NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
VERSTREKT CREDIET
IN TWEE DAGEN
WATERVREES.
FEUILLETON.
BINNENLAND.
DE SCHIMMELRIJDER.
No. 54.
Zaterdag 8 Juli 1905.
Vier-en-dertigsten jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75;
Franco per post door het geheele Kijk f 1.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langestraat 77. Telephoonno. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte
Nu de zomer in het land is, is
bot misschien niet overbodig over
bovengenoemd onderwerp eens te
spreken. Is het waar, dat het Neder-
landsche volk, bewoners van een
waterland, vreest voor het water.
Ten deele waar; verschillende doctoren
zeggen dat ons volk vervuilt. Wij
Nederlanders zijn beroemd om onze zin
delijkheid, om het schoonhouden van
huizen en meubelen. Maar als wij
het huisraad niet mede rekenen is
dan de netheid wel zoo groot?
Het volk wascht zich, als men het
wasschen mag noemen, het gezicht
en de handen, de vrouwen ook de
armen, maar als vrij algemeen regel
geldt, dat het lichaam verder door
do kleeren maar schoon gehouden
moet worden.
Vraagt het een geneesheer, die
eerst moet verzoeken den patiënt zijn
beenen of welk lichaamsdeel dan ook
behoorlijk schoon te wasschen, eer
hij hem kan behandelen.
Vraagt bet aan hen, die volks-
en scboolbaden stichten, als de kin
deren voor het eerst zich in het
badhuis ontkleeden.
Vraag het aan artsen, die de mili
ciens geneeskundig moeten onder
zoeken bij hun in dienst treden.
Hierop is het antwoord, dat het
lichaam in den regel duidelijk uit
wijst, dat het nooit geheel gewasschen
wordt, zoodat het ondergoed eén
akelige lucht verspreidt. Dat is dus
de hooggenoemde zindelijkheid van
het Nederlandsche volk.
Hoe hieraan een eind te maken
Natuurlijk door met de kinderen
te beginnen.
Scboolbaden bij elke school achten
wij noodzakelijk. En men zal ver
zekerd zijn, dat als de kinderen er
eenmaal aan gewend zijn, zij in het
vervolg een onweerstaanbare behoefte
zullen gevoelen bun geheele lichaam
te wasschen.
Hierbij moeten aansluiten badge-
legenheden en zwemscholen. Het is
eigenlijk onbegrijpelijk, dat in ons
waterland, met al zijne rivieren en
vaarten de meeste menschen niet
kunnen zwemmen. Ja, er zijn in ons
land hoel wat matrozen en schippers
die als zij in het water vallen zich-
zelven niet kunnen helpen. Op de
scboolbaden moeten volgens de zwem
scholen, in de eerste plaats bij het
leger. Niet zooals dat thans geschiedt,
een weinig baden in een ongeschikte
waterruimte, maar zwemmen.
In het Duitsche leger moeten de
manschappen leeren zwemmen. Van
onzen marine spreken wij niet;
het is zoo iets van zelf sprekend,
dat marine-matrozen moeten kunnen
zwemmen, dat hierover geen twijfel
kan bestaan.
Maar schoolbaden en zwemscholen die
moeten wij hebben. Wij kunnen hier
wijzen op de Nederlandsche Vereeni-
ging voor Volks- en Schoolbaden wel
ke in 1902 te 's Gravenhage werd opge
richt en met onverflauwde belangstel
ling ijvert voor deze volkszaak, al wordt
hun ijver tot nog toe niet rijk beloond.
Toch geeft deze vereeniging den moed
niet op en is bereid met woord en
daad dit gewichtig sociaal belang te
bevorderen.
In de meeste steden van ons vader
land, ook te Utrecht zijn volksbadhui
zen verrezen en het blijkt dat zij lang
zamerhand in een bestaande behoef
te voldoen en meer en meer ingang
vinden bij het publiek. Dat is zeker
een verblijdend teeken des tijds.
Elke gezondheidscommissie kan bij
de Haagsche vereeniging gratis advie
zen omtrent voiksbaden en badhuizen
bekomen, en op den weg der gezonds
heidscommissie zal het toch wel ligi
om die instelling te bevorderen.jlfOor
geneeskundigen behoeft dit geen be
toog. Zij weten welke heerlijke gevol
gen de volkomen reinheid van het
lichaam moet hebben, en daar in elke
gezondsheidcommissie wel een of meer
geneesheeren zitting hebben, volgt
hieruit, dat verband tusschen de Haag
sche vereeniging en de gezondheids
commissie hoogst gewenscht is.
Het is hier een zaak welke zoo
wel het tegenwoordige als het opko
mend geslacht betreft.
Laat dus niet langer gezegd kunnen
worden, dat het Nederlandsche volk,
een volk van waterratten, bang is voor
het water.
Nieuwe strijd in Indië.
Blijkens uit Batavia ontvangen tele
grammen heeft de Leenvorst van Boni
den eisch verworpen, die hem, als
gevolg van de in de laatste jaren
door hem aangenomen houding en
het niet nakomen zijner contractueele
verplichtingen, door den gouverneur-
generaal is gesteld.
Welke de termen waren van het
ultimatum is niet bekend.
Alleen weten wij, dat drie oorlogs
schepen met den resident »ter be
schikking" Brugman aan boord ter
overbrenging er van naar Boni waren
vertrokken. Een van deze, de »Hei tog
Hendrik", raakte onderweg nabij
Balang-Nipa vast op een klip. Ver
moedelijk zijn de andere schepen van
het eskader echter doorgestoomd en
hebben zij zich thans van hun last ge
kweten.
De hoofdgrief tegen den vorst van
Boni was, gelijk men weet, zijn
eigendunkelijke houding ten opzichte
van ons bestuur en zijn volslagen
minachting xeut het.conlract dat hij
bjj^bet"hanvaarden van zijn leen uit
landen van het gouvernemènt onder
teekend had.
rnemfen
Niet alleen toonde hij zijn onarhan-
kelijkheidszin op zeer verkeerde wijze
door geheel zonder toestemming van
ons bestuur zijn naburen te besprin
gen en zijn land te hunnen koste te
vergrooten, maar hij weigerde ook
pertinent, toe te stemmen in de over
dracht van zijn bevoegdheid tot het
heffen van in- en uitvoerrechten in
zijn gebied, toen dit van hem werd
geëischt en dat niettegenstaande hij
bij art. 51 van dat contract het recht
van het gouvernement had erkend om
bestaande belastingen te allen tijde
tegen schadeloosstelling over te nemen.
Het uitbreken van den oorlog
schijnt thans onvermijdelijk.
Reeds zijn verschillende garnizoenen
op Zuid-Celebesaanmerkelijk versterkt,
terwijl op Java de noodige troepen
worden gereedgehouden om onver
wijld tot het uitzenden eener expe^
ditie te kunnen overgaan.
'Of Boni bij den oorlog, die thans
gaat aanvangen, alleen zal staan is
minstens genomen zeer twijfelachtig
meent de Nieuwe Cl.
Het bezetten van Paré-Paré, 't welk
in zekeren zin tot do voorbereidende
maatregelen van een Bonische expedi
tie kon worden beschouwd, heeft reeds
aanleiding gegeven tot vijandelijkhe
den van den kant van liet Sidenreng,
terwijl dit staaltje en de andere van
het bondgenootschap Adja-Tapparang,
waartoe het behoort, hun contracten
met ons gouvernement hebben opge
zegd.
Wadjo's vorst is ons beslist vijan
dig gezind en zijn neef, de vorst van
Gowa, heeft een nieuw bewijs gele
verd van de vijandige gevoelens, welke
hem tegen ons bestuur bezielen, door
liet gunstbewijs van de gouverneur,
die hem de bij gelegenheid der aan
houding van Gowasche expeditie naar
Sawietto verbeurd verklaarde wapens
van waarde wilde teruggeven, af te
slaan.
Men zal zich wellicht herinneren,
dat toen gouverneur Kroesen deze
expeditie liet achterhalen en ont
wapenen, het vrij wat moeite kostte
de anakaraëngs of vorstenzonen te
bewegen hun krissen, waaronder
kostbare erfstukken, af te leggen en
dat, volgens de Indische bladen, deze
confisquatie van poesaka's veel kwaad
bloed had gezet.
Wellicht heeft het bestuur gemeend
de opgewonden gemoederen in Gowa
door het teruggeven der wapenen tot
bedaren te kunnen brengen. Maar
dan heeft het zich deerlijk vergist.
Het mag overigens verwondering
baren, dat de gouverneur de wapens
aan den vorst heeft doen zenden,
zonder vooraf de volstrekte zekerheid
te hebben verkregen, dat zij zouden
worden aangenomen. Thans is het
vorst van Gowa gelukt het dwaze
figuur dat hij met zijn mislukte
expeditie voor het oog van Zuid-
Celebes had gemaakt, op ons af te
wentelen. En dat gebeurt op een bij
zonder ongelegen oogenblik.
Koninklijk bezoek aan Delft!
Het is alom te Delft voorbereiding
voor den feestdag van 10 Juli. Op
de markt worden met belangstelling
gevolgd de werkzaamheden voor de
versiering, die schitterend belooft te
worden.
Te 8 uur Maandagmorgen zal een
reveille door de stad gehouden worden
met het muziekkorps en de tamboers
van het battaljon d.d. schutterrij en
hoornblazeis van het garnizoen.
Bij aankomst van de Koninklijke
Gasten te één uur zullen een aan
tal vereenigingen een 10-tal meldde
zich reeds aan zich met haar
banieren en hare scharen langs den
weg, door den stoet te volgen op
den rit naar het Raadhuis.
Omtrent de opstelling van school
kinderen is nog niets met zekerheid
DkHtDERUinOSCHE (IflnOELSBAtlK
Koninklijk goedgekeurd
Amsterdam.
£jCor\5MAu^enssIrL6nelejDKJ57^
Onder borgstelling
zoo noodig
Oorspronkelijke novelle van TH. STORM.
28)
«Daar is het, Elke," zeide de jonge dijk
graaf, geef het nu je zegen."
Elke legde haar hand in de zijne. «Wij
zullen elkaar steunen," zeide zij.
«Dat zullen wij."
Daarop werd de memorie door een bereden
bode naar de stad gebracht.
«Gij moet in bet oog houden, waarde beer,"
aldus brak de schoolmeester zijn vertelling af,
terwijl bij mij met zijn schrandere oogen
vriendelijk aanzag, «dat ik bet tot nu toe ver
telde gedurende mijn veertienjarige werkzaam
heid in dezen polder uit den mond van ver
standige lieden of uit de vertellingen van
kleinkinderen en achter-kleinkinderen heb
saamgelezenwat ik u nu ga mededeelen, daar
over praatte toen en praat ook nu nog het
geheele dorp, zoodra omstreeks Allerheiligen
de spinnewielen maar weer beginnen te
snorren.
Ongeveer vjjf a zeshonderd passen ten Noor
den van de liofstede^VSffTfên dijkgraaf zag
men toen ter tijd, wanneer men op den dijk
stond, op een paar duizend pas afstands in de
Wadden, een kleine hallig, die men «Jevers-
zand" of ook wel «Jevershallig" noemde. Door
de grootvaders van het levende geslacht was
zij nog als schapenweide gebruiktwant in
dien tijd groeide er nog gras opmaar ook
dit had opgehouden, omdat de lage hallig
een paar maal en wel juist in den zomer door
het zeewater overstroomd werddaardoor was
de grasgroei vernietigd en het eilandje ook
voor schapenweide onbruikbaar geworden. Zoo
kwam het, dat er behalve door meeuwen en
andere strandvogels, en een enkele maal door
een vischarend, geen bezoeken meer werden
afgelegd; en op avonden, als de maan helder
scheen, zag men van den dijk af nog slechts de
nevels er dichter of ijler over heen trekken. Ook
de gebleekte beenderen van verdronken scha
pen en het geraamte van een paard, waarvan
niemand begreep hoe het daar gekomen was,
beweerde men, wanneer de maan van het
Oosten op de hallig scheen, daar nog te kunnen
onderscheiden.
Het was tegen het einde van Maart, toen
op die plaats, na afloop van het werk, de dag-
looner, die in Tede Haien's huis woonde, en
Iven Johns, de knecht van den jongen dijk
graaf, naast elkaar stonden en onbewegelijk
naar h<!t eilandjeataofden, dat in het flauwe
schijnsel osi-tffSan nauwelijks herkenbaar was
iets vreemds scheen düar hun aandacht te
boeien. De daglooner stak zijn handen in de
zakken en huiverde«Kom, Iven," zeide hij,
«dat ddar is niets goeds, laten wij naar huis
gaan
De andere lachte, maar aan zijn lach kon
men hooren, dat hij zich niet volkomen op
zijn gemak gevoelde: «Och wat! Het is een
levend wezen, en een groot ook! Wel, wie
duivel zou dat daarheen gebracht hebben Zie
maar, nu strekt het den hals naar ons uit
Neen, het buigt den kop, het vreetIk dacht
dat daar niets te vreten was! Wat zou het
toch zijn?"
«Wat gaat ons dat aan!" antwoordde de
eerste. «Goeden nacht, Iven; als gij dan niet
wilt, ik ga naar huis
«Ja, jajij hebt een vrouw, jij komt in
een warm bed Maar bij mij is het op mijn
kamertje altijd even kil."
Goeden nacht danriep de daglooner te
rug, terwijl hij zich langs den dijk huiswaarts
spoedde. De knecht keek een paar maal
naar hem ommaar de lust, om iets spook
achtigs te zien, hield hem aan de plaats ge
boeid. Daar kwam van den kant van het dorp
een stevige donkere gestalte over den dijk
naar hem toe: bet was de loopjongen van den
dijkgraaf.
«Wat wil je, Carstenla riep de knecht
hem toe.
«Ik niets," zeide de jongen, «maar de
baas wil je spreken, Iven Johns!"
De knecht had zijn oogen alweer naar de
hallig gericht; «Dadelijk, ik kom dadelijk!"
zeide hij.
«Waar kijk je toch zoo naar?" vroeg de
jongen. De knecht hief zijn arm op en wees
zwijgend naar Jevershallig. «Iven," fluisterde
de jongen, «daar loopt een paard een
schimmel dien moet de duivel zeker rijden
hoe komt er een paard op Jeverszand
«Ik weet het niet Carsten als het maar
een wezenlijk paard is!"
«Ja, ja, Iven, zie maar, het vreet precies
als een. paard! Maar wie heeft het daarheen
gebrachtwij hebben niet eens zulke groote
booten in het dorpMisschien is het ook
maar een schaapPeter Ohm zegt, dat in den
maneschijn van tien turfmijten een heel dorp
wordt."
«Neen, zienu springt het het moet wel
een paard zijn 1"
Wordt vervolgd