NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. SCHITTER W erklieden-pensioen. \o. 88. Zaterdag 5 November 1898. Zeven-en-twintigste jaargang. VEIISCHIJAT WOENSDAG E.\ ZATERDAG. FEUILLETON. Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden, f 1.Franco per post door het geheele Kijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. AD VERTENTIËN: Van 16 regels f 0.40; iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend- Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Met de "sociale wetgeving" in het algemeen, met de wettelijke regeling van het werklieden-pensioen in het bijzonder, vorderen we niet zoo schie lijk als sommigen wellicht gemeend hebben dat wij doen zouden. Hoogst waarschijnlijk hebben dezen zich wei nig rekenschap gegeven van de ont zaglijke moeielijkheden, die de be reiking van het doel in den weg staan. In een verkiezings-program, ja zelfs in een opsomming van de werkzaam heden aan welke de Regeering van plan is haar krachten te wijden, het woord neer te schrijven, och, dat gaat gemakkelijk genoeg. En niet veel meer inspanning kost het, een betoog te leveren van de wenschelijk- heid der zaak. Ik geloof zelfs, dat het laatste overbodig mag heeten hierover zullen wij het allen wel eens zijn, dat het een gewichtige maat schappelijke verbetering zou wezen, indien aan allen, die arbeid verrichten van welken aard ook, het uitzicht kon worden geopend dat zij op gevorder den leeftijd een bedrag zouden ont vangen, voldoende om op bescheiden wijze in hun onderhoud te voorzien. Maar tussclien die erkenning en de verwezenlijking van het denkbeeld ligt iets, dat met geen redeneeringen is weg te nemen, de vraag name lijk, waar het geld voor die pensioenen vandaan moet komen. Op die vraag zoeken wij, en zoekt ieder ernstig man, tot heden te vergeefs, naar een voldoend antwoord. Met een groot woord lossen wij haar niet op. Als door een redenaar in een vergadering wordt georakeld «Waar een wil is, daar is ook een wegdan zouden wij hem willen toeroepen: Onthoud u alsjeblieft voortaan van dergelijke nietszeggende dooddoeners, en wijs liever dien weg eens aan. Er moet geld zijn, en dat is er niet. Wat baat het of men al zegt: De Staat, dat is, de georgani seerde gemeenschap, moet de pen sioenen bekostigen, als de Staat zelf niet bij machte is om geregeld door zijn inkomsten de noodzakelijkste uit gaven te dekken Dan moet de Staat die inkomsten uitbreiden, hoe, vragen we alweer, terwijl het toch een feit is dat de belastingen tot het maximum der draagkracht zijn gestegen? Of de uitgaven inkrimpen, hoe? Wat kan er gemist worden tot zoodanig bedrag, dat de millioenen, welke men berekent noodig te hebben om den werklieden een matig pen sioen te verzekeren, er uit komen? Ik weet wel, daar zijn menschen die een antwoord gereed hebben. Schaf het leger en de vloot af, en ge zijt klaar. Een bekend spreker heeft het onlangs op een volksvergadering te Zaandam nogeens herhaald; hij zeideHet leger kost 39 millioen, op die som en op marine-uitgaven kan wel 19 millioen worden bezuinigd. Met zulke beweringen toont men een zoo geringen dunk van het gezond verstand der toehoorders te bezitten, dat eenige twijfel aan den ernst der overtuiging geen onverdiende ver denking mag genoemd worden. Bij een aanval van een andere mogend heid zullen wij ons toch niet kunnen verdedigen, heet het dan en deze verklaring doet de deur dicht. Een vergelijking met de pensioenen der burgerlijke en militaire ambtena ren gaat niet op. Dezen hebben de pensioens-bijdrage, zoowel voor zich als voor eventueele weduwen en weezen, zelf betaald, en waarlijk niet altijd uit ruime bezoldigingen; wie zich dat verbeeldt, weet niet hoe heet het er soms uitgaat om voor de ver plichte stortingen het noodige te kunnen uitkeeren. Dat ook van de werklieden een bijdrage zal worden gevorderd, is ook niets meer dan billijk, gelijk trouwens door de groote meerderheid van hen die nadenken, wordt erkend, en zoogenaamde volks- leiders, die dezen eisch bestrijden met het oog op de loonen, miskennen het gevoel van zelfhulp, dat de kracht I der maatschappij in al haar vertak- j kingen uitmaakt. Daarbij zijn steun en regeling van overheidswege onmis baar, en ieder die in staat is van het hoogst ingewikkeld vraagstuk eenige studie te maken, moet ijverig mede werken in het zoeken en vinden van de wijze waarop en de maat waarin dat kan geschieden. Maar men be derft de zaak door met een vloed van nietszeggende algemeenheden den in druk te vestigen, dat hetgeen tot dusver niet gevonden is, alleen ver borgen blijft omdat men niet wil zoe ken in de goede richting. Het rapport der Staatscommissie, ingesteld om de Regeering voor te lichten en haar denkbeelden neder te leggen in den vorm van een wetsont werp met memorie van toelichting heeft, wij moeten het erkennen, een groote teleurstelling gegeven. Deze poging mag als mislukt worden be schouwd, omdat de Commissie, eenmaal aan het cijferen gegaan, voor zulke ontzaglijke sommen zich geplaatst zag, dat zij er van terugschrikte. Een wetenschappelijke critiek op dat rap port is, voor zooverre mij bekend, nog niet geleverd. Toch kan niet gezegd worden, dat zij haar opdracht niet ernstig genoeg heeft opgevat. Dat er niet op alle punten tussclien de commissieleden volledige eenstemmigheid bestond, is een te gewoon verschijnsel om er ver wonderd over te zijn, maar omtrent de hoofdzaken was er niettemin een meerderheid. Indien we in alle opzichten gezonde toestanden hadden, dat wil zeggen als alle werklieden geregeld een voldoend loon trokken, dat goed besteedden, doordrongen waren van het besef hun ner verplichtingen, dan zou de gewone levensverzekering, wellicht met ver scherpt Regeerings-toezicht, in alle behoeften kunnen voorzien. Aangezien we van dien toestand helaas nog verre verwijderd zijn, behoort Staatsdwang gepaard met Staatshulp tusschenbeiden te komen, voor de verzekering tegen ouderdom zoowel als tegen invaliditeit. En nadat dit beginsel door de commis sie was vastgesteld, kwam men tot de andere formuleering van den vorm waarin en de voorwaarden onder welke de hulp moet worden verleend. Wij vinden in het beknopt overzicht van de genomen besluiten het volgende aangeteekend Allereerst werd uitvoerig van ge dachten gewisseld over de vraag of de Staat verplicht is te zorgen dat de opgelegde verplichting kan worden nagekomen, met andere woorden, of de Staat verplicht is bij te dragen. De slotsom der uitvoerige discussie was deze, dat de commissie eenstemmig was dat in de kosten van de verplichte verzekering tegen ouderdom en invali diteit behoort te worden bijgedragen door werkgever en werkman. Waar dit antwoord evenwel slechts het beginsel geldt, vervolgens de vraag overwogen of het ook aanbeveling ver dient, dat aan hen, die bij de invoering van de verplichte verzekering wegens hun leeftijd alleen op bezwarende wijze kunnen worden verzekerd, door den Staat hetzij in eens, hetzij jaarlijks gedurende eenigen tijd, een bijdrage worden verleend. De commissie heeft daaromtrent eenstemmig beslist, dat het aanbeveling verdient om deze ge durende eenige tijd een bijdrage van staatswege te verleenen. In verband met deze beslissing heeft de commissie het ook nog aanbevelens waardig geacht, dat de Staat gedurende eenigen tijd een bijdrage aan bedoelde verzekering verleene om de moeielijk heden voor de nijverheid aan den over gang verbonden te verzachten. Dit besluit werd evenwel genomen met een niet aanzienlijke meerderheid. Ik zal mij thans niet begeven in beschouwingen over de pensioenbij drage en haar verdeeling, evenmin over het pensioenbedrag. Voorgesteld wordt de eerste te doen aanvangen1 op 65 jarigen leeftijd of bij vroeger' invallende invaliditeit. Wel een woord over hetgeen in verband met de denk-1 beelden der commissie, volgens een becijfering van twee barer leden, van den Raad zou gevorderd worden. Aangezien bij de invoering dezer regeling alle meer bejaarde personen in de verzekering worden opgenomen tegen betaling van de weekpremie verschuldigd voor 16-jarigen, verleent de Staat een bijdrage voor die meer bejaarden. Hiervoor wordt van den Staat vereischt een bijdrage ter con tante waarde van 196 millioen gulden. Moet de Staatsbijdrage een afloopende zijn en bijvoorbeeld in een tijdperk van 50 jaren geheel zijn voldaan, dan zal gedurende dit tijdvak 7 k 8 millioen 'sjaars beschikbaar moeten worden gesteld. Voorts betaalt de Staat de admini stratiekosten, alsmede de premie ver schuldigd voor de verzekerden, die zich in verplichten krijgsdienst bevinden, welke bijdragen voorloopig geschat worden op een kapitaalswaarde van 22 en van 5 millioen gulden. Alzoo wordt van den Staat in het geheel een bijdrage ter contante waarde van 223 millioen gulden, of van 8 9 mil lioen gulden 'sjaars, gedurende vijftig jaren. En nu de conclusie: Het hoog bedrag dat van den Staat zou worden gevorderd, waarbij nog komt de groote onzekerheid, of niet de uitkomsten der invaliditeitsverze kering de raming verre zullen over treffen het betrekkelijke geringe pen sioen, dat ten koste van zoo groote offers wordt verkregen, dit alles heeft de commissie geleid tot de ontken nende beantwoording der vraag, of het wenschelijk is de verplichtende verzekering tegen ouderdom en tegen invaliditeit in te voeren op de aan genomen grondslagen, in verband met de volgens het premiestelsel op gestelde berekeningen. Deze beslissing werd genomen met 12 tegen 6 stemmen. Dat mag wel een weinig bemoedi gende uitkomst van zooveel arbeid heeten. En toch, hoe weinig recht doet men de commissie wedervaren, als men haar verwijt op die wijze aan de verwachting van vele duizenden den bodem te hebben ingeslagen Wat wilde men dan van haar? Moest zij niet te werk gaan met feiten en cijfers, moest zij, wat op wiskun dige gronden onwederlegbaar is, ver bergen en voor den dag komen met voorstellen, welker onuitvoerbaarheid terstond zou kunnen worden aange- Naar het Engelsch H. H. BOTESEN. 9) (slot.) Eindelijk naderde een oude man met zilverwitte haren, die zwaar op den arm van eene vrouw van middel baren leeftijd leunde. Desniettemin bleef hij dikwijls stilstaan en haalde moeilijk ademde gestalte, klaarblijke lijk eens vrij hoog en deftig, was ge heel gebogen. "Ja, Ja", zeide hij met schorre, af gebroken stem juist toen hij langs hen heenkwam, «het gaat bezwaarlijk. Maar naar de kerk moet ik vandaag, mijn kind. Ik heb bitter onrecht gedaan, en moet God bidden, dat hij het mij vergeve/' «Gij moest een weinig uitrusten, vader!", zeide de vrouw. «Dadr is een steen; die aanzienlijke dame zal ongetwijfeld een ouden man wel ver oorloven, naast haar te gaan zitten." George was reeds opgestaan en bood den ouden met een gebaar zijne plaats aan. «Ja, ja," ging de oude, als in zich- zelven sprekende, voort wie veel ge zondigd heeft, dien moet veel vergeven worden, God zij ons; arme zondaars, allen genadigEert uwen vader en uwe moeder maar wanneer uw kind u om brood bidt en gij geeft het een steen ja, ja, God heeft veel te ver geven, veel! Help mij op, Crimhild; ik denk, dat ik nu wel weder verder kan." George had natuurlijk geen woord verstaan; maar toen hij zag, dat de oude man, wilde opstaan, sprong hij toe, nam hem onder den arm en richtte hem op. «Ik dank u, jongmensch," zeide de oude, «God zal het u vergelden!" »En vader en dochter gingen, lang zaam en met inspanning, zooals zij gekomen waren, van dóór. George volgde hen met de oogen, tot een zacht, onderdrukt steunen hem aan de zijde zijner moeder riep. Haar gansche lichaam beefde en trilde, j «Moeder, moeder," bad hij, zich tot ihaar nederbuigend. «Wat is er gebeui-d? Zzag ik u nog nooit." Hij was naast haar gaan zitten en had haar in zijne armen genomen. Alleen het luid gezang der krekels verbrak de stilte onder de berken, welker toppen door een zacht koeltje werden bewogen. «Mijn zoon," begon zij eindelijk, zonder het hoofd van zijne borst op te heffen, ik «kan het niet langer dragen gij moet alles weten, en God moge mij vergeven. Mijn zoon, mijn geliefde zoon: je bent een kind der zonde." «Dat is uw geheim voor mij ge weest," antwoordde hij ernstig en lief devol, «sinds ik weet wat zonde is." «Zij hief het hoofd op, en een blik van verwondering, van blijde verras sing scheen door den tranensluier, welke hare oogen bedekte. In de ern stige, mannelijke trekken van haren rechter las zij niets, dan de kinderlijke liefde en eerhied, en dat haar twijfel, haar wanhoop ongegrond geweest waren, haar lauge, smartvolle strijd te vergeefs gestreden was "Ik bracht je in deze wereld zonder vaderland, zonder naam," fluisterde zij, «en je hebt geen woord van ver wijt voor me?" «Met Gods hulp, moeder, ben ik sterk genoeg, om mij zelf een naam en een vaderland te bezorgen," was zijn antwoord. Dat was het gebed van haar leven geweest; en toen het nu van haars zoons lippen kwam met dezelfde woorden, waarin zij het zoo dikwijls had gekleed toen klonk het haar als eene belofte, welke reeds ver vuld was. «En dit," ging zij op moediger toon voort, «is je vaderland, en de oude man, die zoo even hier zat, was mijn vader." En in de schaduw der berken, in de stilte van dezen zomermorgen ver telde zij hem de geschiedenis van hare liefde, van hare vlucht de geschie denis van de ellende dezer lauge, aan tranen rijke vijf en twintig jaren. Laat in den namiddag keerden zij naar de pachterswoning terug. Van het gelaat der moeder straalde een stil, onuitsprekelijk geluk. Zij was verzoend met de wereld en met zich- zelvehaar hart was zoo licht als in de dagen, toen men haar Schitter- Brita noemde. Maar hare lichaams kracht was uitgeputhare beenen droegen haar nauwelijks. Thans, nu de last van haar genomen was, dien zij met schier bovenmenschelijke kracht zoolang gedragen had, deed de uit geputte natuur hare rechten gelden. Den volgenden dag kon zij het bed niet verlaten, met ieder uur namen hare krachten af. Een geneesheer werd ontboden; hij schudde beden kelijk het hoofd, toen hij heenging. George wist, wat de geneesheer niet zeggen wilde. 't Avonds zond hij Bjarne Blakstad een boodschap, waarop de oude man kwam, zoo snel als zijne voeten hem dragen konden. George verliet de kamer, toen de oude man binnentrad en wat er in dit uur tusschen vader en dochter voorviel, weet God alleen. Toen George het waagde de kamer weder binnen te treden, straalden hem de oogen zijner moeder in bovenaard- schen glans tegemoet, en de oude man lag op de knieën vóór het bed en drukte en kuste hare bleeke hand.

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1898 | | pagina 1