
dader. Met welk doel en met wat
recht dat geschiedt, daarover hebben
de denkbeelden in den loop der tijden
belangrijke wijzigingen ondergaan
tussehen het wraak-idée der ouden,
het »oog om oog" enz., en ons heden-
daagseh begrip van zedelijk herstel
van den misdadige zeiven, gepaard
aan de onmisbare maatregelen van
beveiliging, ligt een groote afstand
De strafrechtspleging heeft die over
gangen gevolgd.
Daarnevens groeide het besef, dat
voorkomen van het kwaad verreweg
te verkiezen is boven straften, ook
uit een oogpunt van openbaar belang,
en dat de overheid, door zich het
lot aan te trekken van kinderen, die
öf de eerste schrede reeds gezet
hebben op het pad van de misdaad
öf in gevaar verkeeren dit weldi a te
doen, een hoogst nuttigen arbeid zou
verrichten. Het gemiddeld gehalte
der maatschappij wordt slechts schijn
baar verhoogd door er de minwaar
dige elementen uit te verwijderen
die verhooging kan duuizaam worden,
als met goed gevolg ingewerkt wordt
op de jeugdigen, wier gelijken zonder
die tusschenkomst zijn verloren ge
gaan.
Meer dan ooit te voren is het
groote vraagstuk van de moreele
verantwoordelijkheid van de gemeen
schap. welken naam zij ook dragen
moge, voor het welzijn van haar le
den en inzonderheid van die leden,
die niet in staat zijn door eigen
kracht staande te blijven, op den
voorgrond getreden, en rnen kan er
zich niet mee afmaken met een be
tuiging van bereidwilligheid om over
de oplossing eens te gaan nadenken,
leder Staatsman, ieder maatschappe
lijk hooggeplaatste, voelt en weet,
dat er moet gehandeld worden, en
dat, in plaats van te blijven pliilo-
sopheeren over het beste stelsel en
zoeken naar den gemakkelijksten weg,
wij maar moeten inslaan het pad,
dat zich opent voor hel oog der
leiders, die het vraagstuk met emst
hebben overdacht. Al voortgaande
zal wel meer en beter worden ge
vonden. Ook is het niet wenschelijk,
nog veel tijd te besteden aan rede
twisten over de vraag, of nu eigenlijk
de Staat deze zorg wel op zich moet
nemen, dan wel haar overlaten aan
particuliere krachten. Als beide el
kander uit het werk willen dringen,
wordt er niets gedaan Samenwerking
is hier vooral noodig.
Van den cyclus van wetssontwer-
pen, door den Minister van Justitie
aangeboden en alle ten doel hebbende
de zorg voor verwaar loosde kinderen
te vermeerderen ten einde hen te
beveiligen of te redden, is dat, het
welk tot titel voert«Wet, houden
de beginselen en voorschriften ten
opzichte van jeugdige personen," op
den grondslag dier samenwerking
gebouwd. Het behandelt de zooge
naamde dwangopvoeding, een
woord, dat niet heel mooi klink,
maar toch juist aanduidt wat het wil
uitdr ukken.
Als jeugdige personen, d, w. z
jongelieden beneden 18 jaar, een
strafbaar feit hebben bedreven, dat
hen voor den rechter brengt, dan kan
deze, indien hij oordeelt dat ook na
het ondergaan van een straf door
plaatsing in de tuchtschool de waar
borgen ontbreken die het onderlijk
gezag tegen herhaling der overtreding
behoort aan te bieden, de straf achter
wege laten en opzending naar een dei
Rijksopvoedingsgestichten gelasten.
In dit opzicht komt geen verandering,
behalve dat de leeftijdsgrens wat
verder wordt geplaatst. In die ge
stichten, men weet dat er drie be
staan voor jongens, n. 1 Alkmaar, de
Kruisberg bij Doetinchem en Avereest,
en één voor meisjes te Montfoort;
zij staan onder opperbeheer van den
Minister van Justitie, de verpleegden
ontvangen er gewoon lager ondewijs
en worden voor een vak opgeleid,
zoodat zij bij terugkeer in de maat
schappij hun brood kunnen verdienen
komen alle ter beschikking van
de Regeering gestelde jeugdige pei-
sonen, die naar het oordeel van den
rechter behoefte hebben aan opvoeding
van Staatswege. Uit den aard der zaak
zijn zij daaronderworpen aan een krach
tige leiding, aan nauwkeurig toezichten
is hun vrijheid van beweging binnen
enge grenzen beperkt; men geneest
nu eenmaal geen ernstige krankheden
met kleine middeltjes, en een goed
bloedachtig opzien tegen gestrenge
maatregelen heeft ons waarlijk al
kwaad gedaan. De gestichten dienen
voor opvoedingen deze moet in
zulke gevallen flink zijn, evenwel
zonder eenigen schijn van hardheid.
De verandering, die de Minister
wil brengen in het stelsel, is zeer
belangrijk. Indien het. noodig wordt
geacht, kan de Commissie van toe
zicht over een Rijksgesticht het kind
daar doen blijven tot zijn meerder
jarigheid, maar zij kan hem ook
vroeger ontslaan, als zijn gedrag van
dien aard is dat de Directeur hem
voor terugkeer in de maatschappij
vatbaar acht. (De wet omschrijft de
formaliteiten die daarbij in acht zijn
te nemen en wijst de auloiiteiten aan,
die de beslissing uitsprekenwij
zullen daar niet bij stilstaan.) Tot
dusver bepaalt de rechter den ter
mijn, tot welken een jongmensch in
een geslicht moet blijven.
Maar verder, en hier komt het
gewichtigste, als de noodzakelijk
heid van voortdurend verblijf in het
gesticht niet aanwezig is, dan kan
er een eind aan gemaakt worden,
en de verpleging wordt in dat geval
toevertrouwd aan particuliere handen.
Het ligt in de bedoeling, dat tot dit
laatste zoo spoedig en zooveel moge
lijk zal worden overgegaan, zoodat
eigenlijk alleen de kinderen, die als
nog of bij voortduring bijzonder toe
zicht en tucht blijken te behoeven,
voor geruimen tijd in de Rijksopvoe
dingsgestichten verblijven. (Mem. v.
Toel.)
Het gesticht wordt dus het alge
meen dépót der Rijksopvoedehngen
zij blijven daar tot dat hun gedrag
waarborgen van beterschap geeft,
komen dan onder leiding van particu
lieren, maar gaan naar het gesticht
terug als zij niet goed oppassen. Zoo
kan voortdurend voor hen gezorgd
worden op de meest geschikte wijze
Die particulieren, die een werk der
philanthropie verrichten, zullen hen
plaatsen in kleine gestichten of in
geschikte huisgezinnen. De overdracht
van de zorg door den Staat aan bij
zondere personen geschiedt niet dan
aan Vereeningen, stichtingen of instel
lingen, die rechtspersoonlijkheid be
zitten met afzonderlijke personen stelt
de Regeering zich niet in verbinding
zoodat ook de plaatsing in een huis
gezin alleen geschiedt door tusschen
komst en onder verantwoordelijkheid
van de vereeniging, die bovendien ook
bereid moet zijn zich te onderwerpen
aan zekere eischen en aan het toezicht
dat de Regeering op de nakoming
daarvan uitoefent.
Het stelsel, in het ontwerp neerge
legd, zegt de Mem. van Toelichting,
beoogt het particulier initiatief te
bevorderen, doelmatige aansluiting
en samenwerking van particulieren
met Staatszorg in het leven te roepen
en aan de particuliere bemoeiingen
een zoo ruim veld open te stellen als
het gevoel van zijn verantwoordelijk
heid den Staat slechts toelaat.
Het matig subsidieeren van parti
culiere gestichten en vereenigingen
is in dit stelsel zooal niet noodzake
lijk, dan toch in hooge mate wensche
lijk. Vandaar dat voorgesteld wordt
aan vereenigingen en instellingen,
die zich aan te stellen voorwaarden
wenschen te onderwerpen, een sub
sidie te verleenen.
De Minister, zoo lezen we op
een andere plaats, heeft door
een en ander getracht een stelsel
op te bouwen, waarin gerekend
wordt zooveel op de macht der over
heid als op de toewijding van parti
culiere personen, en waarin ieders
taak, zooveel mogelijk dat gene, wat
van hem mag worden verwacht is
bepaald, is aangewezen en begrensd,
opdat gansch het volk den strijd
kunne aanvaarden tegen een kwaad,
dat zoozeer de levensbelangen van
geheel het volk raakt.
Er spreekt uit die woorden een
warmte des gemoeds, die weldadig
aandoet. Ik begroet het werk van
dezen Minister met grooten eer
bied.
Clémencau zegt in de Aurore:
»Men heeft Esterhazy losgelaten.
4)
H. maakte weder verontschuldigin
gen en ontwaarde op zijn vraag naar
de aanleiding tot de scène, dat Juliusje,
toen hij zijn broodje met ham op had,
voor tijdsverdrijf den jaszak van den
naast hem zittenden heer was begon
nen uit te kramen, waaruit hij in zijn
onschuld met verscheiden andere voor
werpen ook diens reisbibliotheek, be
staande uit eenige deeltjes Memoiren
van Casanova, zooals H. aan een ge
vallen deeltje zag, voor den dag had
gebracht, waarvoor zijn beleedigde
huur hem een geweldige oorvijg had
gegeven. Met moeite en kunst gelukte
het H., niet zonder behulp van een
tweede broodje met ham, het lieve
kind te calmeeren, en den goddelijken
vrede weder in den coupé te doen
nederdalen.
Maar niets is van duur op deze
verdrietige aarde. Toen het broodje
onzichtbaar was geworden, veegde hij
zijn hoterige vingers aan de zwarte
broek, vermoedelijk de eenige, van
den tegenover hem zittenden eandidaat
af, waarover deze even hevig toornde
als de God van Israël placht te doen.
Heidenrijk poogde ook bij dezen het
misdrijf van den aan zijn zorg toever
trouwden knaap zoo goed mogelijk te
verontschuldigen, maar vond «het
pogen zelfs is groot" weinig gehoor,
waarom hij den woordenstrijd kort
afbrak met de aanbieding, als de vlek
ken er niet uitgingen, den besmeerde
een nieuwe broek te vereeren, wat
deze brommend afwees. Daar H. geen
derde broodje met ham te verzenden
had, hield hij het voor 't beste, Ju
liusje op zijn schoot te nemen, waar
hij tot zijn groote vreugde zeer spoedig
insliep. Allerzorgvuldigst behoedde hij
dien slaap, want zoolang hij duurde,
was het te hopen, dat het dierbare
kind geen nieuwe onwellevendheden
1 zou begaan. Nadat hij zich door ver
scheiden proefnemingen, van onschul-
1 digers aard dan vivisectie-experimenten,
had overtuigd, dat de sluimer tamelijk
vast was was, zette hij hem weder
behoedzaam op zijn plaats en nam het
karton weder op den schoot. In dat
behaaglijke gevoel van zekerheid waag
de hij zelfs zijn dagboek uit zijn zak
te halen en met behulp hiervan de
classificatie der Kleefsche schoonen te
hervatten.
De engelen daarboven intussehen
wezen elkander: «Juliusje slaapt!"
Hiermede hield hij zich bezig tot
aan het eerstkomende station. Daar
het jonge Koekoelrje nog altijd sliep,
nam hij de gelegenheid waar, sprong
uit den coupé en verzorgde zich met
eenige levensmiddelen, deels om zijn
ontbijt in te halen, deels om in geval
ven nood een middel te hebben, den
lieven Julius den mond te stoppen.
Tot dit laatste doel achtte hij aman
delen, die op 't buffet voorkwamen,
het geschikst, en hij voorzag er zich
rijkelijk van. Nadat hij nog snel een
1 glas wijn had gedronken, ijlde hij naar
zijn coupé terug, en vond tot zijn
grooten schikt zijn plaats door een
nieuw aangekomen passagier bezet.
Wijl Julius zonder biljet reisde, zat
er niets op dan hem weder op den
schoot te nemen, 't Lieve kind sliep
nog steeds. De engelen. enz. Zacht
wilde hij het opheffen, daar voelde
hij dat hij met zijn voet iets ver-
drukte.
"Het karton 1" riep hij wanhopig
uit.
"Ik heb het onder de bank gelegen,
daar waar de kleine jongen slaapt,
daar men mij zei dat dit uw plaats
is," zeide de aangekomene.
Heidenrijk's toorn richtte zich niet
tegen dezen, doch tegen de goede
Klevenaars, die hem toch met zoo
veel bewijzen van vertrouwen hadden
overladenen in de eerste opwelling
vertrappelde hij met waren wellust
het karton, dat misschien nog te red
den ware geweest, en gebruikte het
daarop, nadat hij het nog altijd zoet
sluimerende zoontje op zijn schoot
had genomen, met groote bevrediging
tot voetenhank. Allengs bedaarde hij
inwendig, en de lava van zijn drift
loste zich op in de gedachteEen
paar kapsels kan ik ook nog wel be
talen." "Die juffrouw Yan Zon mag
blij zijn, dat ik haar van die dingen
heb afgeholpen, en nu heb ik ook die
sleeperij niet meer met dat karton."
Deze gedachte bracht hem volkomen
tot kalmte, en hij kreeg zelfs trek in
'een broodje met gerookten zalm.
Doch was het toeval of lag het in
Ijuliusjes natuur hij ving niet aan
te eten of 't kind ontwaakte en ver
langde te middagmalen. Hij bracht
hem wel aan 't verstand, dat het nog
lang geen tijd daartoe was, maar dit
hielp niet. Hij meende dat zijn mentor
ook dineerde, en klaagde onophoude
lijk over ergen honger. Ofschoon dit
deze nogal onwaarschijnlijk voorkwam,
in aanmerking genomen wat hij hem
dien morgen al had zien verorberen,
was het jonge schepsel evenwel niet
tevreden voordat het insgelijks een
broodje met zalm had hekomen. Dit
smaakte naar meereen tweede volgde,
en daarop werden er amandelen ge-
kraakt. Plotseling staakte hij deze
bezigheid en vertrok zijn gezicht tot
i huilen. Eerst dacht Heidenrijk dat
hij een bittere amandel had aange
troffen. Maar dat was toch niet het
gevalwant met veel tranen open
baarde het lieve jongetje «zoo'n pijn
in zijn buik« te hebben. Nu, dat was
niet te verwonderenniettemin schrikte
H. vreeselijk van dit bericht. Het
duurde nog een groot uur voor er
een station kwam, en wat kon het
schatje in dien tijd niet overkomen?
Hij wist er geen raad mee, maar trachtte
hem in instantie van schoot te schuiven,