NIEUV1 Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. FEUILLETON. BINNENLAND. BARON MONTEZ No. 5(5. Woensdag 13 Juli 1904. Drie-en-dertigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Amersfoortsc Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Rijk Met gratis Zondagsblad voor binnen de stad (naar buiten tegen vergoeding van port. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER. Bureau: Langestraat 77. Tclephooiino. 69. ADVERTENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/j Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte Zullen de prijzen der goederen stijgen als de inkomende rechten verhoogd worden? Tot dusver werd algemeen aange nomen dat verhooging van het in komend recht op buitenlandsche goe deren den prijs van deze doet stijgen. Ook door de protectionisten wordt dit toegegeven bij artikelen die, ge lijk petroleum, krenten, enz. niet in Nederland worden voortgebracht. Wat echter zal het geval zijn bij artikelen, welke ook binnenslands kunnen wor den vervaardigd? Wij meenen dat ook hiervan de prijs in den regel stijgen zal, en dat, indien de prijs niet klimt, zulks te danken zal zijn aan eene bijzondere omstandigheid, welke in een klein land gelijk Nederland menigmaal kan uitblijven, namelijk voldoende ont wikkeling der binnenlandsche mede dinging. De beer A. H. Janriink te Enschedé evenwel is onlangs, in een praeadvies voor de Vereeniging voor de Staat huishoudkunde en de Statistiek, met een fonkelnieuwe theorie te voorschijn gekomen, namelijk dat bij de artikelen, die ook in het binnenland kunnen worden gemaakt, de prijs zal dalen. In allen ernst heeft genoemde heer dit sofisme verdedigd en op dien grond verhooging van invoerrechten bepleit. De Minister van Financiën zal waar schijnlijk een weinig verrast zijn door dien overmaat van ijver zijns bond- genoots. Immers de Minister heeft op tal van plaatsen in de Memorie van Toelichting van het tariefontwerp ver klaard allerlei eerste levensbehoeften en allerlei grondstoffen voor nijver heid, waarvan het vaststaat dat zij ook - in Nederland worden voortge bracht, niet te willen belasten omdat zij anders hier duurder zullen worden. Dit goede voornemen is door ZExc. wel niet geheel ten uitvoer gebracht, dit zij verre; maar de heer Jannink moet zelfs dit voornemen beschouwen als uit den Booze. Naar zijn oordeel, zijn éenige menschen, die hij viijen invoer belang hebben, de groothande laars (de «grossist-winkelier") en vormen anderen, die bedenkingen heb ben tegen invoerrechten, slechts »de rest", die naloopt om meer onder geschikte reden óf ter wille der mode óf uit onkunde" (Praeadvies bl. 95). Onze Minister van Financiën, zoowel als de leden van Vrij Huiiveikeer, behooren dus tot die rest. Gelukkig voor deze rest is de heer Jannink niet steeds zich zeiven gelijk gebleven. Op hl. 101 althans van zijn advies leest men «Ook een recht van f 1 per 100 kilo graan werkt voor »de helft ten bate van den fiscus, «omdat de invoer ongeveer zooveel «bedraagt, doch voor de wederhelft «verhoogt hel den prijs van hel graan, «dat hier te lande verbouwd wordt, «met dien éénen gulden." Hier schijnt de schrijver zijn eigen leer vergeten te zijn. Waarom zou hetzeltde niet waar zijn van papier, van schoenen, van geraffineerd zout, van geweven stollen? Wel vei klaart de schrijver: «zulk een recht geeft geen aan- «leiding tot meerder verbouw van graan", doch hoe weet hij dit? en welken waarborg geeft hij, dat daaren tegen van al de andere zoo even ge noemde zaken de binnenlandsche voort brenging wél vermeerdei t, zoo zij, evenals zijn graan, in Nederland 10 a 12 pCt. duurder worden ge maakt? Heeft de heer Jannink nooit gehoord dat de binnenlandsche fabri kanten jarenlang de meerdere winst stillekens kunnen beuren dat zij een kartel kunnen vormen? dat niets hen dwingt om de productie uit te brei den? dat nieuwe mededingers niet zoo dadelijk opkomen De schrijver uit Enschedé heeft zijn leer verdedigd met de opmerking dat binnenlandsch goed goedkooper kan worden verkocht, orndat bij binnen landsche voortbrenging minder tus- schenhandelaars te pas komen op den weg van den fabrikant naar den ver bruiker. «Het is een regel," schrijft «hij, bl. 91, dat hoe verder de pro- «ducent en de consument van elkander «verwijderd zijn, de winst des te «grooter is die van de consu- «menten van afgewerkte artikelen «gevorderd kan worden Het buiten- «landsch goed moet niet alleen dik- «wijls door drie of vier tusschenhanden «gaan, vóór dit de consumenten be- «reikt, maar het is mede een hoofd- «factor, dat dientengevolge defabrieks- «prijs een diep geheim blijft waardoor «do winst dikwijls ongelimiteerd is." Dit is het hoofdargument, waarmeê de heer Jannink zijn theorie ingang wil doen vinden. Het is ook zijn hoofddwaling. De winkelier betrekt de goederen bij voorkeur uit het buitenland, indien, hij ze ginds goed kooper dan bij binnenlandsche fabri kanten bekomen kan. De grootere afstand tusschen inkoopsprijs en ver koopsprijs veroorlooft dan dat, des noodig, meer tusschenhandelaars aan den omzet deelnemen, doch liefst zullen zoowel de buitenlandsche fabiikant ais de binnenlandsche winkelier op dezen tusschenhandel bezuinigen. De heer Jannink stelt liet voor alsof de tusschenhandelaars de oorzaak zijn van groote winst voor den winkelier: juist het omgekeerde is waar, hoe meer tusschenbandelaais er zijn, over des te meer personen moet de winst worden verdeeld en des te minder schiet er voor de winkelier over. Men zou den heer Jannink nog op tal van andere dwalingen kunnen wijzen. Waar hij b.v. schrijft, dat bij buitenlandsch goed de productiekosten diep geheim zijn en dal daarom de winst dikwijls onbegrensd is, zij aangevoerd dat ook van binnenlandsch goed de verbruiker, bij den winkelier koopende, de productiekosten gewoon lijk niet kent, en dat de prijs be paald wordt niet door die kosten, doch door vraag en aanbod. Waar hij te verstaan geeft dat bij buiten landsch goed de groothandelaars («grossisten") bijzonder belang hebben, zij aangevoerd dat de grossisten ook bij den handel in binnenlandsche artikelen hun diensten bewijzen, ter wijl omgekeerd menig artikel uit het buitenland rechtstreeks aan binnen landsche detailhandelaars geleverd wordt. Men denke b.v. aan Zwitsersche horloges en Engelsche rijwielen. Het is bevreemdend den heer Jannink met zijne invoerrechten oorlog te zien voeren tegen de grossisten, als waren deze de oorzaken van duurte en als ware hun ondergang de dage raad van algemeene goedkoopheid, en tevens hem over het gevolg van invoerechten te zien vei klaren (bl. 91 «De grossisten worden dientengevolge «nog niet overbodig, dat zien wij «aan de kolossale grossistenzaken, «die zich b v. te Berlijn en Elberfeld, «dus in het beschermde Duitschland «met succes handhaven." Ja, zoo is het. De vraag of in den handel tusschenhandelaars hun dien sten verrichten hangt niet daarvan af, of hel goed over de grenzen komt dan wei binnenlands wordt vervaar digd. Sommige artikelen kunnen inoeielijk door den fabrikant aan de detailhandelaars rechtstreeks worden geleverd. Hiervoor zijn menigmaal splitsing in soorten en beoordeeling van credietwaardigheid noodig, voor welken arbeid de fabrikant de ge gevens en den tijd mist. Betreurens waard daarom is het bij den heer Jannink te lezen: «het eigenbelang «van dezen grossistenhandel is het «hoofddoel en het hoofdbelang van den «vrijhandel" (hl. 88). Dergelijke opvat ting van het vrijhandelsvraagstuk geeft geen bewijs van ruimen blik. Welk geloof mag men slaan aan de voorspelling van dien schrijver dat ruimere binnenlandsche voort brenging steeds de plaats zal innemen van de door invoerrechten veroor zaakte bepetking des invoers? In zijn praeadvios heeft hij bitter weinig aangevoeld om dat geloof op te wekken. Integendeel. Op bl. 95 schrijft hij dat door bescherming «iets" duurder wordt: «Wat dan! De exploitatiekosten der fabrieken." Maar dan kunnen wij ook nog niet gelooven aan een goed kooper worden van de waren, welke deze fabrieken afleveren. De meerdere kosten vloeien z.i. voort uit meerdere duurte van bouwkosten en grond stoffen, en nu, schrijft hij, komt voor de binnenlandsche industrie de reke ning niet meer uit, tenzij «bescher mende rechten deze meerdere kosten nivelleeren.» Behoeft het nog nader betoog dat, ook volgens den schrijver zeiven, de voortbrengselen der nijver heid duurder zullen worden, onaf hankelijk van de snoode grossisten? H. M. de Koningen heeft het voor nemen den generaal Van Heutsz te ontvangen a. s. Zaterdag 16 Juli op Het Loo en te zijner eere dien dag een feestmaal te geven, waaraan zullen deelnemen de ministers van Oorlog, Marine en Koloniën, de oudgouverneur- generaal van Ned Indië jhr. Van der Wijck, voorts al de hoeren, zoowel in actieven als in buitengewonen dienst van het Huis van 11. M. die versierd zijn met de Militaire Willemsorde; verder de luit-generaal in actieven dienst, zijnde de opper-olliecieren Kool, Snijders en Van Ermel Scherer; de viee-admiraal in actieven dienst Derx; de majoor Doorman van het Oost- Indisch leger en de kapitein van dat leger Colijn, laatstelijk adjudant van generaal Van Heutsz. Tijdens de restauratic van het Het Oude Loo zal tevens een onder zoek worden ingesteld naar onder aardsche gangen, die, volgens over levering, tot aan het kasteel Cannen- burgh, door Maarten van Rossum geslicht, te Vaassen (1uur afstands van het paleis) zouden loopen. Zondagmiddag deed H. M. de Koningin-Moedereen rijtoer met freule v. d. Poll. Op de I.age Vuursche DOOR ARCHIBALD CLAVERING GUNTER. 73) Zij vraagt mrs. Winterburn of deze mee wil gaan, in de meening, dat zij van deze dame meer bescherming zal genieten dan van de jonge Spaansche meisjes, die baar leven in Pa nama bovendien zeer aangenaam schijnen te vinden, niettegenstaande het getal barer aan bidders klein is, daar de oude Martinez zijn dochters geen groote bruidschat mee kan geven. Opeen schoonen Zondagmorgen gaan dus miss Minturn en de vrouw van de machinist de stad uit, varen over heldere watereu en stappen tusschen palmen en platanen af op het eiland Toboga, dat werkelijk een schoon eiland is, even schoon als ten zijde van George Ripley, doch een weinig moderner. Zij klauteren een kleinen heuvel op, wandelen langs denzelfden weg, die Fernando den 15den April was opgewandeld, en komen dan bij de villa van Baron Montez van Panama, die vrij wat grooter was geworden. Louise wendt zich naar de veranda, die op de baai uitziet, waar zij den Franscbman met zijn familie vindt, door wie zij zeer vriendelijk wordt ontvangen; na den lunch wordt er een halfuur gewerkt. Louise neemt verschillende dictaten op. «Als u al deze brieven hebt overgeschreven," zegt haar patroon «zult gij nog tijdig genoeg naar Panama kunnen terugkeeren." Hij leidt baar naar een groote kamer, die vroeger als slaapkamer is gebruikt doch waarvan tijdelijk een kantoor is gemaakt door het plaatsen van een schrijfbureau en een latafel, waarop de typewriter is geplaatst. Door vlug te werken, heeft Louise de brieven spoediger af dan zij had verwacht. Bij het over handigen der brieven merkt Aguilla op: «Berg dat papier weg in het schrijfbureau, zoodat gij bet steeds kunt vinden. Dit werk is uitstekend geslaagd. Ik ben een dag met mijn werk vooruit. Zoo iets zullen wij eens meer doen. «Heel goed« is bet antwoord, «ik zal het papier en de enveloppen in een der laden van het bureau bergen." «Goed zij zijn leeg, geloof ik. De kamer is in langen tijd niet gebruikt, ofschoon mijn compagnon er vroeger heeft geslapen dat was nog vóór den tijd van het Kanaal." Met deze woorden verlaat hij mistress Winterburn en miss Minturn. «Wacht," zegt de eerste, «ik zal die papieren even wegbergen, des te spoediger zijn wij ge reed." «Dank u; de bovenste lade zal wel voldoende zijn," antwoordt Louise die intusscben de ban den van baar hoed vastbindt. Och wat een lief schilderijtje," roept eens klaps mrs. Winterburn uit. «Ja?" is de onverschillige vraag. «Zie; dat moet zeker bet eene of andere liefje van den baron zijn," lacht de dame. «Sprekend uw gezichtje, zie!" Zij houdt bet portret dicht onder de oogen van Louise die een al verbazing is. Want dit portret gelijkt sprekend op dat, hetwelk zij Harry Larcbmont beeft laten zien op de Colon betzelfde, dat zij nu nog in baar zakboekje draagt. Zij wankelt. «Wat is er, lieve?" roept mrs. Winterburn angstig. Niets verbazing, anders niets. Zie zegt bet meisje plotseling, terwijl zij baar zakboekje opent, «vergelijk deze twee eens, dit, hetwelk in deze leegstaande kamer in het ongebruikte bureau is gevonden, is het duplicaat van het andereHet is bet portret van Alice Ripley, die dertig jaar geleden op de landengte is ver dwenen'.' Nu wordt mrs. Winterburn, eveneens bleek van schrik. «Groote goedheid gij hebt gelijk! Dat zijn dezelfden! Was zijn famiie van u «Ja; zij was de moeder van mijn moeder," fluistert Louise. «Haar en haar echtgenoot is bier een fortuin ontstolen dat eens hetmijne had moeten worden het is in alle gevalle verdwenen.Ik heb het recht dit portret te behou den maar zeg er niemand iets van zelf niet aan uw man!" Waarom niet? Silas kan u misschien helpen Hij weet alles wat er in die dagen op de land engte is geschied!" «Geen woord met hem erover tot ik het u zeg! Ik moet voorzichtig zijn." Waarschuwend legt het meisje haar hand op den arm der jonge vrouw, zoodra Aguilla binnenkomt met de woorden: «Spoedig, jonge dame, of u zult de boot missen »Ja," antwoordt Louise. «Dank u voor uw gastvrijheid!" en leunende op den arm van mrs. Winterburn, daalt zij waggelend het pad af naar de boot, zoodat Aguilla tot zijn vrouw de opmerking maakt: «Zou dat arme kind zoo gauw reeds ziek worden Zie eens, wat ziet zij er bleek uit. Zij beeft over al baar ledematen. Zou de gele koorts zelfs jeugd en schoonheid niet ontzien?" Hij zucht en wendt zijn gelaat af, want menig gelaat beeft bij in Panama door de schuld der gele koorts zien verdwijnen. Wordt vervulgdj.

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1904 | | pagina 1