NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
De vrede-beweging.
FEUILLETON.
No. 18.
Zaterdag: 4 Maart 1899. Acht-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Een Hü[ Lear ra het ion.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in tezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
AD VERTENTIËN:
Van 16 regels f 0.40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Als wij de wereldgeschiedenis niet
beschouwen uitsluitend als het verhaal
van zekere gebeurtenissen, die op een
gegeven oogenblik ergens plaatsvinden,
binnen beperkte grenzen afloopen en
tusschen welke wij dan het verband
hebben te zoeken, maar bovenal
als het tafereel van den ontwikkelings
gang der denkbeelden, die hun invloed
uitoefenen op de handelingen dei-
volgende geslachten dan is ongetwij
feld de vrede-beweging van deze dagen
een feit van de hoogste beteekenis en
een waardig slot van de historie onzer
negentiende eeuw.
Nieuw is die beweging geenzins.
Sedert onheugelijke tijden is zij waar
genomen de besten onder onze
natuurgenooten, mannen en vrouwen,
hebben het uitgesproken, dat het
heerlijk is te leven zonder vrees voor
gewelddadige aanranding van personen
en eigendommen Al wat strijdt met
dit gevoel is een uiting van barbaarsch-
heid, overblijfsel uit den tijd toen de
beschaving er nog niet in geslaagd
was de dierlijke neigingen van bloed
dorst en roofzucht tegen te gaan. De
veelgeprezen ridders uit de Middel
eeuwen, die gewapend uittrokken om
een worsteling uit te lokken en hun
dapperheid aan den dag te leggen vaak
tegenover zwakken en weerloozen,
stonden zedelijk niet hooger dan de
Roodhuiden op het oorlogspadde lof,
hun toegezwaaid dooi de dichters van
hun tijd, zou als bewijs kunnen gelden
dat een algemeene verblinding ook
op meer ontwikkelden haar uitwerking
niet mist. Maar naast die helden
dichters, waaronder er zijn die wij om
den vorm nog heden bewonderen, zijn
er in de letterkunde van alle volken
zullen treffende getuigenissen van een
diep gevoel voor de weldaden van
den vrede en vinden wij zulke af
schrikwekkende schilderingen van de
rampen die de oorlog over de volken
brengt, dat wij den drang, die nu
sterker dan ooit te voren zich open
baart, hebben aan te merken als een
dieper doordringen van hetgeen
eeuwenlang den menschelijken geest
vervulde.
Is het teveel gezegd wanneer be
weerd wordt, dat 'wij de plotselinge
versterking van de vredebeweging te
danken hebben aan het optreden van
Czaar Nikolaas van Rusland?
Ja en neen. Men moet, om den
samenhang der dingen juist te be-
oordeelen, wèl onderscheiden tusschen
oorzaak en aanleiding. De oorzaak,
ik zeide het reeds was aanwezig,
sinds het eerste ochtendkrieken der
beschaving. De lijdende menschheid,
sidderende onder de ruwe vuist van
den veroveraar, smachtende naar
verlossing uit den toestand waarin
overmacht haar had gebracht, was
een levend vredesgebed. De land
bouwer, uit huis en erf verjaagd,
met achter zich de vlammen, op
gaande uit hetgeen hij door zwaren
arbeid had verworven, was er een
welsprekender apostel van den vrede?
Of men zou in deze den voorrang
moeten toekennen aan de ramp
zaligen, die onder gruwelijk lijden
hun leven voelen wegzinken terwijl
zij hulpeloos nederliggen te midden
van dooden en verminkten op het
slagveld, en wier ellende zoo
treilend werd geschilderd in het
geschrift van Henri Dunant: «Herin
neringen aan Solferino", dat den
grondslag heeft gelegd tot de stichting
van het «Roude Kruis", mede een
heerlijke openbaring van den geest
des vredes, vaardig geworden over
de kinderen dezer eeuw. De oorzaak
van de vrede beweging is de oorlog
zelf.
Maar de aanleiding tot haar tegen
woordige uitbreiding, dat is zeer
stellig de keizerlijke circulaire aan
de Mogendheden.
Wat de verwachtingen aangaat
omtrent de practische, dadelijk waar
neembare, stoffelijke resultaten van
de aanstaande vredesconf-rentie,
de lezer weet, dat de mijne niet
hoog zijn gespannen, en de redenen
waarom zijn in een vroeger artikel
uiteengezet. Dat het mij buitenge
woon zou verheugen indien het bleek
dat allen, die dezelfde meeniug hebben,
in dwaling verkeeren, behoef ik
het nog te zeggen
De Czaar heeft ecliter aan de lang
zaam voortschrijdende beweging een
schok gegeven, die haar wat versnelt.
En dat is een verdienste van on
metelijke waarde.
Hoe zoo hebben we tot elkan
der gezegd, als een alleenheerscher
gelijk hij, op wiens bevel millioenen
menschen gereed staan om de wapens
op te vattenals de gebieder over
een belangrijk deel van het aardop
pervlak, die juist in het bewustzijn
van zijn macht een prikkel kan vin
den om haar te vergrooten, als
zulk een man er openlijk voor uit
komt, dat de oorlog een zware ramp
is, dat de wapeningen de volken in
het verderf storten, dat de uitgaven
voor krijgstoerustingen een krachtig
voortstreven in de richting van sociale
verbeteringen beletten, dan moet
toch wel een daadwerkelijk ijveren
voor de vervulling der vredes-idéé
eenig recht van bestaan hebben Het
is nog zoo heel lang niet geleden,
dat men er zich bijna voor had te
schamen, lid van een vredebond te
zijn. Ik herinner mij nog wel,
't ligt nog geen veertig jaar in het
verleden, dat een Amerikaansch schrij
ver, die met eenige vrienden vredes-
propaganda maakte, zijn naam
was Elihu-Burrit, en met zijn grond
stelling: de oorlog is de voornaamste
hinderpaal voor de welvaart en de
ontwikkeling der volken, komen
de thans door Czaar Nikulaas uitge
sproken denkbeelden wonderwel over
een overal in spotbladen werd
voorgesteld als het caricatuur van
een mensch, die bijvoorbeeld de jon
gens bang maakte als zij met een
vlaggetje liepen en ruzie zocht met
speelgoedwinkehers die looden sol
daatjes uitstalden. En, laten wij het
maar niet ontkennon, nu nog zijn
degenen, die rondweg verklaren dat
zij werkelijk gelooven in een toekom-
stigen algemeenen vrede, die ver
trouwen in de finale verdwijning van
den oorlog, ver in de minderheid.
Men spot niet meer zoo met hun
streven, en dat is inderdaad reeds
veel gewonnenmen stelt hen niet
meer voor als ongeveer rijp voor een
verplegingsgesticht, maar bejegent
hen toch als onpractische idealisten,
die grijpen naar de maan omdat zij
haar zoo mooi vinden.
Dat bewijst echter niets. Er zijn
meer zoogenaamde instellingen ge
weest, die iedereen als onuitroeibaar
beschouwde, en die toch verdwenen
of aan het uiterste uiteinde van haar
bestaan gekomen zijn. Ik herinner
aan de slavernij. Oudtijds bestond
zij. als maatschappelijke ordening, bij
alle beschaafde volken, men kon zich
geen toestand zonder haar voorstellen.
Vervolgens werd haar onmisbaarheid
in meer beperkten kring en ten op
zichte van de minbevoorrechte men
schen rassen volgehouden. In de
achttiende eeuw studeerde aan de
Leidsche universiteit een jonge neger
uit Suriname, zoon van slavenouders
zijn meester had bij hem uitnemende
geestesgaven ontdekt, nam hem mede
naar Holland en liet hem leeren voor
predikant, om vervolgens onder zijn
rasgenoolen het Christendom te gaan
brengen. De jongeling beschaamde de
verwachtingen van zijn weldoener
niet; hij bracht het tot den lioogsten
graad, dien van doctor in de théologie,
met een academisch proefschrift
waarin de slavernij werd verdedigd
als goddelijke instelling In die dagen
zou men iemand, die dorst beweren
dat er eenmaal een tijd zou komen
waarin noch meesters noch slaven
zullen zijn, een warhoofd genoemd
hebben. En hoe denkt men thans
over deze dingen
Welnu, met den oorlog zal het ook
zoo gaan.
Het keizerlijk manifest heeft de
verspreide krachten nader tot elkan
der gebracht. De stom uit Rusland
vond weerklank in alle landen, en in
welke taal ook de sympathie werd
uitgedrukt, de sprekers hebben el
kander gehoord, verstaan en begrepen.
Van nu af is er geen quaestie meer
van het opgeven van als doelloos
geminachte pogingenwe zullen ge
raken tot een groote, een machtige,
een eenmaal almachtige organisatie.
Als zou er in de eerste vijf-en-twin
tig, laat het zijn in de eerste vijftig
jaren, geen man minder onder de
wapens geroepen, geen geweer minder
vervaardigd, geen moorddadige ont
dekking minder in toepassing gebracht
worden, toch verliezen wij den
moed niet, want de beweging zal
ten slotte zoo overweldigend zijn,
dat niets haar meer kan weerstaan.
En dat is dan het begin van het
einde.
Als men u nu vraagt, u aan te
sluiten, uw naam te plaatsen onder
een adres van hulde aan den Czaar,
uw instemming te betuigen met het
beginsel van arbitrage, of wat er
ook beproefd wordt om naar buiten
te werken, zegt dan niet: Het geeft
toch niets! Want daar weet gij niets
van. Niemand van ons kan bepalen,
van hoe ver strekkende werking ook
de geringste onzer handelingen is,
wanneer zij op een bepaald doel
wordt gericht.
Ik heb nooit de weerloosheid ge
predikt het recht van zelfverdedi
ging bij aanval, za! ik steeds hand
haven, en mijn denkbeelden omtrent
de voorbereiding tot de taak der
landsdefensie mag ik bekend achten.
Toch heeft nog nooit eenige gemeen
schappelijke arbeid meer sympathie
bij mij gevonden, dan hetgeen thans
gedaan wordt om in den boezem der
volken het vrede gevoel tot frisscher
leven te brengen, en juich ik elke
propaganda, ook al gaat zij soms met
onhandigheden gepaard, van heeler
harte toe. Want ik ben er vast van
Naar het Engelseh.
6)
Een dikke rookwolk hing over het meer,
het water had aan den brand paal en perk
gesteld. Ik voer naar het bureau der Maat
schappij, waarbij Harry nog altijd werkte, en
vroeg waar hij woonde. Gelukkig was dit niet
ver weg.
Loo bevond zich in de keuken, zij had een
klein kind op den arm en zong als een leeuwerik,
Ik was buiten adem en moest me aan den
deurpost vasthouden.
rKom gauw, Loo! er is een ongeluk gebeurd
op de hulk
«Met vader! Is ie dood?» riep ze ontsteld.
«Dood niet, maar ernstig ongesteld doch ga
maar mêe,« hijgde ik, «of wil je niets meer
van h'm weten Dan is 't wat anders dan ga
ik naar h'm toe!»
«Om gods wil niets meer van h'm weten ik
ben tot alles toe bereid. «Wat kan ik voor
hem doen? Maar hij wil me immers toch niet
meer zien?»
Zij liep gejaagd heen en weêr en wist niet,
wat ze met haar kind zou aanvangen. Ik nam
het haar af en legde het in de wieg. «Hij
verlangt naar je, zeg ik je, kom maar!»
Zij ging zooals zij was, en bestormde me
met vragen. In de boot deelde ik haar het
noodigste mede, alleen het aandeel, dat John
aan het ongeluk had, verzweeg ik natuurlijk
voor haar. Zij weende over Charley en Mary,
die beiden haar niets dan bitterheid aangedaan
hadden en ik weende mede, niet over Charley
en Mary, maar over mezelven. Thans, daar de
rook intusschen was opgetrokken, was de ver
woesting, welke het vuur had aangericht, eerst
goed te overzien. Eene groote, zwarte vlakte,
waarop het hier en daar nog knetterde en
knapte, strekte zich voor ons uit. De hulk lag
open en bloot, en scheen, uit de verte gezien,
een groote doodkist. tü
Toen we bij het vaartuig gekomen waren,
klouterde Loo er als een kat tegen op en vloog
langs de trap naar beneden. Vlug vertelde een
heele geschiedenis van hetgeen er na m'n vertrek
was voorgevallen.
De oude zat overeind op z'n bed, hij sprak
wartaal als in den droom. Loo knielde voor
hem neer. Hij staarde haar met groote oogen aan.
«Loogilde hij daarop eensklaps, zoo dat
het me door merg en been ging, en drukte
haar tegen zich aan. Een oogenblik heerschte
er diepe stilte. De oude weende als een kind.
Vervolgens stootte hij haar ruw van zich. «Wat
kom je hier doen Loo!?»
«U halen, om met u naar m'n Harry te
gaan,» antwoordde ze, terwijl zij hem de ver
warde haren uit het gezicht streek. «Naar
Harry? hij keek haar verbaasd aan «dat ont
breekt er nog maar aan en hij zou groot gelijk
hebben, en jij ook, maar Bessy en Mary, wat
héb ik die gedaan?»
Hij staarde met een waanzinnigen blik op
den grond, en barstte daarop in zulk een
vreeselijken schaterlach uit, dat Vlug met z'n
staart tusschen de pooten in een hoek kroop.
«Nou Mary heb ik het reeds ten deele be
taald gezet het was een vuur zoo mooi, als
ik het nog nooit van m'n leven gezien heb,
zelfs niet bij de Wijomings laat me met rust,
ik ga niet meê!»
Hij sprong eensklaps op«thans ben ik weêr
baas in m'n eigen huis, versta je, Loo? En als
je dien Harry niet laat loopen dan dan«
De waanzin kreeg de overhand.
«Wien ben jij toch?» vroeg hij eensklaps,
als zag hij me thans voor de eerste keer. «Ah,
de rechter! Maar kan ik het helpen, als de
wind uit het Zuijen waait?» Dus kraamde hij
louter onzin uit.
Eindelijk gelukte het Loo hem wat tot
kalmte te brengen. Zij verklaarde, dat ze bij
hem wilde blijven, en dat ik dan een genees
heer en de noodige levensmiddelen moest gaan
halen. Ronduit gezegd was ik blij, dat ik
ontslagen werd, het begon me voor de oogen
te draaien in de duffe, met rook gevulde ruimte,
en m'n tegenwoordigheid maakte John zichtbaar
onrustig. Hij liet het zich maar niet uit het
hoofd praten, dat ik de rechter was. Loo bleef
dus bij hem. 's Middags kwam ik met een
geneesheer en levensmiddelen terug. John lag
in een heete koorts. De dokter verklaarde, dat
de moerasdamp doodelijk voor hem was, en hij
noodzakelijk vervoerd moest worden, maar hij
wilde, hoe wij ook praatten, van geen vervoeren
weten. Mij werd opgedragen, Harry alles te
gaan mededeelen. De groeie kerel vond, dat
het vanzelf sprak, dat Loo bij haar vader bleef.
«Ziedaar,» besloot hij, «de geschiedenis van
den ouden John. En nu vraag ik u, of ik Mr.
Booth in de rol van «Koning Lear» nog wel
behoef te zien De oude man leeft nog op de
hulk, hij is er niet van af te krijgen. Tweemaal
in de week komt Loo hem bezoeken, en voorziet
hem dan van het noodigste.
«Een lief, goed schepsel die Loo!»
Bob Wilson hield z'n glas opvallend lang
voor zijn gezicht, toen hij het eindelijk neer
zette, viel er een droppel op de tafel het was
geen wijn. Hij wreef hem snel met z'n ellen-
bogen weg.
Wu dl vervolgd.)