NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad I voor de Provincie Utrecht. FEUILLETON. VADERLANDSLIEFDE. BUITENLAND. Wo. 62. Zaterdag U Augustus 1906. Viji en-dertigste jaargang, VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. HET KIND DER PRAIRIE. Amersfoortsche Courant fcf I U i [--li—/ ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75; Franco per post door het geheele Rijk f 1. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER. Bureau: Langestraat 77. Telephoou no. 69. ADVERTENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/i Cent. Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte Het is wel opmerkelijk, dat in deze tijden van druk wereld-verkeer, waarin de bewoners van verre landen elkaar schijnen te naderen en de band te reiken, dat thans niet hier en daar slechts, maar over gansch de wereld het gevoel en de liefde voor eigen nationaliteit toeneemt en zich luider uitspreekt Er is geen tijd geweest, dat men van een broederschap der geheele menschheid droomde, dat men een samensmelten van alle natiën tot een groot wereldvolk nabij waande. Nu zijn er zelfs onder de meest inter- nationaal-gezinden, de sociaal-demo craten, niet velen meer, die niet, althans voor een lange toekomst nog, hel bestaan van afzonderlijke volken voorzien en zelf het opgeven van eigen nationaliteit onwenschelijk ach ten. En al moge misschien in verre eeuwen de toekomst liggen, waarin de gansche menschheid zich tot één broedervolk versmelt, vooiloopig blijft de wensch naar eigen onafhankelijk volksbestaan bij allen voortleven. Het is zeker moeilijk voor de op leving van dezen nationalen geest een voldoende verklaring te geven. Maar het schynt wel, of met den algemeenen drang naar natuurlijker leven ook een helderder bewustzijn van de diepe liefde voor eigen taal en ras ontwaakt is, of men door den natuurlijken grondslag van zijn onbe wuste liefde terug te vinden, deze liefde ook dieper en ruimer te gaan waardeeren. Want het lijdt geen twijfel, of den menschen is vele jaren en tientallen van jaren steenen voor brood voorgezet. Vaderlandsliefde dat was een liefde voor afgetrokken be grippen, voor de geschiedenis van zijn land, voor de vlag als symbool der eenheid, voor de roem en de eer van het leger, dat was een zich ver heffen op de daden van voorouders en een pronken met ware of ingebeelde voortreffelijkheden van het ras. En men vergat, dat, al moge de liefde voor het land ook soms, als een gevolg, de liefde voor zijn geschiedenis en zijn vlag kunnen omvatten, deze gevoelens van liefde de groote massa in haar innerlijk leven vreemd bleven en bij niemand de diepste en innigste oorzaak en de kern van de vader landsliefde vormden. Het kan mogelijk zijn zich op feestdagen en in uren van opgewonden verbeelding aan de roemruchtige historie en de daden van voorouders een roes van geest drift te drinken, bij den kalmen, na tuurlijk voelenden mensch zijn derge lijke verbeeldingen niet in staat een sterke en duurzame liefde te wekken. Niet dat wat een enkele maal tot zijn vei beelding misschien spreekt kan zijn hart tot een innige en vaste gehechtheid bewegen, maar dat wat hem eigen en vertrouwd is wat als een deel vormt van zijn leven van arbeid en liefde en zorg. En zooals hij zijn gezin en familie liefheeft, zoo omvat hij ook in een wijdere liefde bet land waarop hij leeft, de taal die hij spreekt en de menschen om hem, die met hem op dat land wonen, die taal spreken en hem gelijken in gewoonten en gebruiken, in hoedanigheden en lichaamsbouw. En deze liefde alleen is de wezen lijkheid van zijn vaderlandsliefde, niet die andere voor een historie van vervlogen eeuwen of voor een staat kundige eenheid, waarvan hij in zijn dagelijksch leven zoo goed als niets merkt. Het land, waarop hij leeftJa, hij beseft het niet altijd maar toch nu en dan kan het den eenvoudigsten duidelijk worden, dat hij die landen om hem heen, waar hij is opgegroeid en gespeeld heeft, waar hij in uren van vertrouwelijke liefde gelukkig is geweest, waar hij zijn kinderen ra votten ziet, dat die landen hem lief zijn, dat hij er zich thuis voelt meer dan ergens anders, 't Is waar dat geldt alleen zijn dorp en de naaste omgeving. Maar welke Hollander uit de streken ivan Rotterdam voelt het landschap in Noord-Holland of Fries land of Groningen niet meer het zijne dan de Zwitsersche bergen Toch is deze liefde tot het land zeker niet het hoofdbestanddeel van de liefde voor het vadeiland. Dat is meer nog de liefde voor eigen nationaliteit en taal. Deze liefde voor eigen nationaliteit is als een ruimer liefde voor het gezin en de bloedverwanten. Die Hollanders, die om ons leven zijn in groote hoofdtrekken als wij en wij herkennen hen dan ook heel vaak in het buitenland. Zij hebben niet alleen het uiterhjk maar ouk zoovele karaktereigenschap pen met ons gemeen. Zij doen als wij en leven als wij, zij hebben in zooveel opzichten begrippen en voor stellingen als de onze. Zij zijn eigen zooals geen Italiaan of Spanjaard ons dal wezen kan. Natuurlijk is dit slechts in het al gemeen zoo. Er kan wel een kaffer zelfs zijn, die ons persoonlijk nader staat als de meeste Hollanders. Maar wanneer wij geen van beiden kennen, zal iederen Hollander ons eigener zijn dan een vreemde, omdat hij zoo veel met ons gemeen heeft vooral wel omdat hij spreekt zooals wij. Want dit is het zeker wel, wat het meest ons trekt tot ons eigen volk, de taal. Door de afzonderlijke taal vormen wij een afzonderlijk gezin in de groote samenleving der volkeren. Het is maar moeilijk volkomen uit te zeggen, welk een wonderlijke eenheid een gemeenschappelijke taal geeft en alleen in het buitenland kan men zich daarvan eenigszins een voorstelling maken. Het is een geeste lijke gemeenschap, waarin zij die dezelfde taal spreken, leven. Immers alleen zij kunnen in nadere betrekking treden tot elkaar en het leven van al die anderen wier taal men niet spreekt en niet kent blijft onher roepelijk gesloten. Iedere samenleving van menschen, die een gemeenschappelijke taal spie ken, vormt eigenlijk een wereld op zich zelf, een weield met eigen be schaving, eigen kunst, eigen geestes leven. En zij, die hun eigen taal min achten, weten dan ook niet wat ze doenze minachten zich zeiven. De taal toch dat zijn wij zeiven, dat is ons leven, niet alleen dat leven naar buiten, het leven met andere menschen, maar bet is ook ons eigen, innerlijk leven. In die taal immers uiten we ons niet alleen, we denken erin even eens. Alles wat in ons is en in ons beweegt, het bestaat in de vormen der taal. De innigste gevoelens en gewaarwordingen uit het diepst van onze ziel, zij krijgen eerst werkelijk heid voor ons, volle wezenlijkheid al thans, wanneer zij in de taal gekleed zijn. Ze behoeven daarvoor nog niet te zijn uitgesproken, wij behoeven ze nog slechts gedacht te hebben, maar gedacht met bewustheid. En deze taal waarin geheel ons leven, onze liefde en onze smart, onze vreugde en onze zorgen liggen uitgedrukt, die zouden we niet liefhebben? En die met ons deze liefde deelen, die met ons boven dien leven in een gemeenschap van geestelijk leven, die zouden ons niet nader staan dan al die vreemden Dat is geen erg nationalisme. In een nog wijderen kring kunnen we alle menschen wel met onze liefde omvatten. Maar is deze algemeene menschenliefde ook niet meer gewor teld in liet bewustzijn van wat we allen gemeen hebben. Evenmin als liefde voor het gezin liefde voor het volk behoeft uit te sluiten, evengoed kunnen nationaliteits- en vaderlands liefde en algemeene menschenliefde samengaan. En het was een gebrek juist van de vaderlandsliefde, die men vroeger den menschen als voedzame spijs voorzette, dat zij het eigene ten koste van het vreemde verhief en dat wel dikwijls ten koste van de waar heid tevens. Zal een man zijn vrouw en zijn kinderen minder liefhebben, omdat er op de wereld voortreffelijker en wijzer en heldhaftiger vrouwenen kinderen geweest zijn? Maar wel zal de liefde voor zijn kinderen hem doen wensclien, dat deze gelukkig en wijs en verstandig worden en het zal hem een genot zijn wanneer die kinderen uitblinken in dat waaraan hij zelf waarde toekent. En zoo zal ook de liefde voor eigen ras het welzijn van dat ras doen wenschen en het zal ons wel soms een vreugde zijn als we het in voortreffelijkheid zien rijzen door werken van wetenschap en kunst en schoonheid. Zoo ook kan deze liefde vruchtbaar worden voor het eigene in de eerste plaats maar voor het algemeen niet minder. Zoo zal deze liefde schoon zijn, omdat zij het schoone begeert en zij zal ver krijgen, wat geen groot gaan opeigen voortreffelijkheid bereiken kan, door inspanning van eigen krachten met het eigene ook de menschenheidom hoog te heffen. Een telegram aan de »Voss. Zeit." uil Kroonstadl over de troebelen aldaar deelt mede, dat de opstand een beslist politiek karakter badop de vlaggen der muiters waren de uit de Rijks- doema bekende woorden te lezen »Land en vrijheid". Vijfhonderd genie soldaten en 2600 matrozen waren in opstand. Ze drongen 2 Augustus bij het aanbreken van den dag nadat ze de officieren ten deele gevangen ge nomen en ten deele gedood hadden, het tuighuis binnen, waar zij echter geen vuurwapens vonden en waaruit zij door de intusschen uit Petersburg aangekomen garderegimenten weder werden verdreven. Tegelijkertijd be zetten andere muiters het fort Kon- stantin. Trouw gebleven artillerie be schoot uit de stad liet fort, op hetwelk eindelijk de witte vlag werd geheschen. De mairozenkazernes werden met revolverkanonnen beschoten. Acht hoofdofficieren werden gedood, elf ge wond, o. a. admiraal Beklemisjef, zeer 86) FRANZ TRELLER. Cajugas begaf zich aan Puck's zijde. Links van hen vloog, op eenigen afstand, een troep vijanden voorbij. Reeds meenden zij onopgemerkt gebleven te zijn, toen een ruiter, die achter den troep aankwam, zeer dicht langs de vluchtelingen heen reed en de stilstaanden opmerkte. Het was allen ten strengste bevolen, het diepste stilzwijgen in acht te nemen, en pas vuur te geven als Cajugas of Grizzly het geboden. Puck hield zijn boog gereed. De Indiaan riep hun iets toe en sprong op hen af. «Schiet Puckfluisterde de Cheyenne. De pees knarste toen de man nabij kwam en de pijl drong hem in de borst. Hij stiet een gillenden kreet uit. Met één sprong was Cajugas op het kruis van Puck s paard en riep, zich aan den dwerg vasthoudend"voorwaarts I" Toen renden allen voort Bliksem, met zijn beide ruiters vooraan. Van rondom klonk er geroep en daarop een wild dooreen rennen van ruiters, doch de duisternis was zoo groot dat slechts hun oor de vijanden hoorde, die gelukkig achter hen waren. Paar klonk een gillend commando en oogenblik- kelijk verstomde het geluid der galoppeerende paarden. Het wa9 duidelijk dat de Kaws zich door het gehoor wilden overtuigen, waar de zoo plotseling in hun midden opgedoken ruiters zich bevonden, "Stilhouden," riep Cajugas, en allen hielden hun paarden in. Toen was er een oogenblik stilte in de prairie. Weder wisten de Kaws niet, waar zii de vijanden moesten zoeken. Daarop werd de stilte afgebroken door eenige luide stemmen en de hoefslag van galoppeerende paarden liet zich opnieuw, van rechts en links hooren. "Rijden," klonk weer de stem van den Cheyenne en weer joeg de kleine cavalcade snel voorwaarts door Cajugas in rechte lijn vooruitgeleid. Yan tijd tot tijd liet de jonge hoofdman een zacht doch doordringend gefluit hooren. Eindelijk werd dit door een vroolijk gehinnik beantwoord. »Ha, mijn paard," riep Cajugas uit, gebood stil te houden en sprong af. Terstond daarop verscheen hij hoog te paard, naast Puck, de lange lans in de hand. Zijn weigeschoold paard had geduldig op zijn meester gewacht. Gedurende dit stilstaan hadden allen scherp geluisterd, en door het leven van de galoppeerende paarden der vijanden werd het hun dnidelijk dat de Kaws zich bijeengevoegd hadden en nu in massa aan hun rechter zijde, en niet zoo heel ver af, voortreden. Zij waren echter niet te zien. Het doel der vervolgers lag in 't Oosten, en op dit oogenblik volgden de vluchtenden deze richting. Ook de gedachte lag voor de hand, even de richting naar het Noorden te nemen, doch Cajugas was daar tegen wijl zij dan de Kiowa's tegemoet reden en alzoo licht tusschen twee vuren konden komen. Ook dreigde dan het gevaar dat de weg naar het Oosten hun geheel werd afgesneden. Men besloot du9 in deze richting voort te gaan. Zoo hadden zij met groote snelheid eenige mijlen afgelegd steeds een klein beetje naar links afbuigend, toen onver wacht de Kaws dichtbij, aan hun rechterzijde hoorbaar werden. Zij hadden zich zeker Noordwaarts omgebogen om hunne vijanden te zoeken. Toen de vervolgden dit bemerkten, helaas niet vroeg genoeg om te kunnen uitwijken, waren Grizzly en de Cheyenne besloten te strijden. Zij waren het spoedig daar over eens dat zij bij de ontmoeting den strijdkreet der Cheyennes wilden laten hooren. Men hield de paarden in en van mond tot mond ging het woord: vuren zoodra de strijdkreet klinkt." De Kaws renden met groote vaart op hen af, zoodra zij de vluchtelingen in 't oog kregen. "Wie rijden daar?" klonk een luide stem in de taal der Kaws tot hen door. "Vuur," riep Grizzly. Toen schoten zij allen af en stieten Cajugas, Puck en de trapper met groote kracht den strijd kreet der Cheyennes uit. Deze zoo onverwachte aaDval verschrikte de Kaws ten zeerste en des te sterker wijl zij niet wisten hoe groot het getal der aanvallers was. (Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1906 | | pagina 1