NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
BINNENLAND.
ftlo. 815.
Woensdag 18 October 1905.
Vier-en-dertigsten jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
ONV/fifiRHEOEft
HET KIND DER PRAIRIE.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75;
Franco per post door het geheele Rijk f 1.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Burea.uLangestraat 77. Telephoonns. 69.
ADVERTENTIÊN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/i Cent.
Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte
In nr. 1687 van Hel Volk is onder
bel bovenschrift «Een Kinderronse
laar", een bericht uit Den Deider
opgenomen, dat wij niet onweersproken
mogen laten. Hel luidt:
«Gisteren vervoegde zich bij den
Matrozenbond een jongen uit Amers
foort, die tiad willen teekenen bij de
Marine, daartoe van reisgeld (enkele
reis) was voorzien door den heer Veen,
Hoofd eerier openbare school aldaar,
en lid der commissie ter bevordering
tot dienstneming bij de Kon. Ned.
Marine. Hij had zich echter bedacht,
en wilde nu maar niet teekenen, nadat
hij een nacht proefondervindelijk had
doorgebracht aan boord van het wacht
schip. Naar hij ons mededeelde, heeft
bedoelde heer Veen nog reeds twee
jongens zoo willen ronselen, waarvan
er een te Amersfoort werd afgekeurd.
«Het zou niet kwaad zijn, waar die
onderwijzer zich nog al warm maakt
voor die zaak, zoo onze partijgenooten
te Amersfoort in deze wat tegengift
toebrachten. Wij onzerzijds helpen
gaarne mede om 's mans naam in de
achting aller menschenvrienden aan
te bevelen."
Aldus deze Heldersche berichtgever.
Zooveel woorden, zooveel onwaarheden.
Men oordeele.
In de eerste plaats heeft de heer
Veen, Hoofd eener openbare school
alhier, niets met deze zaak uitstaande.
Bedoeld moet zijn de heer Van Veen,
in zijn hoedanigheid van Secretaris der
subcommissie van de Kweekschool voor
Zeevaart te Leiden. Het feit, dat ook
laatstgenoemde heer aan het hoofd
eener openbare school staat, heeft met
de zaak niets te maken. Aan zijn
school wordt nooit gesproken met de
leerlingen over dienstneming bij de
Marine, en de bekende «circulaire" is
zelfs niet ter kennis gebracht van de
onderwijzers.
Geen der beide bedoelde, jongens
(want er kan hierbij slechts sprake
zijn van twee jongens, en niet van
drie, zooals het bericht zou doen den
ken 1) is bij den heer Van Veen op
school geweest. Zij waren den heer
Van Veen persoonlijk onbekend, toen
zij zich om voorlichting en hulp tol
hem, als Secretaris, wendden zooals
zij zeiden gedreven dooi onweerstaan
bare lost oin bij de Marine in dienst
tc gaan. Beide jongens.zijn in hun
17de levensjaar, zoodat toelating tot
de Kweekschool voor de Zeevaart te
Leiden voor hen niet aangevraagd kon
worden.
De een, wiens naam D. II. Bettink
is, hadden zich reeds voorloopig ge
neeskundig laten onderzoeken aan het
Militair Hospitaal alhier, doch was
ongeschikt geoordeeld voor den dienst
bij do Marine. Dit had hem echter
niet weei houden zich tot den Secretaris
der commissie te wenden om te trach
ten toch bij de Marine te komen. Op
herhaald aandringen van den jongen,
werd hem gelegenheid gegeven zich
aan een hernieuwd voorloopig genees
kundig onderzoek te onderwerpen.
De uitslag hiervan was, dat hij
enkele licbaamlijke gebreken had, doch
dat het niet onwaarschijnlijk was, dat
hij toch ten slotte voor deri zeedienst
geschikt bevonden zou worden.
Aan den voorldurenden drang van
den jongen om hem daarvoor de ge
legenheid te verschaffen, heeft de heer
Van Veen eindelijk toegegeven en
hem reisgeld naar Den Helder ver
schaft, zooals gebruikelijk is: »enkele
reis", omdat bij eventueele afkeuring
ter plaatse door de betrokken autoriteit
geld voor de terugreis gegeven wordt,
later uit de kas der commissie te
restitueeren.
Aldus is het Bettink eindelijk toch
gelukt, naar Den Helder te gaan,
waar hij 's avonds aankwam, en zich
aanmeldde aan boord van de «Som-
melsdijk", op welk schip hem, in
afwachting van de geneeskundige
keuring, logies en voeding verschaft
werd; beide, volgens zijn verklaring
aan ons, «recht naar zijn genoegen".
Maar iets anders had hein tijdens
zijn verblijf aan boord sterk getroffen,
t.w. de zonderlinge wijze waarop tiij
door de matrozen begroet werd; op
afschrikkende wijze werd hij een
nieuw slachtoffer genoemd en trachtte
men hem diets te maken, dat een
«onmeiisch'dijke behandeling» hem
wachtte als bij in dienst kwam en
mot eigen oogen zag hij hoe hard
handig een dei lichtmatrozen ,door
een korporaal aan boord behandeld
werd. Reeds vóór zijn vertrek hadden
een 4 of 5ial ie Amersfoort met
verlof zijnde matrozen, die hij daar
op straat aangesproken en om inlich
tingen gevraagd had, hem een af
schrikkende voorstelling gegeven van
zijn toekomst bij de Marine. Zij hadden
ook gesproken van onmenschelijke
behandeling, slecht eten, enz.
Toen hij zich daardoor niet had
laten afschrikken, was er zelfs een
matroos geweest die hem zeide: «als
je nu toch in dienst gaat, zullen we
je 't leven wel zuur maken.»
«De commandant van het schip zai
er dan toch ook nog wel zijn»
had toen Bettink dien matroos ge
antwoord want zijn plan om bij
de Marine te gaan, liet hij zich niet
uit het hoofd praten. Maar in Den
Helder begon hem het hart in de
schoenen te zinken, vooral toen hij
door een korporaal naar het hospitaal
ter keuring werd geleid en een andere
korporaal, dien zij onderweg ont
moetten, zijn collega toeriep: Zoo,
heb je daar weer een nieuw slacht
offer?
De uitslag van dat geneeskundig
onderzoek is geweest, dat Bettink
voor den dienst afgekeurd is
waarbij hij beweert zich opzettelijk
te hebben laten aikeuren, door zich
te houden alsof hij niet goed kon
zien wat men hem voorhield. Hoe dit
laatste ook zij, zeker is het, dat
Bettink daarna van een officier geld
voor de terugreis ontving en weer
naar Amersfoort vertrokken is.
Ons heeft hij thans verklaard, «dat
Dij het schande vond, dat mijnheer
Van Veen in «Het Volk» voor eon
kinderronselaar was uitgemaakt en
dat hij nu precies begreep, waarom
de matrozen hem hadden willen af
schrikken» van de Marine en,
«dal hij nu toch in dienst zou gaan,
en zich te Amsterdam voor de her
keuring zou gaan aangeven.»
Ziedaar de ons bij onderzoek ge
bleken feiten met betrekking tot
Bettingk.
Toen wij ook den anderen jongen
wiens naam is Jules Weijers
ondervroegen, verklaarde deze ons,
dat niemand hem had aangeraden
of aangezocht om bij de Marine,
dienst te nemen; dat hij 't voor
nemen daartoe uit zichzelf had op
gevat en gelijktijdig met Bettink naar
Oen Helder had willen gaan. Hij
was bij het voorloopig geneeskundig
onderzoek geschikt voor den dienst
geoordeeld en had ook Bij den lieer
Van Veen reisgeld naar Den Helder
gehaald, en hij ook had aari matrozen
die hij te Amersfoort op straat ont
moet had, inlichtingen over de
Marine gevraagd, en ook hem hadden
zij sterk ontraden, dienst te nemen
Zij hadden gesproken van onmensche
lijke behandeling; slechte voeding;
dat de commandant in een dag meer
verdient, dan een matroos in een
maand; dat de wassching ellendig
was aan boord, en «dat je je soms
met koffiie moest wasschen, of met
limonade, die je dan zelf moet koopen".
enz.
Dit alles had hein dermate afge
schrikt, dat hij er aanvankelijk van
afgezien had om bij de Marine te
gaan maar «aangezien liet altijd
zijn idee was geweestom dienst te
nemen en hij nu begreep hoe de
zaak was, wilde hij nu toch bij de
Marine gaan en zou hij zich gaan
aanmelden. En wij hebben hem dat niel
ontraden
Ter handhaving van den goeden
naam van den Secretaris onzer com
missie, in wiens persoon de geheele
j commissie zich getroilen gevoelt door
het bericht uit Den Helder, hebben
wij gemeend u om ruimte voor onze
mededeelingen te mogen vragen. En
onze meening is, dat het een ver
keerde weg is de weg van vboycot"
door intimidatie langs welke, zoo
als u gebleken is, het jonge Nedei land,
dat lust en roeping voor den zeedienst
gevoelt, stelselmatig van dienstneming
bij de Marine wordt afgeschrikt onder
de schoonschijnende leuze vanbe
strijding der «kinderronselarij".
Langs dien weg kan de zooge
naamde «vei betering van den toestand
der mindere schepelingen bij de Marine"
niet bereikt worden, integendeel,
zal verbittering worden aangekweekt,
die niemand ten goede kan komen.
G. J. Buijs.
Jhr J. W A. Barcii.man Wuijtiers.
ds VV. J. Meikers.
J W. Jorjssen, arts.
Leden der Sub-Commissie van de Kweek
school voor de Zeevaart te Leiden.
Amersfoort, October 1905.
Reservekader.
De minister van oorlog heelt aan
de inspecteurs der betrokken wapens
de bevoegdheid verleend, ontheiling
te-verleenen van de verplichting, opge
legd aan de vrijwilligers van liet reser
vekader, die den rang van leserve-
sergeant nog niet hebben bereikt, om
deel te nemen aan de plaatselijke
militaire opleiding, welke gedurende
ten hoogste zes maanden per jaar
en niet meer dan vier uren per week
wordt gehouden.
De Minister leekent hierbij aan, dat
het in algemeenen zin zijne bedoeling
is, dat verzoeken tot het verkrijgen
van vorenbedoelde ontheffing van ka-
lerreservisten, die hunnen eersten
oefeningstijd hebben volbracht, worden
ingewilligd, wanneer het niet vei wer
ven van een rang bij goed gerlrat: en
veel ijver, het gevolg is van het ont-
DOOK
FRANZ TRELLER.
4.
Paul werd door ontzetting aangegrepen, hij wist welk
gevaar hem bedreigde, hoe laf en bang de cojote ook, vooral
tegenover menschen, gewoonlijk is.
De knaap was moedig van natuur, doch nu was hij van
schrik als verlamd. De huilende dieren omringden hem. Toen
stond hij geheel op en de schuwe wolven weken terug.
Terstond daarop verhief een hunner zijn stem, de anderen
vielen in en in wilde jacht vlogen zij op eenigen afstand
om Paul heen.
De onbewegelijkheid van hun offer maakte hen moediger
zij kwamen al nader, altijd rondom springend en de knaap
in doodsangst, niet in staat eenige beweging te maken, ja
zelfs bijna niet om te denken, steunde zachtjes: O God
o God wees mij genadig!"
Een der wolven was zoo dicht bij hem gekomen dat hij
het stuk vleesch dat Ben met opzet had laten vallen, kon
grijpen en triomfeerende er mee wegliep.
Benige der dieren vielen op hem aan om hem die buit
te ontrukken eu toen zij elkaar heten werd de bloeddorst
der anderen opgewekt. Reeds waren zij op het punt in een
woedende stormloop hun offer te overweldigen toen van
uit betrekkelijk korten afstand snel na elkaar twee scho
ten knalden, drie der beesten neervielen en de anderen in
wilde vlucht met schrikgeluiden wegvlogen en in de duis
ternis verdwenen.
De knaap was zoo door angst verlamd en versuft dat het
blij gevoel van in het laatste oogenblik uit doodsgevaar
gered te zijn, eer3t niet bij hem opkwam.
Nog stond hij daar als versteend toen een hooge gestalte
onduidelijk zichtbaar werd en een stem uitriep: «wien
hebben we hier dan eigenlijk?"
Terstond daarop stond een man naast den knaap, een
man van ongewene lengte, die hem opmerkzaan aankeek.
nWel, God beware, een kind. Hebben ze je hier alleen
gelaten jongen?"
Paul kon niet antwoorden, hij was nog als verlamd, maar
nu brak hij in een stranenstroom los.
De man wachtte geduldig en laadde onderwijl op zijn
gemak zijne buks met dubbele loop die hij zooeven op de
coyotes had afgeschoten.
De tranen van den knaap begonnen zachter te vloeien.
De vreemdeling legde de hand op zijn schouder en zeide
Btel je gerust, mijn jongen, die komen niet weer."
Paul hief zijn hoofd op en blikte door zijn tranen heen
in het over hem gebogen vriendelijk gelaat van zijn redder.
Nu vond hij ook woorden«Goddank," riep hij, uit
het diepst zijner ziel «Goddank" en o Sir, gij kwaamt
ter rechter tijd"
«Dat is waar, mijn kind, ik had geen minuut later moeten
komen. Kom, ga hier eens naast mij zitten en vertel mij
eens hoe gij komt in deze woestijn, die zelfs de wilde heiden
vermijdt-"
Hij ging op den grond zitten en Paul naast hem.
«Ik zag daar bij het verdwijnend zonlicht drie ruiters in
de Steppe aan deze zijde van den Arkansas. Dat verbaas
de mij te meer, wijl twee hunner op het oog Cowboys waren;
uit dien derden kou ik niet goed wijs worden wijl ik te ver
af was. Ik volgde echter van verre. Toen het donker werd,
legde ik mij neder maar werd omstreeks middernacht wakker
toen die beide Cowboys dicht langs mij wegreden. Maar
twee dacht ik hij mij zeiven. Waar bleef dan de derde?
Er gebeuren wonderlijke dingen in de woestijn, mijn kind.
Ik wilde weten wat er met dien derden gebeurd was, volgde
de richting, waaruit die lieden kwamen en ik kwam ter
rechter tijd."
De knaap had zijne tranen gedroogd en luisterde aandach
tig naar den vreemdeling die zoo'n aangename stem had.
Na den ontzettenden angst in dat vreeselijk doodsgevaar
was hij weer zoover tot kalmte gekomen dat hij nu kon
zeggendie beide mannen hebben mij met geweld hierheen
gebracht, mijnheer, om welke redenen weet ik niet en wat
zij met mij voorhadden weet ik ook niet.
«Zeker niet veel goeds," viel de vreemdeling in.
«Ik vrees dat zij mij wilden vermoorden,"
«Dat is net hetzelfde als dat ze je hier alleen lieten,
want de coyotes hadden kort proces met je gemaakt en
als die ook zelden hierheen komen en slechts hierheen gelokt
waren door den buffel dien ik gister aan de andere zijde
der rivier schoot, het ook niet gedaan hadden dan zond t ge den
hongerdood zijn gestorven. Maar waarom zouden die kerels
je hebben willen vermoorden?" Wordt vervolgd