NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. FEUILLETON. No. 15. Woensdag 22 Februari 1899. Acht-en-twintigste jaargang. v_ VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. BUITENLAND. Et» Ktiiii Ltar het «tras. Amersfoortsche Courant |j y ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. S L O TIIO U W E RAmersfoort. ADVERTENTIËN: Van 16 regels 0.40; iedere regel meer 5 (jent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. De nieuwe president der republiek Emile Loubet is geboren den 31 December 1838 te Marsanne, de hoofdplaats van een kanton van bet arrondissement Montélimar, departe ment Dröme; bij is dus 60 jaren oud. Nadat bij aan de universiteit zijne rechtsgeleerde studiën bad voltooid, was hij als advocaat werkzaam te Montélimar, totdat hij den 4 Juli 1870 daar tot burgemeester gekozen werd. In 1876 werd hij door het district Montélimar naar de Kamer afgevaar digd, waarin bij zitting had totdat hij in 1885 als vertegenwoordiger van het departement Dróme in den Senaat gekozen wer d. In de Kamer werd hij door een toeval de buurman van Sadi Carnot, den lateren president der republiek, cr. dc beide mannen sloten weldra innige vriendschap. Het was daarom geen toeval, dat Carnot terstond bij de samenstelling van het eerste kabi net zijner regeering zich zijn buurman uit de Kamer herinnerde en dat Tirard hem in December 1887 als minister- van openbare werken in zijn ministerie opnam. In Februari 1892, toen na Freycinets aftreden de samenstelling van het nieuwe kabinet bijzonder bezwaarlijk was, nam Carnot weder zijne toevlucht tot zijn vriend Loubet; deze nam behalve het voorzitterschap de portefeuille van binnenlandscbe zaken op zich en behield deze porte feuille, ook na den val van zijn mini sterie in December van dat jaar, in het kabinet Ribot, totdat de Panama zaak hem den 10 Januari 1893 tot aftreden dwong. Sedert 16 Januari 1896 was hij voorzitter van den Senaat. De voornemens, die hem bezielen bij de aanvaarding van het ambt van president der republiek, heeft de heer Loubet reeds in enkele woorden ken baar gemaakt aan de deputatie, die hem de carididatuur kwam aanbieden en aan welke hij zich bereid verklaarde tot het aanvaarden der candidatuur. Hij zou, verklaarde hij, een stipt repu- blikeinsche president zijn met het doel de republiek te verdedigen overigens was hij niet voornemens zich te plaatsen op eene ontoeganke lijke hoogte, maar wilde hij voor en na de vriend en de ambtgenoot zijn van de vertegenwoordigers des volks. Uitvoeriger liet Irij zich uit in zijne toespraak tot de ministers in antwoord op de gelukwenscben, die dezen hem kwamen brengen. Hij zeide toen »Ik zeg u dank voor de woorden, welke gij tot mij gericht hebt; ik ben diep getroffen door bet groote blijk van vertrouwen dat de Nationale Vergadering mij heeft gegeven door mij te roepen tot het eerste ambt in de Republiek. Ik gevoel het volle gewicht tot den last, die mij is opge legd; zij kon voor niemand zwaarder zijn. nik heb nooit eerr dergelijke moge lijkheid voorzien en als de vertegen woordigers van het land, in spijt van de stijfhoofdigheid die men mij som tijds heeft verweten, gemeend hebben dat ik eenige diensten zou kunnen bewijzen, dan is dit misschien om de ervaring van openbare zaken die ik in een lange loopbaan heb verkregen en zeker en vooral omdat zij weten dat ik altijd een republikein ben geweest, dat ik het nog ben en dat ik bet altijd zal blijven. «Talrijke vertegenwoordigers van de republikeinsche par tij hebben ge meend dat mijn naam nuttig kon zijn om de kalmte te doen veerkeeren en de eenheid en ik heb op bun aandringen niet toegestemd dan met den vasten wil om op kalmte, voor uitgang en orde al mijn streven te richten. «Om mijne taak te vervullen, mijne heeren, heb ik aller medewerking noodig, van het Parlement en van de leden der regeering. Opdat deze mede werking krachtdadig zij, opdat de eenheid, die wij allen wenschen, duurzaam en vruchtbaar zij, moeten de parlementsleden zich herhaaldelijk in verbinding stellen met den presi dent der Republiek: het Elysée moet een open huis zyn. «Boven de partijtwisten geplaatst, als scheidsrechter ingesteld door de grondwet, moet de president der Re publiek de meeningen en deiaadge- vingen der vertegenwoordigers van het volk liooren, alvorens de besluiten te nemen die het Irooge belang de Republiek voorschrijft. «Hij heeft ook den raad te geven, dien dit belang hem ingeeft. »Ik geef u de verzekering dat ik al mijn krachten, mijn wil, mijne toewijding zal stellen in den dienst der Republiek en van het vaderland." Na de benoeming brachten ook de parlementaire dagbladschrijvers hunne gelukwenscben over aan den president der republiek, die van hunne veree- niging eere-voorzitter is. De heer Loubet verklaarde, dat hij die functie zou blijven bekleeden en voegde hier aan toe«Tenzij uwe statuten zich daartegen mochten verzetten. In dat geval zou ik genoodzaakt zijn mij terug te trekken, want nu ik de hoe der ben van de wet, zou ik niet willen beginnen met ze te schenden In ieder geval blijf ik uw vriend. Ik doe een beroep op de geheele Fi ansche pers en verzoek u meer dan ooit te werken voor eenheid en bevrediging." Het doodbericht van den heer Faure, opgemaakt door den genees heer, staat aldus in de registers van den burgerlijken stand ingeschreven: «Ik verklaar, dat de dood ingetreden is en dat Irij veroorzaakt schijnt te zijn door congestie en bloeduitstorting in de hersenen." In de Spaansche Cortes is het kabmet-Sagasta heftig aangevallen omtrent zijn beleid in den oorlog tegen Amerika. De afgevaardigde Allix zeide, dat Mc. Kinley aan generaal Slrafter geseind had, dat de overgave van Santiago met Madrid was over eengekomen, en dat hij daarom slechts een schijngevecht moest leveren. Verder zeide Allix dat Sagasta aan maarschalk Blanco geseind had, dat deze de overgave van Santiago kon bevelen, om de monarchie te redden. Hij begrijpt niet hoe Sagasta aan het bewind kan blijven. De minister van marine zal heden antwoorden. In den Senaat viel de hertog van Almenas heftig de generaals aan, te midden van een onbeschrijflijk tumult. Hij zei, dat Porto Rico schandelijk is overgegeven en de generaal-comman dant van het eiland ontving een grootkruis en het bevel over een legerkorps. Dat keerde hij ten sterk ste af. De Amerikanen te Manilla hebben veel last van de hitte, terwijl zij door de Filippijnen voortdurend worden verontrust. Met ongeduld wachtende Yankees versterkingen af om de Taga- len nog eenmaal een beslissende neder laag toe te brengen, waardoor zij hen hopen te ontmoedigen. Verscheidene leden van den Zweed- schen Rijksdag hebben zich tot den Russischen schrijver Tolstoi gericht met de vraag zijne meening te mogen weten over het volgende punt: «Zou niet op de. aanstaande vredescon ferentie de vraag besproken kunnen worden, of de Regeeringen niet aan hen, die gewetensbezwaren tegen den krijgsdienst hadden, konden toestaan, ander werk in's lands dienst daarvoor in plaats te verrichten?" Tolstoi heeft nu geantwoord. Hij beweert, dat het gemakkelijkste en zekerste middel om aan den oorlog een eind te maken is, dat ieder weigert dienst te nemen. Maar hij gelooft ook, dat het hopeloos zou zijn, de vraag op de vredes-conferentie te bespreken. Hij verwacht van die bijeenkomst niet veel voor den vrede. De Staten kunnen hun toerustingen niet verminderen, want ze zijn nooit zeker, dat niet na eenigen tijd een Bismarck of Napoleon zal opstaan, die, zonder op tractaten acht te slaan, neemt wat hij krijgen kan. «Eerst dan" besluit Tolstoi «zal het leger afgeschaft worden, als de volken weigeren de rechtlooze slaven van anderen te zijn en zich aan de dressuur te onderwerpen, die men militaire discipline noemt." Het spoorwegongeluk bij Brussel. Omtrent het spoorwegongeluk bij het station Vorst (Forest), niet ver van Brussel, wordt nog het volgende in de Belgische bladen meegedeeld. Toen de gewone trein van Doornik zich Zaterdagmorgen te 8.27 uur bij het station Vorst met een kwartier vertraging in beweging zotte naar zijn bestemming, Brussel, reed de sneltrein van BergenQuiévram met volle vaart het station binnen. Een geweldige schok volgde. De locomotief van den trein uit Bergen reed in de achterste rijtuigen van den trein naar Brussel, alles en allen verpletterend, welke zich daarin bevonden. Toeval ligerwijze zijn het allen derde klasse reizigers die gedood of gewond zijn. De trein zat vol menschen, mannen, vrouwen en kinderen, die zich naar Brussel begaven voor hun dagelijksch werk of om naar school te gaan. Ook een paar onderwijzeressen be hoorden tot de slachtollers. Dadelijk toen het ongeluk >n Brussel bekend was, stroomde het naar Forest toe. Overal ontmoette men weekla gende menschen, die onder de over blijfselen wilden zoeken, om te weten of er ook bloedverwanten van hen bij waren. De aanblik van het terrein der botsing was verschrikkelijk. Tusschen de balken en verwrongen machine- deelen zag men misvormde lichaams- deelen. Overal stegen de jammer kreten der gewonden op. Men kwam handen te kort om te redden. Zoo spoedig mogelijk werd een trein te Brussel geformeerd om hulp te bren gen, een aantal geneesheeren naar Naar het Engelsch. 3) Nu ontbrak hem niets meer. Zijn vrouw richtte de hulk gezelliger in, bracht het wild naar de markt, deed de noodige inkoopen, en wist bovendien, evengoed als hij zelf, met het geweer om te gaan. Daarbij werd zijn waar door de sterk toenemende bevolking voort durend meer gevraagd. Maar John was nu eenmaal een ongeluksvogel. Nadat zijn vrouw hem drie dochters had geschonken, verdronk ZÜ bij gelegenheid van een jacht op de on stuimige plassen, en haar lijk werd nooit gevonden. Nu omstreeks vijftien jaren geleden zag ik hem voor het eerst. Ik kwam van de Surgeonbaai uit het Noorden met een lading timmerhout. Het was mistig. Ik was uit m'n koers naar het westen gedreven, en ik wist niet meer, waar ik me bevond. Eensklaps doken zwarte massa's vóór me, achter me, van alle zijden uit den nevel op spokerij, dacht ik, anders met daar knalde een schot, nogeen, ik zag het licht flikkerentoen brak me het angstzweet mt: die zwarte massa's waren de rietwouden van het moeras, nog een paar scheepslengten ging de //Elize» vooruit, en hij zat vast voor eeuwig! Wij lieten onmiddellijk het anker vallen, en begonnen daarop uit alle macht te schreeuwen, ik moest weten, waar ik mij bevond. Eindelijk kregen wij antwoord. Een smalle canot naderde, waarin een lange magere man, een ruigharige hond, en nog iemand gezeten waren; men kon moeielijk bepalen, of deze een manspersoon of een vrouwelijk wezen was. Wij zagen een breedgeranden hoed en een buis van geolied linnen, eerst toen de persoon met de buks in de hand opstond, werd een kort rokje zichtbaar. Het waren John en zijn dochter, Mary. Hij vroeg wantrouwend, hoe ik daar gekomen was? Mary een forsche meid, stond met gespannen haan, en nam met hare vurige oogen het geheele schip nauwkeurig op. Ik noodigde hem uit aan boord te komen, maar het meisje gaf hem met de oogen een wenk, en hij weigerde. Een flesch wiskey doet wonderen bij zulk weêr. Ik liet ze van hand tot hand gaanook Mary nam een flinken slok. «Vandaag kom je niet weêr vlot,» sprak John; »het wordt vroeg donker; laat de kast rustig voor anker liggen, morgen breng ik je er uit, zoo je lust hebt, kom dan den nacht bij mij doorbrengen.// //Zijn we zoo dicht bij land vroeg ik ontsteld. //Bij land niet, maar je zit in het moeras, en daar ligt m'n woning ook in,» antwoordde hij lachende. Nu wist ik, wien ik voor me had, maar ik wachtte mij wel hem met zijn bijnaam »eenden- John», welken ik reeds op de lippen had, aan te spreken. Ik koesterde reeds geruimen tijd de begeerte, met den zonderling kennis te maken. Ik nam dus, trots het nijdige gezicht van Mary en het geknor van den hond, de uitnoodiging aan. Ik vertrouwde de //Elize» aan m'n beide knechts toe, en liet mij in de canot zakken. De mist werd voortdurend dikker; langs smalle kanalen schoten wij in verschillende richtigen vooruit; zwermen eenden vlogen snorrend op, doch waren niet te zien, de nacht viel eensklaps in, zoodat het mij ondoenlijk scheen den weg in dien doolhof te vinden. Maar Mary pagaaide de boot, zonder dat deze één enkele keer stootte of in het riet liep, dat dikwijls over onze hoofden tot elkander golfde. Eindelijk straalde ons een licht uit de duisternis tegen, en weinige oogenblikken later lagen wij op zij van een zwarten scheepsrompJohn's hulk. Een vermolmde, waggelende trap leidde naar het dek. //Hei, ho, Loo!» riep de oude. Een luik werd in de hoogte geduwd, en het gelaat van een jong, beeldschoon meisje, dat door het schijnsel eener lantaarn schel werd verlicht, werd zichtbaar. /We brengen een gast mee, LooMaak maar gauw het middagmaal gereed.» Wij daalden af. Koud, nat en hongerig als ik was, kwam mij de enge ruimte vrij voldoende voor, maar in werkelijkheid was het een hok, nog te slecht voor een misdadiger. Boo lachte en neuriede een liedje, het was een genot de frische, opgeruimde deerne naast de zuster met haar nijdigen blik gade te slaan, en het ging mij als den jachthond //Snel», die Loo's zijde niet verliet. Het maal was voortreffelijk: ge braden eendvogels met boonen. De whiskey werd direct van het vat getapt en gedronken, dit maakte indruk op me. Ik was in een opgewekte stemming, ook de oude man ont dooide en vertelde voorvallen uit zijn pioniers- en jagersleven. Loo had mijn hart gestolen, en ik roemde den oude gelukkig in het bezit van zulk een dochter. Daar werd hij verdrietig over: "ik moest het meisje nog niet meer het hoofd op hol brengenzij maakte het hem toch al lastig genoeg!» Dat begreep ik niet recht wat voor kwaad zou het lieve kind uitgevoerd hebben? Ik vroeg het hem zijdelings, daarop brak hij los. Loo bevond zich in de keuken, zooals zij het zwarte hol naast hun woonvertrek noemden. »'tls een stijfkop, een ondankbaar kind! De deern kon met een braven kerel trouwen, een welgesteld man, een vriend van me, van

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1899 | | pagina 1