BIJVOEGSEL
NIEUWE
VAN ZATERDAG 12 NOVEMBER 1904.
behoorende bij de
Amersfoortsche Courant
PI.4.4'l'SKI.IJli iVli.nvS.
Dc Klassenstrijd.
Donderdagavond werd in »de Toe-
komsl" de tweede bijeenkomst ge
houden van den cursus, gegeven door
den heer F. van der Goes. De be
langstelling was deze keer nog grooter
dan een vorig maal.
Het onderwerp, hetwelk door den
heer van der Goes nu werd behan
deld, luidde «Klassenstrijd".
Orn te spieken over klassenstrijd,
is het noodzakelijk eerst uit te maken
wat wij onder klassen verstaan. Bij
de bespreking van maatschappelijke
onderwerpen, bedoelen wij met een
klasse een groep der bevolking, die
op een bepaalde manier Lij den
maatschappelijke!! ai beid is betrok
ken.
Reeds in de vorige bijeenkomst is
aangetoond, dat reeds als direct in
het oog springend deze groote ver
deeling is te makeneenerzijds de
bezitters der productiemiddelen, ander
zijds de niel bezitters dier middelen,
de werkers, de arbeiders, die niet
anders bezitten dan hun arbeids
kracht, welker zij op elke voorwaarde
in dienst der bezitters moeten stellen.
Deze twee scherp gescheiden klas
sen worden gewoonlijk genoemd de
kapitalistenklasse en het proletariaat.
Dit is de huidige tegenstelling.
Doch klassenverschil is zoo oud als
de beschaving zelf. De geschiedenis
heeft door alle eeuwen heen een
klassenverdeeling, een klassentegen
stelling, een klassenstrijd gezien, wel
is waar nu eens sluimerende, dan
weer met gioote felheid aan de dag
komend, doch altijd aanwezig, al is
het ook in niet altijd overeenstem-
menden vorm.
De groote klassen behoeven niet
samengesteld te zijn uit gelijke be
langhebbenden. Integendeel ziet men
dat zoo'n klasse inwendig zeer ver
deeld kan zijn. Zoo ziet men op het
ogenblik de kapitalistenklasse ver
deeld tenopzichte de Tariefwets-her
ziening. Industrieelen en kooplieden
staan daarbij tegenover elkander,
doch deze verschillen zal spr. van
avond buiten beschouwing laten ;tegen-
over de niet- kapitalistische klasse,
tegenover het proletariaat heeft de
kapitalistenklasse gelijke belangen.
Waar dus alleen gesproken zal
worden over den stiijd, die de kapi
talistenklasse en het proletariaat voeren,
die strijd zoo oud als de beschaving
zelf, daar zal het noodzakelijk zijn
te weten hoe de vroegere, reeds onder
gegane vormen van klassenstrijd en
klassentegenstelling zich hebben voor
gedaan. Men zal dan zien hoe die nu
eens opflikkerende, dan weer sluime
rende strijd steeds heeft gehad een-
zel/de kern.
Om dit goed te begrijpen moet
men zich eerst helder voorstellen wat
eigenlijk de vertegenwoordigers dier
klassen zijn. De kapitalist is niet
zooals bekrompen, kortzichtige men-
schen beweren en zooals de tegenstan
ders ook den socialisten ten onrechte
in den mond geven, iemand die
niets uitvoert; dat is al zoo vaak
weersproken. Vele kooplieden en in
dustrieelen werken zeer hard. Maar
als gezegd wordt, dat de arbeiders de
werkers zijn, dan wil dat zeggen, dat zij
den productieven, maatschappelijken
arbeider verrichten, terwijl de patroons
daarbij de leiders zijn, en de groote
tegenstelling tusschen werkers en
leiders ligt hierin, dat de leiders als
bezitters der arbeidsmiddelen, alle
winst ontvangen. Hier ligt dus het
spoor; de leiders leven van de winst
door de arbeiders voortgebracht, leven
dus ten korte van de arbeiders. Nu
moet men dit begrip leiders niet te
eng nemen. Van de arbeiders leven
niet alleen de leiders, de industrieelen,
maar ook de verspreiders der waren,
de koopleiden, die ruilen en verzenden,
technici, de administrateurs, de amb
tenaren, de kunstenaars, de geleerden,
de beambten van den Staat, in het
algemeen dus: zij die niet direct den
productieven arbeid voortbrengen.
Mijn krijgt dus twee groote groepen;
zei die werken voor zich en vooi
anderen, en zij die leven van den
arbeid van de eerste groep.
Dit is de kern der klassenver
houding van welken vorin zij overigens
ook moge zijn.
In het oude Rome had men heer-
schers en slaven. Arbeid was een
vrij man, een vrije vrouw onwaardig.
Dit was zelfs het oordeel van be
roemde philosophen, uit wier werken
thans nog tal van geleerden putten.
Men mocht arbeiden aan kunst, weten
schap of regeering doch het direct
voortbrengende werken was overge
laten aan de slaven.
De hootigen en lijfeigen arbeiden
evenzoo in dienst van de kloostersol
heerlijke goederen, doch hoe de
verhouding ook was iu den grond
kwam zij hierop neer, dat een deel
den maatschappelijken aibeid ver
richtte, dal tcrwijl overige gedeelte be
stond van den arbeid der eersten
Het spreekt van zelf, dat om die
toestand mogelijk te maken, de
voortbrengende klasse overvloedig
moet produceeren. Zij moet over
vloediger producecren, dan zij voor
zich zelf verbruikt. Als in ons land
millioen tnenschen moeten bestaan
van den ai beid van 8 millioen, moeten
er 5 van 3 kunnen bestaan, dus die
drie veel meer opbrengen dan zij zelf
verbruiken. Wat zij zelf verbruiken
is het loon, de anderen krijgen de
winst van den arbeid dier drie.
De overvloedigheid van het gepro-
luceerde maakt beschaving mogelijk.
Zonder haar zouden voor opvoeding,
voor kunsten en wetenschappen geen
middelen zijn.
Tot op heden zat de beschaving
aan de klasseverdeeling vast, doch de
socialisten zijn overtuigd dat zulks
niet noodzakelijk is, doch dat wij
een tijd tegemoet gaan waarin niet
meer klasseverschil de noodzakelijke
voorwaarde daartoe zal zijn. Het
gevolg van den huidigen toestand is
een /,'fussebeschaving, immers slechts
weinige kunnen deelnemen aan de
geestelijke ontwikkeling, de arbeiders
zijn daar altijd buiten gehouden.
Wat is nu het kenmerk der ver
houding tot op heden. Het is de
uitbuiting, wat beteekent de toeëige-
ning van het arbeidsoverschot, van
het meer dat de arbeidersklasse
opbrengt, en waarvan de andere
klasse bestaat.
De uitbuiting is even oud als het
klassen verschil. Steeds waren het de
leiders, de rijken, die leefden van den
buit op de armen, de werkers ver
kregen. De buil is altijd geweest,
dat deel van den opbrengst, dat niet
door de arbeiders werd verbruikt.
In de vorige cursusvergadering, bij
de behandeling van het onderwei p
«de oorzaken der armoede" is ge
bleken wat de gevolgen der uitbui
ting zijn. Omdat het meer het
arbeidsoverschot hem wordt ontno
men, daarom wordt de arbeider arm.
Het is noodig even tot de historie
terug te keeren om goed in te zien
welke rol de uitbuiting speelt.
Onnoodig is het veel te zeggen over
de uitbuiting tijdens de slavernij
Er waren slaven, dus ook meesters
De slaven brachten meer op dan zij
verbruikten, anders was trouwens het
slavenbedrijf onnoodig, het houden van
slaven niet voordeelig. Zoo sterk was
de productieve kracht der slaven dat
op suikerplantages en in katoentuineo
in Amerika aan de negers één vrijen
dag werd gegeven, waarop zij zooveel
moesten vei houwen dat zij konden
blijven bestaan. De slavenhoudeis,
hoewel erg christelijke lieden, kozen
daartoe nog wel den Zondag.
Bij de lijfeigenen was het precies
hetzelfde, de kloosters en de graven
zouden bij hun lijfeigenen geen be
lang gehad hebben indien die menschen
niet meer voortbrachten dan verbruik
ten. Doch is het ook zoo eenvoudig
bij de huidige arbeiders, bij de lieden
daagsche loondienaren
Hot schijnt niet zoo eenvoudig.
Vroeger deden die vormen zich hel
derder voor. Toen geloofden de
menschen dat God witte en zwarte
menschen had geschapen, dat Hij
armen en rijken had voorgebracht, men
bciustte of men achte het de be
schikking van een nootlot.
Maar als thans de vraag gesteld
wordt hoe het komt, dat er thans
uitbuiting plaats heeft, dan is het
antwoorddat komt door de verhou
ding van kapitaal en aibcid.
In die verhouding zit het geheim
zinnige, raadselachtige, dat ofschoon
men op het oogenblik (of het nog
lang zal duren betwijfeld spr. o. a.
de reactionnaire maatregelen van
dit bewind na de stakingen van
het vorig jaar, maken dat de ar
beiders niet langer vrij over hun
ai beidskracht kunnen beschikken
Voor vrijen arbeid is noodig dat de
ai beid viij kan aanvaard, maar ook
neergelegd worden. En thans is dat
voor vele arbeiders niet langer het
geval, althans zij inoge het niet meer
doen op het oogenblik waarop het
voor hen het meest gewenscht is)
nog geen onvrijen arbeid heeft,
doch dank zij het libelarisme vrijen
1° de waarde van de arbeidskracht
vaarde van het ai beids-
arbeid toch uitbuiting kan plaats
lebben. Het liberalisme heeft nog
andere verdiensten gehad en voor-
leelon gebracht, die men thans den
arbeider tracht te ontnemen, o. a
vrijheid om zich te organiseeren. In
1872 werden door het laatste mini
sterie Thoibecke de huidelijke bepa
lingen, die werkliedenorganisatie in
den weg stonden, ingetrokken.
Vanwaar is, bij vrijen arbeid, toch
in de voorwaarde tot dien arbeid de
uitbuiting begrepen?
In onze maatschappij in de eenige
verhouding tusschen de menschen
die van ruilers, van kooplieden. De
arbeiders hebben niets anders te koop
aan te bieden dan hun arbeidskracht
zoo is dus de arbeider de verkooper
zijner eigen kracht de kapitalist, de
kooper.
De vei houding tusschen kooper en
verkooper is weer die van slaaf en
meester, lijfeigenen en graaf.
En al moge het in onze dagen ook
reemd lijken, de arbeider is slechts
schijnbaar vrij om zijn a: beidskracht
al of niet te verkoopenhij heeft
niets anders te verkoopen en moet
toch bestaan.
Als bezitter der arbeidskracht heeft
de arbeider te vorderen de ivaarde
dier kracht. Doch de waarde dier kracht
is niet anders dan die zijner levens
behoeften. Hij moet zooveel voor zijn
verbruikte arbeidskracht terughebben
als noodig is om haar weer te herstellen.
Doch ook door de steeds talrijker en
beter woidende arbeidsmiddelen heeft
zich een geweldige productieve kracht
ontwikkeld, zoodat een arbeider ont-
zachlijk veel meer kan vooitbiengen
als hij noodig heeft. Welnu, dat meer,
lat overschot is het wat evenals vroe
ger, on met hetzelfde recht als vroe
ger, hem wordtafgenomen. Wij hebben
iu deze verhouding dus twee dingen
niet uit het oog te verliezen
en 2°. de
product.
Hoe hoog de waarde van de arbeids
kracht is, hangt van de arbeiders zelf
af. Stellen zij zich met weinig tevreden,
dan ontvangen zij ook weinig. Doch
eischen zij met de bon ten dienst
slaande middelen meer, dan krijgen
zij het. Vandaar dal verhooging van
loon en hetere arbeidsvoorwaarden,
dus stoflelijken vei betering, het eerste
is wat met hun agetatie wordt be
reikt.
Toch zai de waarde van de arbeids
kracht in de kapitalistischen maat
schappij nooit belangrijkhooger zij dan
hetgeen de arbeider noodig heeft om
te blijven voortwerken. De felle con
currentie maakt dat de ai beiders hun
loon niet boven peil kunnen voeren,
en dat peil is gewoonlijk beneden de
eigenlijke waarde der arbeidskracht.
Vandaar dat het in den klassen
strijd hierop neeikoint dat de arbei
ders steeds zullen trachten het loon
omhoog te duwen en de kapitalisten
probeeren het te doen verlagen, of
wat op hetzelfde neerkomt de pro
ductiviteit te doen toenemen.
Hoe aan dezen toestand een einde
te maken? Juist omdat deuitbuiiing
de noodzakelijke kern is van het
kapitalistisch stelsel, daarom kan zij
niet anders worden opgeheven dan
loor de ophefl'ing van het stelsel zelf.
De oorzaak moet worden wegge
nomen. De geschiedenis heett geleerd
lat klassenstrijd alleen is verdwenen
met het stelsel zelf.
Ten slotte nog de middelen tot
beslechting en opheffing van den
klassenstrijd vooreerst.
De organisatieDe eenling staat
weerloos. Dat is reeds ingezien in
den beginne. Zoodra de arbeiders in
massa gingen werken, zoodra zij gin
gen voelen dat er overeenkomst was
in hun belangen, zoodra de solidari
teit ontwaakte, ging men zich orga-
niseeren.
Van de weerloosheid der arbeiders
is door de kapitalisten het noodige
en vaak onnoodige gebruik gemaakt.
Doch telkens en telkens ziet men
meer en meer in wat met organisatie
Ie verluijgen is. Daarom is voor alle
arbeiders een eerste plicht: versterk
uwe vakorganisatie.
Het tweede middel is do coöperatie.
De coöperatie geeft het stoffelijk voor
deel der wiristverdeeling. Dearbeideis
hebben groot gelijk als zij trachten
van het kapitalisme dat te krijgen
wat er nog van hen te halen is, toch
mag het materieel voordeel niet het
voornaamste zijn. Veel meer n.oet de
coöperatie de steun zijn der beweging
De coöperatie moet middelen geven
om den strijd te voeren.
Er is één vorm van coöperatie, de
productieve coöperatie, die van som
mige zijde (Dr. Frederik v. Eeden)
sterk wordt aanbevolen. Dit is on-
practisch, immers kiijgen de arbeiders
eenmaal de politieke macht, dan krij
gen ze inrichtingen voldoende welke
veel beter zijn dan die nu van hun
spaargeld kunnen worden in het leven
geroepen. Waarvoor dien omweg.
Het groote bezwaar daarvan is dat
het noodige wordt verzuimd Zij die
met dergelijke coöperaties beki n 1
zijn weten, hoe het politieke werk er
door ten achteren schuift, zoodat zij
van den eigenlijken klassenstrijd veel
kracht afhouden.
Wat het zwaarst is moet het
zwaarst wegen.
Naast den bijna instinctmatig te
noemen stiijd door middel van orga
nisatie en coöperatio staat de poli
tieke strijd. Die stiijd is het voor
naamste, omdat hij allen kan voeren
tot het einddoel, en op dat einddoel
het best het oog vestigd.
Zij moet ten laatste de revolutie
bewerkstelligen. Zij doet het einddoel
der beweging kennen niet als een
streven naar materieel voordeel maar
als een plicht, een plicht om deze
maatschappelijke organisatie zoo vol
van ellende en bezwaren te doen
verdwijnen en te vervangen door een
nieuwe, een betere.
Slechts als de verhouding veran
dert, kan de toestand veranderen.
Daartoe behoeven de socialisten maar
één dag, één uur, de macht, de po
litieke macht in handen te hebben.
De politieke macht komt het pro
letariaat toe, maar het zal er een
ander gebruik van maken dan zijn
voorgangers. Niet voor één klasse
zal het zorgen, doch voor geheel de
samenleving.
Er was een tijd dat gezegd werd
door Loden ijk XIV Wat is de
Staat, de Staat dat ben ik." Daarna
is de Bourgoisie opgekomen en tot
haar toppunt gestegen en hij de groote
revolutie voor 100 jaren, riep de Derde
stand.: «De Derde stand is alles!"
Eindelijk komt nu de arbeid aan de
beurt. Haar doel is echter niet ver
andering van regeeringsvorm door
verandering van regeeringsklasse, het
doel is mooier, grootscher, het doel
is de bevordering van het welzijn van
het geheele -volk. Geen ophefling van
de regeeringsklasse, maar ophefling
van klasseregeering.
Principieel duldt het socialisme
geen gezag, dal ontstaat door maat
schappelijk verschil.
Om haar doel te bei eiken moet de
sociaal-democratie vooreen korte poos
de politieke inacht veroveren.
Niet als de anarchisten razen en
tieren tegen het gezag, doch het zelf
vermeesteren.
Daarom moeten de socialisten zich
meester maken van de politieke macht
van de Staat, de provincie, degemeente,
om daardoor in handen te krijgen
de groote machtsmiddelen.
Hoe zal ten slotte de klassenstrijd
gevoerd worden. Zullen coöperatie
en organisatie, doch vooral de poli
tieke agitatie een oplossing geven en
daarom een vreedzame oplossing mo
gelijk maken Het zal van de kapi
talistenklasse afhangen.
Hoe meer de arbeiders winnen hoe
feller de reactie zal worden. Zal die
reactie dan met geweld optreden, dan
zullen de arbeiders ook daar tegen
over iets stellen. Wat dat zijn zal
is een questie van taktiek. En zoo
lang een middel onnoodig is gaat men
daarover niet spreken. Als het zoover
is zullen de sociaal democraten wel
krijgsraad houden om te bespreken
wat hen te doen staat.
In een volgende vergadering zal
spr. aantoonen hoe we met volkomen
zekerheid kunnen zien dat de groote
omkeer reeds groeit en noodzakelijk
zal komen. Daartoe zal hij spreken
over: De revolutie van het kapitaal.
Ook deze keer werd geen debat
gevoeld
Naar wij vernemen zal op den
lOden December a.s. in 't Café «de
Arend" van wege den Bond van
Oud-Onderofficieren een Sl Nicolaas-
feest plaats hebben voor de kinderen
der leden eu donateurs.
De vrijzinnige kiesvereeniging
«Amersfoort" stelde tol candid iat voor
den Gemeentel aad in de vacature-mr.
Prikken den heer S J. \an Duinen,
die door de vereeniging «Handel en
Nijverheid" öok wordt aanbevolen
voor de vacature.-C. van der Zoo de
Jong in de Kamer van Koophandel
en Fabrieken.
De vereeniging «Liefdadigheid