NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. 31 Augustus paf lave Mm Wilhelmina! Hoezee! Hoezee! Hoezee! m HAAR EED GETROUW. Ao. 69. Woensdag 31 Augustus 1898. Zeven-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. VOLKSLIED. Wilhelma p Nassonwe. FEUILLETON. Amersfaortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers S Cent. Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOT II OU W E R, Amersfoort. AD VERTE IV Tl ËN: Van 16 regels 0.40; iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Met gulden letteren zal dezen datum prijken in het boek der historie. Onuitwischbaar gegrift in de harten van heel een dank baar volk. En terecht, want heden beklimt de laatste loot uit het huis van Oranje den troon harer vaderen. Uit alle bedehuizen stij gen heden lof- en dankzangen op, doch ook in allen klinkt de bede: jiMoge Hare regeering gezegend zijn." en waar deze bede niet en kel dooi- niilioenen lippen gespro ken tnaar riit evenveel dankbare harten opbelt, daar zal het opper wezen zijn zegén gebieden, omdat daar liefde woont. Waar straks: de aanminnige vorstin de plechtige gelofte zal afleggen de grondwet te zullen handhaven past het ons den oud vaderlandschen eed van »Hou en Trouw" aan Haar en Haar huis te hernieuwen, lijf en goed Haar te verpanden. En wij doen zulks met liefde, want welk rechtgeaard Nederlander zou niet gaarne den troon schragen, die eene zoo aanminnige jonkvrouw draagt. Ook wij brengen onze eerbiedige hulde aan Nederland's vorstin, Haar beloovende, onze zwakke krachten te zullen wijden aan het versterken van den band tusschen Ilaar en Haar volk en bezegelen deze belofte met een (Wijze: Wiéti Neerlanckeh bloed".) Woorden van II. J. SMIT. Al wi'én de borst van liefde brand en Ncderlandschen zin, hef' aan »het. Lied van 't Vaderland en onze Koningin!" Ons bindt één God, één Land, één Taal met onverbreekbren band, één Leus, die oud en jong herhaal: «Oranje en Nederland Weerklink, o God-geheiligd Lied, alom te land, ter zee! Bewaar, o God, ons vrij gebied tot de allerverste ree! Waar ge ook uw vanen wappren doet, O dierbaar Vaderland, daar blijft ons aller goed en bloed Uw eeuwig trouw verpand! Behoud, o God, behoed en schooi den troon der Kóningin Dat aller hart Haar toebehoor, vol vromen, vroeden zin! Houd Gij den bloei van 't Vaderland, weleer zoo schoon en groot, goedgunstig als van ouds, in stand in deze Oranje-Loot! Nog ligt ge, o Neerlands Leeuw, in rust bij 't wapenschild ter neer doch naakt dc vijand onze kust, dan schudt ge uw manen weer; dan wekt ge in ons weer leeuwenmoed, on 't dreunt van strand tot strand »U oiïren we allen goed en bloed, Oranje en Nederland!" Miljoenen, heinde en ver, verbreidt, al waar men Neerlandseh spreekt, Oud-Hollands roem en majesteit, door de eeuwen onverbleekt! Sluit vast u aanvernieuwt den bond, gesticht door Ilooger Hand op d'ouden, hechten, heilgen grond «Oranje en Nederland!" Onderstaand gedicht werd naar het, aloude «Wilhelmus" door Mr. Leopold van Ewijk vervaardigd Wilhelma van Nassouwe, Ben ik van Keizersbloed Het vaderland getrouwe Blijf ik met stervensmoed. Een dochter van Oranje, Voer ik de Prinsenvlag, Die eens bet machtig Spanje Voor Neêrland wijken zag. Wilhelma van Nassouwe, Houd ik met Godès kracht. Als hooge Landesvrouwe Bij Neèrland's leeuw de wacht, O Heer, aan Wiens genade Ik kroon en sehepter dank. Bij U kom ik te rade Mijn heele leven lank. Wilhelma van Nassouwe, Heb ik aan 't gansche land, Vorstin in elke gouwe. Mijn vorstelijk woord verpand. Uw rechten en uw vrijheid, Mijn onderzaten al, Naar Nassouvy's leus, met blijheid Ik staag handhaven zal. Wilhelma van Nassouwe, Voor 't land van over zee Ook hoog mijn schild ik hou'e Ten schuts van wet en vreê. Gij volk'ren en gij Rijken Van Indien Oost en West, Van mij geen zorg zal wijken Voor uw gemeene best. Wilhelma van Nassouwe, Tot God heb ik verzucht: »Op mij zijn hope bouwe Mijn volk niet zonder vrucht Begroet met duizend vreugden Bij mijne kornst op de aard, Maak mij door vele deugden Zoo grootsche roeping waard." Wilhelma van Nassouwe, Soms bang mij 't harte slaat, Als ik met ernst aansehouwe Mijn hoogen rang en staat. Odierbaar bloed der vaderen, Gestort op dezen grond, Bij 't ruisehen door mijn aderen Wat plicht gij mij verkondt! Wilhelma van Nassouwe, Toch blijf ik onverveerd Geen stad en geen landouwe, Die niet om strijd mij eert. Zoo steunt mij al mijn dagen, Gij fiere luiden mijn, Dan kan ik nooit versagen Uw Koniiigin te zijn. De Aubade- De Hollandsche tekst, die bij de Aubade Woensdagmorgen 7 Sept. te lO'/s uur op den Dam te Amsterdam voor het Koninklijk Paleis door 900 zangers onder leiding van den heer J. Ferd. Roeske, zal gezongen worden op de muziek van Nun danket Alle (rólt, luidt Dankt Allen God den Heer Met hart en mond en handen, Die groote dingen doet Aan ons in alle landen; Die ons van kindsbeen af, Voor lichaam en voor geest, In liefde onnoemlijk goed, Een hulpe is geweest. Die God, zoo eindloos rijk, Moog ons in 't aardsche leven Een altijd blij gemoed, Een vromen vrede geven! Moog' Zijn genade ons Bewaren vroeg en spa, En ons uit allen nood Verlossen, voor en na. Lof, eerden prijs zij God, Den Vader en den- Zoon, En Zijnen Heilgen Geest. Hij, die van 's Hemels troon Erbarmend op ons ziet, Hij blijft te allen tijd Oneindig groot, Hém zij Steeds onze zang gewijd! De woorden van Beets, eveneens bij de Aubade te zingen (Oud-Wil- helmus) luiden: Wilhelmus van Nassouwe, Heldhaftig, goed en groot, Het Vaderland getrouwe Gebleven tot den dood. Zoo dikwijls wij ons scharen Om een van uw geslacht, Wordt ook met stem en snaren Uw lied ên deugd herdacht. Wilhelma van Nassouwe, Tot Koningin gekroond! U blijft het volk getrouwe, Dat U zijn liefde toont. In U zien wij herleven Wat ons herleven doet, Ten top van eer verheven Oranje's naam en bloed. Wilhelma van Nassouwe, Draag lang en blij de kroon Wij steunen op Uw trouwe, Zoo steune God Uw troon; Zoo blijven U bewaken Zijn Godlijk oog en hand, En alle harten blaken Voor U en 't Vaderland. Bij het aanvaarden van deRegeering door Hare Majesteit Wilhelmina Koningin der Nederlanden. 31 Augustus 1898. Koor. Zegen, God, de Koninginne, Nu zij haar bewind aanvaardt. Dat Uw trouw haar steeds omringe, Waar zij biddend op U staart. 2) "Signe antwoordde een - stem, «Goddank!" Ben voet in een roode kous, een bruine arm, die de takken scheidde, werden achter een frambo- zenstruik zichtbaar en een meisje met een gedrongen figuur en ronde, vuur- roode wangen, kroop voorzichtig uit haar groene schuilplaats te voorschijn. "Jij weet wat woordhoudenisDaaraan herkent men Singne "Stil, laat men ons niet hooren! Waar is het karriol?" "Ach, Signe "Verlies geen tijd met klagen. Waar is hij de vreemdeling? Het laatste woord sprak zij met eenige verach ting uit. "Hij wacht daar ginds. Zorg, dat hij nog voor middernacht in Humle- dalen komt, Signe, uit mijn vaders bereik. Deze heeft gedreigd, dat hij hem de hersens zal inslaan. O God, Signe Hoe kan je je inlaten met dien man dien vreemden reiziger, Astrid Iemand,die zoo angstig is, dat hij bij nacht en nevel vlucht, omdat hij bang is voor een pak slaag?" "Zijn leven is er mee gemoeid, Signe En bedenk eens wat een spektakel dat geven zou, als het bekend werd, dat Jens van Hönefoss den vreemde ling gedood heeft, die een kamer bij hem gehuurd had!" «Ja, spektakel zou het geven! Wie daarvoor bang is, die doet dan ook maar het best om het stof van zijne voeten te schudden, nadat hij onheil heeft aangericht. Kom, breng mij nu maar hij je lief. Maar was er dan niemand te vinden, die hem over Ringerike won brengen, dan juist ik?" "Signe! Gij kunt zwijgen. En al komt er van wat er komt, jij zult zwijgen. Je zegt er ook niets van aan Gunnar?" "Neen," Signe zuchtte. "En niemand weet iets van je voor nemen af. Als je voortmaakt ben je om vier uur weer thuis." "Ik zal het proheeren," zeide Signe. Astrid sloop vooruit over de met mos begroeide steenen. Signe volgde haar kalm en bleef evenals zij stilstaan aan den straatweg, die door het bosch liep. Tusschen twee dennen ontdekte zij het karriol met de kleine paardjes er voor, die ongeduldig met de hoeven in het zand krabden en daarnaast, op zijn doode gemak op een steen zit tend, een jongeman in een licht pak, zooals de vreemdelingen gewoonlijk dragen. Hij leunde met zijne beide handen op zijn stok en keek van onder zijn hoed uit naar de beide meisjes. Signe zag hem aan met een koelen blik en streek zich het haar uit het gelaat. Er vertoonde zich een medelijdende trek om haar mond. Astrid snelde haastig op hem toe. »Is dat het meisje, dat mij zal weg brengen?" vroeg hij in gebroken Noorsch, terwijl hij opstond. »Gauw dan maar!" "Sigoe is zoo goed u "Goed, goed. Vooruit maar! Kom, wat een gekheid, die tranen? Eens moet ik immers toch weg." "En 's nachts is het veel aangena mer reizen," liet Signe zich spottend hooren. "FremZij nam de zweep en kittelde daarmee den hals van het paard. De man keerde zich om. »Ah zoo! de Skydsjente*) wacht!" "Signe is geen Skydsjente,begon Astrid schuchter. «Zij brengt u weg om n en mij een dienst te bewijzen, John." «Ik zal dien dienst weten te beloo- nen," zeide hij kortaf, terwijl hij het karriol heklom. "Voorwaarts!" Signe beefde van verontwaardiging. "Uit den weg, Astrid! Je staat ons 'in den weg! Hoor je niet, dat de j heer beveelt? Schaam je over je I tranen I" «Nu, kleintje, het ga je goed. Bé- grijp toch, dat het zoo het béste is." Signe klapte met haar tong, de wielen werkten zich uit het' diepe zand en rolden licht op den met den nen begrensden straatweg verder. Een paar steenen vielen opgeworpen door de hoeven van Svarten voor de voeten van de weenende Astrid en het karriol verdween in de duisternis van het bosch. De teugels, van hennep vervaardigd, rustten losjes in Signe's hand op haar schoot en de paarden, die den weg De Skydsjente: Meisjes, die door de post meesters aangesteld worden om de vreemde lingen te rjjden. kenden, snelden voort. Hetlichte wagen tje snorde nu eens vlak langs den afgrond, dan weer eens langs den steilen rotswand, schoot als de bliksem zoo snel bergaf of slingerde langzaam bergop, de halmen van de golvende korenvelden aanrakend. Signe zat i kalm op haar smalle bankje en droomde, terwijl zij voor zich uitstaarde in de lichte schemering van den zomernacht. Voor haar zat de vreemdeling, dien Astrid John had genoemd en stak een 1 sigaar op en liet zijn blik wrevelig en ongeduldig langs alles wat hem voorbijvloog, glijden. Then begon hij de mijlpalen te tellen en de eenzame boerenwonigen en eindelijk keerde hij langzaam het hoofd om en keek Signe in de droomerige oogen. Svarten liep nu stapvoets, de weg werd steiler, de rotsen reusachtiger en in de diepte schemerde flauw het Tyrifjord. "Hoe lang moeten wij nog rijden?" verbrak John de stilte. "Twee uur." »Hoe heet je?" «Ik ben niet gewend om aange sproken te worden, zonder dat ik dat wensch," antwoordde Signe norsch. "Noorsche boerentrots. Uw-vriendin

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1898 | | pagina 1