NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. BUITENLAND. BINNENLAND. NA TWINTIG JAREN, No. 18. Zaterdag 4 Maart 1905. Vier-en-dertigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75; Franco per post door het geheele Rijk f 1. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER. Bureau: Langestraat 77. Telephoomio. 69. ADVERTENTIËN: Van 16 regels f 0.50; iedere regel meer 7'/j Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte Het aftreden van lord Milner als Hooge Commissaris voor Zuid-Afrika en als Administrateur van Transvaal en de Oranje-Kolonie is in Zuid-Afrika met voldoening vernomen geworden. Alfred Milner is in 1897, nadat hij zich aan het hoofd van het Egyptische financiewezen schitterend had onder scheiden, naar Zuid-Afrika gegaan, ter vervanging van sir Henry Lochhij kwam in moeilijke dagen in Afrika, in de dagen die volgden op den Jameson- raid en bij had niet den takt, noch de eigenschappen om het vertrouwen van de Boerenregeeringen in hetEngel- sche gouvernement te herstellen. Integendeel, hij heeft bij al zijn onderhandelingen voortdurend de ge voeligheid der Boeren geprikkeld en is daardoor een der groote factoren geworden, die geleid hebben tot den ongelukkigen Boerenoorlog, dien Cham berlain gewild heeft, maar die in Enge land nog nawerkt. Ook na den oorlog is lord Mdner, tot Viscount benoemd, er niet in ge slaagd zijn zware taak te vervullen en de Boeren te verzoenen met het Engel- sche bewind. De moeilijke toestand in Zuid-Afrika was daarvan gedeeltelijk de oorzaak. Lord Milner stond te veel onder den invloed der Randkoningen, en regelde de Zuid Afrikaansche poli tiek naar hunne wenschen en belangen. De Boeren zullen hem zonder leed wezen zien vertrekken. En Jameson sprak de meening aller Engelschen uit, toen hij verklaarde, dat deze het heen gaan van lord Milner diep zullen ge voelen. Als zijn opvolger treedt lord Sel- borne op, die in het Engelsche kabinet als minister van marine fungeerde. Arthur Balfour volgt door deze be noeming de traditie van de famile Salisbury; want lord Selborne is de schoonzoon van wijlen den eersten minister en de neef van de beide Balfours. De Times noemt bet een «opoffering" van lord Selborne om de benoeming tot gouverneur van Zuid-Afrika te aanvaarden; met deze opvatting van hot geval is de liberale pers het natuurlijk niet eens. Zij ziet in lord Selborne's benoeming slechts een poging om den invloed van de conservatieven in Zuid-Afrika nog wal te bevestigen, ondanks de aanstaande en onvermijdelijke ver andering in de Engelsche regeering. Van een Engelschman die uit Bakoe te Weenen aankwam ontving het »N. W. Tagebl." zeer interessante mededeelingen over de vreeselijke tooneelen, die dezer dagen in Bakoe afgespeeld zijn. We laten hier een kort uittreksel uit deze mededeelingen volgen. Bakoe in den Kaukasus is een stad met circa een half millioen inwoners, die bijna allen direct of indirect van de naphta-industrie leven. De meer derheid dier arbeiders bestaat uit Perzen, die fanatiek godsdienstig, streng zedelijk, vriendelijk en innemend en trouw in handel en wandel zijn. De Armeniërs, die veel slimmer zijn dan Perzen en op wier eerlijkheid wel iels valt af te dingen, weten zich nog al eens te bevoordeelen ten koste van de laatsten, wat natuuilijk kwaad bloed zet. Ook heeft in den laatsten tijd de sociaal-democratie groote vorderingen gemaakt onder de Armeniërs maar dezen konden er niet in slagen ook de Perzen daarvoor te winnen, wat nog al eeus aanleiding gaf tot wrij vingen, zelfs tot vechtpartijen. Er behoefde slechts een vonkje in dit buskruitval te vallen om het tot een ontplolling te doen komen, temeer daar de geest van opstand en staking ook hier reeds vaardig was geworden. Nu escorteerde voor eenige dagen een Armenisch soldaat een Perzischen gevangene. Deze verzocht hern vrij te laten en toen de soldaat aan dit verzoek niet voldeed ging hij op de vlucht. De soldaat zond hem een kogel achterna, die hem doodde. Ouder de Perzen bestaat nog de bloedwraak, de broeder van den ge- doodo wachtte den soldaat dus op voor de Armenische kerk en schoot hem dood. Dat was hel sein tot een algemeene vechtpartij, waarbij een rijke Pers Brabajew, door een kogel getroffen, dood nederzonk. De dood van Brabajew, die uit een aanzienlijke Perzische voistenfamilie stamde, ver bitterde de Peizen zoo zeer dat ze bloedige wraak zwoeren. Reeds vroeg in den morgen van den I9Jen Februari hoorde men in alle straten de vreeselijke kreet «Bunt" (levolutie, oproer). De Perzen schoten ieder Armeniër, dien ze vinden kon den, neder. Iedere «zwarte, bleeke man", het gewone type van den Armeniër, werd het slachtoffer van de woeste bende. Toen het donker werd sleepte men ze eerst naar een lantaarn om te zien of men niet soms een Rus voor had. Bleek dit laatste het geval te zijn dan liet men hem loopen en riep hem na: «Nie mieszaj", stoor ons niet. Het garnizoen was te zwak om met succes te kunnen optreden en de autori teiten, met den grijzen gouverneur aan het hoofd trachtten tevergeefs de woedende menigte tot rust te bren gen. Den 20sten 's morgens begon het lieve leventje opnieuw. Gedurende den nacht hadden de Perzen talrijke woningen van Armeniërs in brand ge stoken, de hemel was bloedrood, een rookerige atmosfeer lag over de ge heele stad, daarbij regende het dat het goot. In de wijk, die hoofdzakelijk door Perzen en Armeniërs bewoond wordt, liggen ook de meeste winkels van levensmiddelen. De Perzische koop lieden wachtten hunne Armenische klanten op, overvielen er. doodden hen. Den lijken, die op de straat bleven liggen, werd de buik openge sneden, zoodatdestraten, bedekt waren met bloed er. ingewanden. En deze gruweldaden, dat moorden en branden duurden nog twee dagen en zelfs werden nu vrouwen en kinderen niet gespaard, zoodat zelfs de Kozakken zich over dezen moesten ontfermen. Woensdagmorgen begaven zich uit Ballacham, eene voorstad van Bakoe en uit de zoogen. «witte" en «zwarte" voorstad, waar de naphtabronnen zich bevinden, duizenden gewapende Perzen ter versterking op weg naar de stad. Het naphta-district was intusschen door een militair cordon afgesloten, zoodat de menigte niet in de stad kon komen. Maar het gelukte haar dit cordon te doorbreken en nu scheen het alsof de gruweldaden van vorige dagen zich zouden herhalen. Intusschen was het echter door de tusschenkomst van den gouverneur gelukt de geestelijken van beide naties te verzoenen en hen te be wegen tot eene gemeenschappelijke processie door de stad. Deze optocht der vereenigde geestelijken, die elkaar onderweg herhaaldelijk kusten, werkte kalmeerend op de gemoederen en leidde tot eenen voorloopigen wapen stilstand, die op het oogenblik nog voortduurt. Maar men is ervan overtuigd dat de Armeniërs, die thans, onvoorbereid als ze waren, geenen tegenstand kon den bieden, binnen den kortst rnogelij- ken lijd bloedige revanche zullen ne men en waarschijnlijk ongehinderd. In den Kaukasus is rnen immers thans in den toestand gekomen, die bij langdurige woelingen in geheel Rusland onvermijdelijk schijn te zijn, dat het der Regeering nl. onmogelijk is in iedere bedreigde plaats de noodige troepen Ie hebben. Tifiis ligt dicht genoeg bij en heelt voldoende garnizoen, maar het mocht niet van troepen ontbloot worden, daar ook hier troebelen uitgebroken zijn. In den geheelen Kaukasus kookt en gist het en ook hier gaat men den aan staanden Zondag, (don herinnerings dag aan de opheffing van de lijfeigen schap door Tsaar Alexander 11) met zorg tegemoet Men schrijft uit s'Gravenhage: Voor den zooveelsten keer is bij het departement van Oorlog weder een onderzoek aanhangig gemaakt in zake het verstrekken van berich ten en gegevens aan dagbladen, dit maal door militairen. Naar verluidt werd het onderzoek op persoonlijken last van generaal Ber- gansius ingesteld en wordt daarbij bij zonder geheimzinnig te werk gegaan. Omtrent hot aftreden van minis ter Melvil van Lynden weet «Het Vad mede te deelen dat het ontslag besluit reeds geteekend gereed ligt, maar dat men nog niemand heeft kunnen vinden, die voor deze enke le maanden de portefeuille wil over nemen. De heer Van Weckherlin heeft bedankt en minister Kuyper zou zooals bekend gaarne naar Buitenl. Zaken overgaan als hij maar een ge schikt opvolger voor Binnenlandsche Zaken kon vinden, die de thans in behandeling zijnde onderwijswetten wilde verdedigen. De vereeniging «Volksonder wijs," vereeniging tot bevordering van het volksonderwijs en het schoolbezoek in Nederland, heeft een adres aan de Tweede Kamer gezonden, waarin de bezwaren tegen het ingediend ontwerp in den breede kenbaar gemaakt wor den. Van oordeel, dat de ingediende wets wijzigingen een streven belichamen, dat het volksonderwijs benadeelt, de openbare school ten zeerste bedreigt en de volksontwikkeling in haar ge heel in stede van bevordert een groo te schrede achteruit zal doen gaan dringt het hoofdbestuur er bij de Tweede Kamer ten ernstige op aan, aan het voorgestelde wetsontwerp haar goedkeuring te onthouden. Door het zachte weer zijn reeds verscheidene bloembollenvelden in de streek tusschen Haarlem en Leiden door AUGUSTE CRONER. 25) De oude heer is dood en anderen genieten van zijn geld, anderen die zich zelf we der- rechterlijk, dat bewijst hun doen en laten, tot zijn erfgenamen hebben gemaakt. Bij dat antwoord, dat zijn scherp verstand hem ingaf, balde hij de vuisten en fluisterde met eene stem die zonderling schel klonk «Arnold Winkelmann ik ken u niet, maar tijdens het leven van mijn oom waart ge diens cliënt en nu zult ge den mijne zijn. Ik wil nu toch eens zien of ik u geen recht vergelding zal kunnen bezorgen." VIJFDE HOOFDSTUK. Den volgenden dag wist John al, dat de Mesta de vita van Arnold Winkelmann niet meer bestond. Sedert het jaar 1871 had men niet meer naar hem gevraagd. De eerstvolgende informatie deed John nu bij het kerkbestuur, alwaar de tegenwoordige Kielanerstraat onder ressorteerde. Hij vond daar wel eene Melamie maar geen Arnold Winkelmann, als zijnde overleden vermeld., «Arnold Winkelmann is dood," zei John zacht in -zich zelf, toen hij het groote kerk plein overging. »Eene reis heeft hij na al wat wij van hem hebben hooren zeggen, niet ondernomen en bij kan dus niet buitenslands gestorven zijn. Wanneer en hoe zou de oude heer aan zijn einde gekomen zijn?" Den zelfden dag nog verzond hij een brief aan den dominee van Horgen, in het kanton Zurich, Zwitserland. Zes dagen daarna kwam het antwoord. Arnold Winkelmann was werkelijk in 1794 aldaar geboren. Veel meer wist de Eerwaarde heer niet te vermelden, want onder de oudste menschen van de stad, bevond zich niemand die zich Arnold Winkelmann herinnerde. Daar hij de eenige zoon van zijne ouders was geweest en men in de kerkelijke registers niemand vond die denzelfden naam of dien van zijne moeder droeg, was het bijna zeker dat Arnold Winkel mann absoluut geen familie had gehad. Met het verzoek om hem op te geven waar en wanneer Arnold Winkelmann gestorven was eindigde de beleefde predikant zijn brief. Advocaat John kon hem in zijn dankbetuiging over de moeite welke hij hem veroorzaakt had, alleen verzekeren dat hij den Eerwaarden heer onmiddellijk zou schrijven, zoodra hij er zelf ook meer van wist. Wederom eenige dagen daarna betrok een nog jong en niettegenstaande zijn eenvoudige kleerderen, zeer deftig uitziend jongmensch eene kleine kamer in een huis dat grensde aan dat van Winkelmann. Het was John. Hij wist al 't een en ander aangaande de Mullers. Hij deed volstrekt geen moeite om met hen in kennis te komen, want hetgeen Mozer hem verteld had bewees dat deze menschen toch niemand over hun drempel toelieten, en onder welk voorwendsel had hij het dus kunnen doen Hij kon er geen enkel bedenken. De verdenking, ja zelfs de subjektieve zeker heid dat Arnold Winkelmann al lang dood, vermoedelijk door de Mullers vermoord was zou de politie wel toegang geven tot deze woning, maar hem niet. Dezen weg achtte de voormalige rechter van instructie ook geenszins geschikt; zijn eerzucht en zijn belangstelling in zijn voormalige be trekking deden het hem wenscbelijk schijnen, zelf, en liefst geheel alleen, dit geval ter hand te nemen en het raadselachtige verdwijnen van Winkelmann te ontdekken. Daarom wilde bij alles in de buurt gadeslaan en nu hij reeds 't een en ander wist zag hij ook heel wat dat, in verband daarmede, van groot gewicht was. Wanneer hij tehuis was ging hij telkens naar het venster, om in den mooien tuin te kijken. Hij deed dit zoo aan dachtig alsof hij iederen heester of boom wilde tellen en eens zelfs bad hij een verrekijker genomen om alles nog veel duidelijker te kun nen zien en daarmede maakte hij dan ook de eerste waarneming die van groot gewicht was. Van zijn venster uit kon men den geheelen tuin en een gedeelte van de plaats overzien die aan twee kanten was afgesloten door de zijvleugels van het huis en aan beide andere door eenvoudige heining van latwerk. Toen John het eerst naar buiten keek zag hij dat de plaatsdeur open werd gedaan en dat twee mannen de tuin ingingen. Den eene herkende John dadelijk, het was de man, die den vorigen Zondag voor den ouden heer ge speeld had, en de andere was nog niet veel meer dan twintig jaar. In ieder geval was hij student, dit kon men zien aan de sjerp over zijne borst en de bont gekleurde muts, dien hij op het hoofd had. Zij liepen samen druk pratende den tuin in; de gebaren van den oudste der twee deden vermoeden, dat hij den jongste van een of ander voornemen wilde terughouden, maar deze sloeg geen acht op zijn smeekbeden. (Wordt vervolgd].

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1905 | | pagina 1