NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
DE SCHIIHNIELRIJDER.
fllo. 59.
Woensdag 26 Juli 1905.
Vier-en-dertigsteii jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Herstel in den ooden toestand.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75;
Franco per post door het geheele Rijk f 1.
Afzonderlijke Nnmmers 3 Cent.
Ingezonden stukken intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Laugestraat 77. Telephoonuo. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7Cent.
Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte
Hoe ook het aanstaande Kabinet
moge uitvallen, een van de eerste
aangelegenheden, waarmede de nieuwe
ministers, zoodra zij eenigszins thuis
beginnen te geraken op hunne stoelen,
zich zullen hebben bezig te houden,
is zeker wel, zich eens degelijk reken
schap te geven van hunne ambtelijke
verhouding, zooals die in het reglement
van orde voor den ministerraad naar
buiten aan den dag treedt. Gelijk men
weet, is daarin bij de laatste herziening
van dat reglement, aanstonds nadat
het Kabinet-Kuyper op het Binnenhof
was aangeland ter hand genomen
eene r.iet onbeduidende verandering
gebracht. Over de juiste redenen van
die wijziging is nooit licht opgegaan.
Minister Kuyper,daarover ondervraagd
heeft bet antwoord van zich afge
schoven, en het voorgesteld alsof het
hier eigenlijk eene zeer huishoudelijke
aangelegenheid gold, waarin, behalve
de ministers zeiven en de Kroon, nie
mand anders, zelfs de Kamers niet,
zich had te mengen.
Die voorstelling is blijkbaar niet vol
te houden. In de betrokking van de
ministers tot de Kroon, in die van de
ministers onderling, komt een niet
onbelangrijk deel van ons staatsrecht
aan den dag. Dat is publiek domein,
waarover, desgowenscht, de volksver
tegenwoordiging haar criliek moet
kunnen laten gelden. Trouwens, in
den loop van het vierjarig tijdvak, dat
achter ons ligt, is wel duidelijk ge
bleken, dat ten slotte minister Kuyper
zelf er niet anders over dacht. En bij
de bespreking van de ontbinding der
Eerste Kamer, toen het vermoeden
gerezen was, dat de ministers zicb
hadden geplaatst boven den troon
èn bij de behandeling van de inter
pellatie van den heer Van Kol over
het geheimzinnig verdwijnen van den
minister van Lynden, toen vooral de
onderlinge verhouding der ministers
ter sprake werd gebracht, achtte de
regeering het zaak, zelfs op vragen,
die zij meende te moeten brandmerken
als inquisitoriaal, het antwoord te
verstrekken.
Nu spreekt het van zelf, dat wij op
het oogenblik niet er aan denken, ons
te gaan verdiepen in de vraag
indertijd door den heer Fransen van
de Putte gesteld welk landsbelang
toch de jongste wijziging van het
reglement van orde voor den minister
raad kan hebben uitgelokt. Dat zou
inderdaad zijn mosterd na den maal
tijd. Doch het schijnt ons toe, niet te
onpas te zijn, indien thans bij den
aanvang eener nieuwe periode eens
deugdelijk overwogen wordt, of bet
reglement van orde in zijn tegenwoor
digen vorm te bandhaven zal zijn.
Ziedaar hetgeen wij niet gelooven
Ons komt het voor, dat het krachtige
aanbeveling verdient, ter bevordering
van eene gezonde historische ontwik
keling van ons staatsrecht, hoe eer
hoe beter den vasten voorzitter van
den ministerraad weder voor den
president bij toerbeurt in te wisse
len. Er zijn nu twee proeven met
een vasten voorzitter genomen, en zij
lokken tot verdere navolging niet uit.
Dat is geenszins wonderlijk. De leiding,
het voorzitterschap van eene vergade
ring geeft op zich zelf reeds zekere
macht, een zeker overwicht, dat niet
te miskennen valt. Het reglement van
orde spreekt dit met zoovele woorden
uit door zijne bepaling, dat «de voor
zitter stemt het laatst". Een voor
schrift, dat bijna in alle reglementen
van orde wordt weergevonden, en
voortgesproten is uit een verlangen,
om de macht en den invloed van den
voorzitter tegenover minder zelfstan
dige leden der vergadering te tem
peren, doch dat aan den anderen kant,
wanneer twee nagenoeg gelijke par
tijen bij de stemming tegenover elkaar
staan, hem eene beslissende slem toe
speelt. Wilt gij de beteekenis van dit
laatste leeren kennen, ga dan de stem
mingen der Tweede Kamer eens nauw
keurig na, en gij zult versteld staan,
hoe menigmaal de voorzitter der verga
dering daadwerkelijk de beslissing gaf.
Zoo wint dus het voorzitterschap,
naar mate het bestendiger is van duur,
aan beteekenis. Nog in een ander
opzicht heeft de macht van den voor
zitter van den ministerraad bij de
laatste wijziging gewonnen. Vroeger
kon elk minister, wanneer hem dit
noodig toescheen, eene vergadering
van den raad doen beleggen. Tegen
woordig zijn de ministers daartoe niet
anders in staat, dan wanneer zij ten
minste met hun tweeën dit verlangen.
Slechts de voorzitter heeft de bevoegd
heid tot het bijeenroepen van den
raad zonder bijstand van anderen
behouden. Minister Kuyper heeft deze
verander ing op een allerkoddigste wijze
toegelicht: Er diende eenige waarborg
te bestaan, dat de ministers niet tel
kens, ook op het verlangen van één
lid, noodeloos voor elke kleinigheid
uit den departementaien arbeid zouden
kunnen worden geroepen 1 Wij zou
den wel eens willen weten, niet alleen
welke minister het nieuwe voorschrift
heeft voorgesteld, maar ook wie er
vóór gestemd hebben, daarmede te
kennen gevend, dat zij natuurlijk
niet zich zeiven maar dan toch
hunne collega's ertoe in staat achtten,
den ministerraad «noodeloos", »om een
kleinigheid" te doen bijeenkomen, als
er goen ander achter stond!
Hoe dit zij, in de praktijk zal van
dit voorschrift geene moeilijkheid
worden ondervonden, denken wij
Maar op het papier staat het dan
toch, naast de nieuwe regeling van
het voorzitterschap, om, wat de heer
Drucker noemde: het centraliseerend
karakter van het reglement, en het
geen door een ander spreker werd
gekenschetst als: hetpraedomineerend
karakter van het voorzitterschap, te
doen uitkomen. Welnu, dat is het
geen wij niet moeten hebben. Elke
poging om dien weg uit te gaan moet
hoe eer hoe beter weer worden teniet
gedaan.
Wij moeten niet hebben één chef
met een aantal «commiezen" gelijk,
als wij ons wel herinneren, Thorbecke
het eenmaal uitdrukte wij moeten
hebben gelijkgerechtigde ministers, die
niet gebracht worden onder den druk
van de bevoorrechte positie van een
hunner. Geen overheersching van den
een over den ander. Met een goed-
opgevatte ministerieele verantwoorde
lijkheid, zooals wij die kennen, ver
draagt zich dit ook niet. Zoolang de
minister blijft binnen de lijn der
beginselen van het zittend Kabinet,
moet hij vrij kunnen beslissen naar
hetgeen hij zelf het beste oordeelt.
Zou bij van de aangenomen regee-
ringsbeginselen willen afwijken, natuur
lijk, dan moet de ministerraad niet
de praedomineerende voorzitter van
dien raad zijn gezag kunnen laten
gelden, zoodat de weerbarstige minis
ter van zijne plannen zal moeten
afzien, of voor andere krachten het
veld ruimen. Maar blijft hij binnen
de gestelde grens, dan moet hij alleen,
zonder collegiale inmenging, kunnen
handelen zóó als hij zelf meent het
best voor zijne verantwoording te
zullen kunnen nemen. De oud-minis
ter Bosscha, die bij ondervinding wist
wat een vaste voorzitter van den
ministerraad beleekenen kan, voelde
dit, en schreef het krachtig neer
de waardigheid van een bestendig
voorzitter moet aan een kraebtigen
geest, zoo deze geneigd mocht zijn
tot overheersching, gelegenheid geven
om een Leviathan te worden, in wien
alle ministerieele verantwoordelijkheid
te niet gaat. En dat is verkeerd, ja,
voor onze constitutioneele instellingen
gevaarlijk.
Nu voorzien wij ééne opmerking.
De praclijk, zult gij zeggen, onder
het vorig reglement, bracht veelal
mee, dat, wanneer de tijd van voor
te zitten in den raad was aangebroken
voor de ministers, die niet «de eerst-
benoemde" waren, zij afzagen van
hun beurt; in dat geval was 's raads
voorzitter bij stemming aan te wijzen,
en dan viel de keuze geregeld op
denzelfden persoon, die daardoor feite
lijk de permanente voorzitter bleef.
Komen, zijt gij geneigd te vragen,
dan de oude en de onder minister
Kuyper ingetreden toestand eigenlijk
niet op hetzelfde neer? Maar aan
stonds ziet gij uwe dwaling in. Er
is groot verschil. De vaste voorzitter
neemt zijn zetel in suo jure; omdat
hel reglement zijne bevoorrechte positie
erkent, verlangt. Daarentegen, gaat
het reglement van een praesidiaat
bij toerbeurt uit, dan staan alle minis
ters volmaakt gelijkgerechtigd naast
elkaar. Wordt van de toerbeurt afge
zien, en steeds eenzelfde tot voor
zitter aangewezen, deze behoudt zijne
plaats alléén als primus inter pares,
uit vrije verkiezing van zijne gelijken,
die daarmee toonen in zijne leiding
het meest vertrouwen te hebben, maar
die ook, wanneer het hun goeddunkt,
aan zijn voorzitterschap een einde
kunnen maken. En zoudt gij nu
niet denken, dat deze wetenschap
zal wei ken als eene stille kracht,
waardoor zelfs een heerschzuchtig
man moet worden ingetoomd
Men voere ons ook niet tegemoet,
dat in het afgeloopen vierjarig tijdvak
van dergelijke overheersing niet ge
bleken is Noch gij, noch wij weten
daar het juiste van. Wat binnen de
muren van de zaal aan het Plein,
waar de ministerraad bijeenkomt, is
afgespeeld, is geen publiek domein.
Slechts wie wel eens achter de scher
men vermocht te luisteren, hoorde
soms typische dingen van presidiale
inmenging. Over hetgeen aan het
departement van buitenlandsche zaken
is voorgevallen, is een dichte sluier
gehouden, waardoor het vellen van
een oordeel wordt belet. Daarover
spreken wij dan ook niet. Een feit
is, dat eene vorige proef met het
vaste voorzitterschap van den raad
van ministers ministerie-van Hall,
I860 1861 tot zooveel moeilijk
heden aanleiding heeft gegeven, dat
de collega's van den bestendigen voor
zitter tot verlenging niet te vinden
waren. Wie kan zeggen, of hel cement,
Oorspronkelijke novelle van TH. STORM.
33)
Inmiddels was reeds met het laatst van Maart
het bevel ontvangen om aan de nieuwe in
dijking te beginnen. In de eerste plaats riep
Hauke de heemraden bijeen, en op zekeren
dag waren allen in de herberg bij de kerk
verschenen en luisterden naar het voornaamste
dat hij hun uit de tot nu toe gewisselde stuk
ken voorlaszijn voorstel, het rapport van
den opperdijkgraaf en ten slotte de definitieve
beslissing, waarbij het door hem voorgestelde
prefiel was aangenomen, volgens 't welk de
dijk niet steil, maar met een zachte glooing
naar den kant der zee zou afhellenmaar met
vroolijke of ook slechts met tevreden gezich
ten luisterden zij niet naar hem.
«Ja, ja," zeide de oude dijkgraaf, «daar heb
ben wij nu den boel thuis, en protesteeren zal
niet baten, daar de opperdijkgraaf onzen dijk
graaf de hand boven het hoofd houdt!"
«Je hebt maar al te zeer gelijk, Dothlev
-Wiens," voegde een tweede er aan toe; «het
vooijaarswerk staat voor de deur, en nu moet
er ook nog zulk een lange en dure dijk ge
maakt worden nu kan alles blijven liggen."
«Dat kunt ge van het jaar nog best af,"
zeide Hauke, «zoo hard zal het paard niet van
stal loopenl"
Dat wilden slechts weinigen toegeven. «Maar
wat nu uw profiel betreft!" zeide een derde,
een ander onderwerp op het tapijt brengende
«de dijk wordt immers aan den buitenkant
naar het water toe zoo, als dat nog nooit hier
gezien is. Waar moeten wij de materialen daar
voor vandaan halen Wanneer zal dit werk
klaar komen?"
«Zoo niet in dit, dan in het volgende jaar;
dat zal grootendeels van ons zelf afhangen!"
zeide Hauke.
Een gemelijke lach weerklonk. «Maar waar
dient dat onnutte werk voor? De dijk zal
immers niet hooger worden dan de oude," riep
weer een andere stem; «en die ligt daar, meen
ik, al langer dan dertig jaar."
«Daar hebt ge gelijk in," zeide Hauke; «der
tig jaar geleden is de oude dijk doorgebroken
toen was het vijfendertig jaar geleden endaar-
voor vijfenveertig; sedert dien tijd hebben,
hoewel hij even stijl en onverstandig is gelegd
als de vroegere, de hoogste vloeden ons gespaard.
Maar de nieuwe dijk zal honderd en ander
maal honderd jaren blijven staan want hij kan
niet doorbreken, omdat de zachte glooing aan
den zeekant den golven geen gelegenheid tot
aanval biedt, en zoo zult gij dus daarvoor, voor
u en uwe kinderen en kleinkinderen uw land
beveiligen en daarom is het, dat de regeering
en de opperdijkgraaf mij de hand mij boven
het hoofd houden; en dat is het ook wat gij
tot uw voordeel moest inzien!"
Toen de vergaderde niet terstond een antwoord
hierop gereed hadden, verhief zich een man
met zilveren haren met moeite uit zijn stoel
het was Elke's peet, Jewe Manners, die op
Hauke's verzoek nog steeds zijn betrekking
als heemraad was blijven vervullen.
«Dijkgraaf Hauke Haien," zeide hij, «gij
bezorgt ons veel last en jaagt ons op hooge
kosten, en ik wilde wel, dat gij daarmee gewacht
hadt, totdat Onze Lieve Heer mij tot zich
geroepen hadmaar gelijk hebt gij, dat
kan slechts het onverstand ontkennen. lederen
dag hebben wij God te danken, dat Hij ondanks
onze traagheid de kostbare uiterwaarde voor
ons voor storm en watervloeden behoed heeft,
maar nu, al is het dan ook ter elfder ure,
moeten wij zelf de hand aan den ploeg slaan,
om ons eigendom naar ons beste weten en zoo
goed wij kunnen te beschermen, en niet lan
ger mogen wij slecht op Gods lankmoedigheid
bouwen. Ik, vrienden ben een grijsaardik
heb dijken zien leggen en doorbrekenmaar
de dijk, dien Hauke Haien volgens de hem
door God verleende inzichten geprojecteerd
heeft en waarvan hij de uitvoering bij de regee
ring heeft weten door te zetten, zal niemand
van het nu levenden geslacht zien doorbreken
en wanneer gij zelf hem daarvoor al geen
dank wilt wijten, uwe kleinkinderen zullen
hem toch eens den eerekrans niet kunnen
onthouden
Jewe Manners ging weer zittenhij haalde
zijn blauwen zakdoek uit den zak en veegde
zich een paar druppels van het voorhoofd. De
grijsaard stond nog steeds bekend als een man
van groote bekwaamheden en onkrenkbare
rechtschapenheid, en daar de vergadering niet
bepaald geneigd was, hem gelijk te geven, zweeg
zij verder. Maar Hauke Haien nam het woord
allen zagen echter dat hij bleek geworden
was; «ik dank u, Jewe Manners," zeide hij,
«dat gij nog hier zijt en die woorden gesproken
hebt; ik hoop dat gij en dat de andere heeren
heemraden den aanleg van den nieuwen dijk,
waarvan het meeste werk op mij neerkomt, ten
minste zult beschouwen als iets, waaraan niets
meer valt te veranderenlaten wij dus nu
omtrent de meest dringende punteneen besluit
(Wordt vervolgd.)