BIJVOEGSEL Nieuwe Amersfoortsclie Courant behooremle bij de van ZATERDAG 5 DEC. 19il3. De eerste staart der Ambnchtsschoolquaestie. Naar aanleiding der interpellatie- Kleber in de laatst gehouden raads zitting hield de Vrijzinnige Kiesver- eeniging «Amersfoort" Woensdag avond in «de Arend" een vergadering, welke door een SO-tal personen van allerlei politieke kleur werd bezocht. De voorzitter, de heer F. M van Veen verwelkomde de aanwezigen en zette de geschiedenis der vergadenng uiteen en lichtte haar doel nader toe. Hij begon met op te merken, dat eigenlijk de tweede vraag van den heer Kleber de aanleiding dezer ver gadering is. Deze tweede vraag luidt: In de laatste vergaderingen van de Amersfoortsche Ambachtsschool, eene vereeniging die van de Gemeente een belangrijk subsidie geniet, is o.a. door twee Gemeente- ambtenaren, den direc teur en een leeraar der H. B S eene campagne op touw gezet tegen een der leden van den Gemeenteraad. Door die campagne zijn de vergade ringen der Ambachtsschool gemaakt tot het tooneel van een pohtieken strijd, zeer tegen het belang dier inrichting. Hebben B en \V. die ambtenaren daarover onderhouden en op het on gepaste hunner handelwijze gewezen? M. de voorz. ik vraag dit omdat, hoewel men in die vergadering zoig- vuldig vermeed de reden te noemen en zelfs het bedoelde Raadslid, toen hij zich wilde verklaren, het woord werd ontnomen, liet toch van alge- meene bekendheid mag geacht worden dal de oorzaak van die campagne was gelegen in het feit dat dat Gemeente raadslid zijn stem niet bad uitgebracht zooals genoemde ambtenaren dat ver langden lk geloof, dat, behoudens alle vrij heid van Gemeente ambtenaren om hun politieke gevoelens te uiten, de vergaderingen der Ambachtsschool daarvoor de plaats niet zijn, en vooral niet op de wijze als dat door hen i- geschied, en dat het dus volkomen op den weg ligt van B. en W hen daar over te onderhouden. B. en W. die allen de bedoelde ver gaderingen hebben bijgewoond, mogen m.i. ook niet door zwijgen den schijn op zich laden, dal zij dergelijke hande lingen goedkeuren. De eerste vraag kon, volgens spr buiten beschouwing blijven, daar nie mand van B. en W. een antwoord verwacht, dat de kiezers in eenig opzicht onbevredigd laat. Doch de tweede vraag toont drie eigenaardige opvattingen. In de eerste plaats is door de tegen standers de meening verspreid als zoude de strijd tegen den heer Prikken gevoerd in de vergaderingen der Am bachtsschool, zijn een politieke strijd Dat is onjuisthet is een persoonlijken strijd geweest. De heer Buys was toen zelfs wars» van alle politiek, en met eens lid der Kiesvereeniging «Amers- fooit". Dat de kiesvereeniging zich daarin kwam mengen vond zijn grond in het minder loyaal, 't minder fair handelen van rar. Prikken en omdat bij haar had weerklank gevonden den wensch harer leden om den heer Buys als voorzitter der Ambachtsschool te behouden dus om persoonlijke belang stelling in den heer Buys. Dat de quaestie in de laatste ver gadering dier inrichting een politiek karakter heeft gekregen is niet het gevolg van het bedanken van den burgemeester doch van het bedanken der acht andere heeren. De tweede eigenaardigheid ligt in het verwijt tot de heeren Buys en Thiel gericht, van in hun qualiteit als directeur en leeraar der H. B S. eene campagne op touw te hebben gezet nog wel tegen een gemeente raadslid. Spr. qualificeert dit als een bewijs van onvermogen, om personen en zaken van elkaar te onderscheidon. In de derde plaats moet spr. wijzen op een eigenaardige misvatting waar toe de heer Kleber, na rijp beraad en misschien wel na overleg met andere raadsleden is gekomen en waardoor hij tot het stellen der vraag is gekomen of B. en W. meergenoemde twee hee ren over het ongepaste hunner handel wijze hebben onderhouden. Deze vraag leidde er de kiesver eeniging toe te besluiten eens nader onder het oog te doen zien, de vrijheid van handelen, de rechtspositie van den ambtenaar. Vandaar deze vergadering, waarvoor mr. J C. Post zich beschikbaar heeft gesteld om die vraag in te leiden Spr. deelde mede, dat na de inleiding gepauzeerd werd, in welken tijd men gelegenheid had zich als lid der kies vereeniging op te geven en dat na de pauze gelegenheid zou worden gegeven tot het stellen van vragen. De heer Post betrad vervolgens het podium Spr. ving aan met te zeggen dat hij niet behoefde te wijzen op het groote nut van het onderwerp, daar dat van zelf in 't oog springt Doch zooals de voorzitter in zijn in leidend woord terecht heeft opgemerkt is het onderwerp, de rechtspositie van den ambtenaar voor 't oogenblik eene van specifiek Amersfoorlsch belang, 't Spreekt dan ook van zelf, dat als spr. straks de Amersfoortsche quaestie zal aanroeren, hij dit zal doen vari een algemeen principiëel standpunt, en hij zich niet zal mogen begeven in locale aangelegenheden, doch het feit der interpellatie wil toetsen, aan de algemeene beginselen, die op dat gebied moeten heerschen. Spr. gelooft niet in tegenspraak te komen met de vergadering, wan neer hij beweert dat de Engelschen in ons land vrijwel hebben afgedaan, rnaar dat wij niettegenstaande dat, een groote gave, eene uitnemende qualiteit bij de Engelschen moeten bewonderen en hen die zelfs moeten benijden, n.l. de macht om met een kort, kernachtig wooid een schat van waarheid uit te drukken. Zoo schoot spr., toen hij opging naar deze vergadering, het volgende oude spreekwoord in de gedachte «One ounce of facts is better than a shipload of arguments, (een ons feitelijk materiaal is meer waard dan een scheepslading argumenten Vooral hier komt die waarheid aan 't licht, want waarlijk door niets wordt de tegenwoordige onvoldoende toe stand waarin den ambtenaar verkeert beter geïllustreerd dan door de ver schillende feilen, waaruit het onvol doende van dien rechtstoestand blijken kan. Bij ervaring bleek het spr. dat die toestand met veizekerd mag worden geacht. Spr. heeft sedert een 7-tal jaren het voorrecht adviseur te zijn van den Ned Bond van Onderwijzers, een vereeniging waarin een zeer groot aantal ambtenaren eene schuilplaats zoeken. Spr. noemt dit een voorrecht, omdat hij daardoor in de gelegenheid is geweest zoovele ervaringen op te loen, omtrent de grove onbillijkheid waaraan de klasse van ambtenaren van de zijde der autoriteiten bloot staan. Straks zal spr. staaltjes noemen, die bewijzen zullen dat hij niet te veel heeft gezegd. 't Is er helaas bij het huidige mi nisterie niet beter op geworden, in tegendeel, do klasse van personen op wie spr. zoo even doelde, wordt thans meer bedreigd dan vroeger. Spr. wil niet uitwijden daar bij de behandeling van hoofdstuk IX der Begrooting in de Kamer nog wel een hartig woordje zal worden gesproken, o.a. om de zaak Lindeman, die om zijn soc. dem. beginsel als landbouwleeraar aan eene Rijksinrichting zijn congé kreeg. Op de regeling zelve komend, noemt spr. het eene eigenaardigheid, dat wij tot op dit oogenblik eene be hoorlijke regeling van de rechtspositie van den ambtenaar missen. Eigen aardig juist daarom, omdat wij wel kennen eene regeling van het civiele contract tot in de kleinste bijzonder heden, eene regeling die rechtens voorziet in de verhoudingen, die ten opzichte van het vermogen tusschen meerdere personen bestaan of kunnen ontstaan. Een behoorlijke regeling der verhouding tusschen ambtenaren en autoriteiten, ontbreekt, wat eigen aardig is om drieërlei reden. In de eerste plaats omdat de ver houding tusschen ambtenaai eener- zijds en autoriteit aan den anderen kant is, die van eene zwakkere tegenover een sterkere macht, immers in den regel is de ambtenaar zwakker dan de autoriteit in wiens dienst hij is geplaatst. In de tweede plaats is 't eigen aardig, dat wij de behoorlijke regeling tol dusver misten, omdat het billijk heidsgevoel van een gemeenschap of groep in den regel anders is. dan dat van de personen die mede die ge meenschap of groep helpen vormen. Zulks is experimenteel aangetoond, door arlropologische onderzoekingen. En de phychologische observatie heeft het resultaat de constateeiing van het feit, dat het billijkheidsgevoel der gemeenschap of groep lager staat, dan dat dier personen, die tot dat deel der gemeenschap of groep be- hooren, die zich boven de vorm ver hellen. Zal dus de ambtenaar die overeenkomstig zijn billijkheidsgevoel wil handelen weten binnen welke peikcn hij zich te houden heeft om niet in conflict te komen met de autoriteit, dan moet hij zijn positie nauwkeurig afgebakend en geregeld zien. De derde eigenaardigheid vindt zijn grond in de omstandigheid, dat de betrekking, het ambt, de functie van den ambtenaar uit den aarJ dei zaak is een voortdurende en doorloopende. Eenmaal is door de ambtenaar zijn levensweg gekozen en 't is zijn be stemming geduiende zijn leven die functie te blijven vervullen. Nu kunnen zich gedurende de ver vulling zijner functie omstandigheden voordoen, die regeling der rechtsver houding tusschen ambtenaar en auto riteit noodzakelijk maken, o.a. bij ziekte. Wordt door de wetgever bij de wijziging der positie die dan ontstaat niet nauwkeurig voorzien in de bepaling der rechtsverhouding dan hebben de autoriteiten in de beslissing de vrije hand en kan willekeurig hoogtij vieren. Voor dat spieker overgaat tot liet memoreeren van feiten wil spreker waarschuwen tegen een overdreven opvatting als zou de ambtenaar vol komen rechteloos en zijn positie, o! zoo debiel zijn. Die meening heeft inderdaad post gevat en aanleiding gegeven tot heel wat overdieven ge praat en geschrijf Die meening schijnt vooral in Amersfoortsche breinen te zijn geslagen en is ook de oorzaak geweest van zekere interpellatie. Het bestuur der kiesvereeniging was zoo viiendeltjk spr. een blad toe te zenden waarin de interpellatie in kleu ren en geuren werd vermeld. Spr heeft zich slechts kunnen vei bazen en zich zelf afvragen of hij zich in Rusland dan wel in Nederland bevond, 't Is verbazingwekkend dat iemand nog wel een gemeenteraadslid zich zóó ten opzichte van een ambtenaar heeft durven uiten. Interpellant heeft niets meer of min der gevraagd, dan, dat B. en W. een paar leeraren zullen kapittelen, ten aanzien van iets, waarmede B en W. niets te maken hebben, daar het louter betreft het particulier leven dier amb tenaren. Waar moet het heen wanneer B. en W. op deze interpellatie ingaan. Zij mochten dan wel personen aan stellen die als kindermeisjes hadden na te gaan of zij wel iets deden wat deze of gene onwelgevallig is of wel een particulier-detectief-bureau ofeene gemeentelijke recherchedienst instel len om al die wereldschokkende feiten te kunnen constateeren en ruchtbaar te maken, ten einde ze ter behoorlijker tijd en plaats den kop in te drukken Het heeft spr. verbaasd dat niet aanstonds uit den boezem der ver gadering een algemeen protest is op gegaan tegen die interpellatie, die te absurd, te dwaas is dan dat spr. er meer dan dit weinige over zou kunnen zeggen. Vandaar dat spr. slechts uit een algemeen-principieel standpunt haar wil beschouwen en slechts de vraag nagaan in hoeverre men ambte naren kan lustig vallen over hunne handelingen in hun vrijen tijd en zon der de belangen van hun werk te schaden, begaan en in hoeverre een ambtenaar bevoegd is over zijn vrijen tijd te beschikken zooals hij wil, natuur lijk zonder in conflict te komen met zijn diensttak. In den laatsten tijd is die vraag herhaaldelijk gerezen. Men denke aan de gebeurtenissen van dit voor jaar, tijdens de door onze Regeering zoo onchristelijk als misdadige woe lingen gebrandmerkte gebeurtenissen In het naburige Hilversum werden een onderwijzer en een onderwijzeres ontslagen omdat zij aan die «misda dige woelingen" hadden medegedaan. Spr. zegt dit punt met alle ernst, die het verdient, met alle nadruk te bespreken, omdat juist hieromtrent zulke totaal verkeerde opvattingen bestaan. De fiere, zelfbewuste, krach tige ambtenaar heeft toch het recht te doen wat ieder particulier mag doen anders kweekt men een amb tenaarsstand, die zooals Prof. Drucker in de Kamerzitting van den vorigen avond het uitdrukte, uit kruipers en oogendinaas bestaat, uit personen, die geen eigen meening meer hebben of niet meer durven zeggen, wat ze meonen Spr. is overtuigd, dat wij bij den huidigen koers door Dr. Kuyper den verkeerden weg worden opgezon den. Immers in het antwoord op het afdeelingsverslag der Staatsbegrooting over 1904 aan de Kamer heeft Kuy per verklaard geen Sociaal democraten te zullen benoemen in ambtenaars betrekkingen. Dat is eene biutale aanranding der vrijheid van overtui ging en totaal in strijd met het Lands belang. Dit toch kan nimmer vorderen, dat men alleen zal prijzen wat de heeren wijzen, integendeel, de strijd der mee ningen is het eenige wat leidt tot de waarheid. Zoo vindiceert spr. den ambtenaar hetzelfde recht tot uit spreking hunner overtuiging als den particulieren. Om nog een andere reden denkt men te zwaar over de rechteloosheid van den ambtenaar. Een feit dat niet mag worden voorbijgezien is, dat onze rechtspraak zich ten gunste der ambte naren heeft gekeerd Tot voor weinige jaren nam de rechterlijke macht geen beslissing in geschillen tusschen ambtenaren en autoriteiten, doch verwezen zij naai de autoriteiten, m. a. w. kon men bij den duivel te biecht gaan. Thans wordt schennis der positie, bijv. door inhouding van salaris etc. wel degelijk in behandeling genomen en in deze uitspraak gedaan. Zelfs is het gebeurd dat spr. de vaste goedeien eener ge meente executeerde. Het hoogste rechtscollege heeft bevolen, dat wanneer geklaagd wordt over schending van de rechtspositie, de rechterlijke macht moet zeggen «kip ik heb-je!" Spr. w il thans zijn beweringen gaan illustreeren en daardoor enkele gre pen doen uit zijn ervariug, enkele grepen, want alles te vei tellen zou maanden en maanden vorderen en spr. betwijfelt of zijn publiek hem zoolang een willig oor zou leenen. Men zou zoo denken, dat de dienst tijd der onderwijzers door hun lessen- plan te veel is afgebakend, dan dat zooiele gemeenten zouden kunnen pogen hen in hun vrijen tijd te be snoeien. En toch wordt dat zooveel mogelijk gepoogd. Hoevele gemeenten leggen niet beslag op den vrijen tijd der onderwijzers orn hen zonder ver goeding werkzaamheden op te dragen zelfs buiten het onderwijs, zooals de omslachtige administratie der leer plichtwet. Zonder naar hun Staatkundige richting te vragen, moesten zij bij nationale feestdagen schoolfeestjes or- ganiseeren, zelfs werd in deafdeelings- vergaderingen der lie kamer op de wenschelijkheid gewezen, de ziluren van den Kantonrechter zoo te bepalen dat de onderwijzers in hun vrijen lijd als getuigen konden optreden bij leerplichtovertredingen. Een hoogst belangrijk punt bij de behandeling van dit onderwerp is de regeling van het ontslag. Vooral de laatste tijd zijn er heel wat ontslagen uitgedeeld, zonder dat men om moreele redenen behoeft te zeggen «ik zou niet graag in diens schoenen slaan." Zelfs de beste, braafste ambtenaar kan tegenwoordig door de autoriteiten op straat worden gezet. 't Is een rationeel beginsel, dat iemand die beschuldigd wordt, gehoord worde ten einde zich te kunnen ver dedigen. Doch bij onvrijwillig ontslag van een ambtenaar schijnt men van dien gulden weg al te wijken. Spr. illustreert deze uitspraak met de be kende quaestie van het Geldersch schoolhoofd, dat van onzedelijke han delingen werd beschuldigd en deswege werd ontslagen zender dat hem de gelegenheid werd gegeven de be schuldigingen te ontzenuwen. Men wilde hem niet tot meineedige maken!!! Door de Wet op liet lager onder wijs is feitelijk de onderwijzer in de minst ongunstigste positie, doch ook diens lot hangt aan een zijden draad. Voorts betoogt spr. dat de regeling der rechtspositie niet mag wachten op een wijziging der administratieve rechtspraak. In deze eeuw zal de arbeid den maatschappelijke!! basis vormen welnu, wat is schooner taak dan haai de gelegenheid zich te ontplooien zoo geschikt mogelijk te maken. Daartoe behoort in de eerste plaats de regeling van de rechtspositie van den ambtenaar. Slechts bij verandering van koers in die lichting zullen wij krijgen een fleren, krachtigen, zelfbewusten amb tenaarsstand De heer Buys wenschle niet het woord om te debatteeren, maar om te protesteeren tegen de woorden van den voorzitter, bij diens inleiding ge sproken. Spr. keurt het af, dat de voorzitter in het geschirtusschen mr. Prikken en hem een oordeel heeft durven vellen, daar die quaestie persoonlijk is en de voorzitter de gegevens niet kan kennen om haar te beoordeelen. Die gegevens zal ook de heer Buys niet verstrekken omdat de behandeling van een zoo persoonlijke quaestie niet voor openbare behandeling vatbaar is. De voorzitter lichtte zijn bedoeling toe, doch nam de geïncrimineerde woorden terug. Na de pauze werden de discussiën geopend. De heer Gerritsen heeft met leed wezen gezien, dat do inleider zoo speciaal over onderwijzers sprak, omdat z. i de positie der minder bevoorrechte ambtenaren als reinigers, politieagen ten, ambtenaren ten stad huize eu nog meer regeling behoeft. Ook heeft de inleider zich te weinig bezig gehouden met het toelichten van wat nu eigenlijk die regeling der rechts positie inhoudt. De heer Gerst kwam op tegen de bewering als zou de premier geen sociaal-democraten als ambtenaren meer willen, dat is zoo kras niet uitgesproken. De minister wil ze «keuren." Z Ex. zou zich wel twee maal bedenken eer met zoo'n ver klaring een hartgrondige oppositie uit te lokken. De heer Thiel kan over die keur nadere mededeelingen doen. Een van de mooiste referentiën voorzien school hoofd was al in Indië benoemd toen de keur van Inspecteur Fabius ten zijnen nadeele uitviel en hij niet ge handhaafd bleef. De heer Oosterman is niet zoo voldaan over de inleiding. Spr. heeft niet gedaan wat de convocatie deed verwachten. Even slechts is de inter pellatie aangeroerd en daarop zijn slechts een paar glosses verkocht. De niets-om-liet-lijf-hebbende interpella tie zal velen echter een eind terug brengen. Velen zullen om niets bang worden. Er moet een protest komen van alle corporaties èn tegen de inter pellatie èn tegen hot feit, dat niet direct alle raadsleden hebben geprotes teerd. De voorzitter deed toezegging die quaestie later te behandelen De heer Steinman vei baasde zich over het lage peil der debatten. De huidige koers is niet de schuld der willekeur. Het liberale ministerie heeft evengoed sommigen op de keien gezet. Liberaal of clericaal is voor hem lood om oud ijzer. Wat aanmatigend nu te gaan pro- tesleeren terwijl met de quaestie Resink alle achloruittrappende libe ralen zwegen als Mollen. De voorzitter verdedigt de kies vereeniging tegen die aanval op grond dat de kiesvereeniging toen nog zeer jong was en wel degelijk de quaestie heeft besproken. Thans bij deze ab surde afstraffing of berisping wil zij protesteeien. Do heer Thiel meent dat de socialen nog wel eens zullen voelen, dat oud lood meer waard is dan oud ijzer en verwijst de beschuldiging van laksheid torug naar de Amersfoortsche sociaal democraten die eveneens verzuimd hadden uit het geval een slaatje te slaan voor hun propaganda. De heer Steinman zegt dat Resink indirect niet is herbenoemd. De so ciaal-democraten kampten met gebrek aan bewijs. Spr. heeft echter mcenen te zeggen, dat Resink niet medewer king der liberale raadsleden niet is herbenoemd. Mr Post ving zijn repliek aan mot op te merken hoe moeilijk 't is het ieder naar den zin te maken. De heer Oosterman was onbevredigd, doch diens verwachtingen waren te hoog gespannen. De interpellatie was te kleinzielig om er op in te gaan. Onze wet kent jammer genoeg geen artikel dat de bevoegdheid geeft een weinig serieus raadslid te verwijderen. De heer Steinman zegt spr. spreekt beter dan hij leest, want hij brengt een geheel ander onderwerp in het debat. Dat is een sociaal-democratische handigheid. In de quaeslie-Litideman was het prof. Diucker, een coiyphee der libe ralen, die zich het recht verzekerde voor het recht van dien ambtenaar op te komen. Mr. Post resorteert de hoffelijke opmerking van de heer Gerst als zou spr. onjuist hebben gelezen. Dat de heer Gerst er in is geloopen, is een bewijs te meer van den handigen, bloemiijken stijl van den Premier. De heer Gei ritsen heeft spr in de gelegenheid gesteld meer in bijzonder-

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1903 | | pagina 5