NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
BUITENLAND.
BINNENLAND.
Etit Utile pscMeieiis ioriti naam.
No. al.
Woensdag 31 October 1906
Viji-en-dertigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Sopliie EÜkan.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75;
Franco'per post door het geheele Rijk 1.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langestraat 77. Telephoon n«. 69.
ADVERTENT1ËN:
Van 16 regels f 0.50; iedere regel meer Tl, Cent.
Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte
De gevangen rooverkapitein van
Köpenick heeft bij zijn verhoor
alls veiteld omtrent do voor
bereiding en de uitvoering van zijti
expeditie. Hij stelde piijs op de er
kenning, dat hij zijn soldaten goed
behandeld had. Hij hield er rekening
mee, dat ze van de wacht kwamen en
daarom moesten ze een beetje opge-
vroolijkt worden, maar om ze in de
«zoogenaamde kleine oorlogsstemming"
te brengen, besteedde hij in het station
Köpenick nog een paar mark. Hij had
met de kerels te doen en daarom liet
hij hen graag op zijn kosten eten en
drinken. Hij liet de geweren aan rotten
zetten omdat het zoo hoorde. Als hij
de soldaten had laten eten met hun
wapenen bij zich, dan zou ieder, die
ooit gediend had, dat vreemd hebben
gevonden Nu echter was alles in orde.
Niemand zou zich over hem als com
mandant te beklagen hebben. Zoo erg
slecht had bij er ook niet uitgezien,
want onderweg was hij telkens offi
cieren tegen gekomen en die hadden
gewoon gesalueerd, volstrekt niet ver
wonderd als zij hem zagen. Als hij
gewild had, zou hij met zijn troepje
den politiepresident van Berlijn hebben
gevangen genomen.
Voigt vertelde, dat er in de 15 jaar
die hij achtereen in het tuchthuis had
gezeten, heel wat veranderingen in
de uniformen warer, gebracht. Sedert
hij vrij was had hij echter tijd en
gelegenheid gehad om alles wat er
noodig was te bestudeeren- Hij ging
veel naar concerten en schouwburgen
om te zien hoe de offiicieren zich ge
droegen.
Als de heeren te Köpenick billijk
waren, zouden zij moeien erkennen,
dat hij zich als een gentleman had
gedragen. Dat verhaal over den koffie
was laster. Als hij zoo dom was ge
weest de koffie van den burgemeester
op te drinken, dan had inen hem
direct als een oplichter herkend, een
echte kapitein zou dat immers nooit
hebben gedaan
Voigt vertelde, dat het zijn plan
was geweest eerst een beetje op zijn
lauweren te rusten en dan een eigen
huishouden op te zetten Het was wel
een beetje laat, zei hij met galgen
humor maar het zou toch wel ge
gaan zijn, want hij was geen speler
en geen drinker. Hij was dus vast
voornemens met de koperwerkster te
trouwen. Maar met die plannen was
het nu uit.
De eerlijke kostbaas van «Kapitein
Krombeen" heeft in een kastje nog
388 Mark gevonden. Daarbij was ook
een notitie boekje, waarin Voigt zijn
goede getuigenissen bewaarde van zijn
patroons in Wismar en in Berlijn. Hij
had heel secuur alle uitgaven en «ont
vangsten" zorgvuldig bijgehouden. Af
gezonderd van het geroofde geld be
waarde hij 80 Mark als het overschot
van hetgeen hij gespaard had van zijn
eerlijke verdiensten. Hij protesteerde
er tegen, dat men ook dit geld aan
Köpenick wilde geven en hij kreeg in
dit opzicht zijn zin.
In eene vergadering van den Ge
meenteraad van Köpenick is de bur
gemeester, Dr. Langerhans, weder
verschenen, met de verklaring, dat hij
zijn verzoek om ontslag thans terug
nam. Hij gaf nog eens een verhaal
van het gebeurde, omdat men er zoo
veel had bijgemaakt, en verzekerde
dat hij alleen voor geweld was be
zweken en dat verzet roekeloos zou
geweest zijn. De burgemeester zeide
veel te hebben geleden door hatelijk
heden en dreigementen, door spot en
laster. Gelukkig had hij daarbij uit
Duitschland en uit het buitenland ook
zeer veel sympathiebetuigingen ont
vangen en de burgerij van Köpenick
was trouw gebleven. Nu zou hij dus
met vertrouwen zijn ambt weder op
nemen, omdat banden die in zulke
tijden worden gelegd, wel duurzaam
zouden zijn.
Keizer Wilhelm, die steeds groote
belangstelling heeft getoond voor de
zaak, liet zich omtrent de arrestatie
volledig inlichten.
De goudsmid, de geestelijken en
de politie-inspccteur.
Overal worden in Duitsche en an
dere bladen verhalen gedaan, die door
het kluchtspel van Köpenick in de
herinnering worden teruggeroepen. In
den regel is het verband maar zeer
gering. Ditzelfde kan men zeggen van
het sterke stuk, meegedeeld in de
«Daily Telegraph". Alleen wordt deze
vergelijking gemaakt, dat in vroeger
jaren althans, in den tijd waarin liet
nu volgende vei haal speelt, het geeste
lijk gewaad in Engeland nog evenveel
ontzag afdwong als de militaire uniform
tegenwoordig in Duitschland. In zoo
verre heeft men dus hier een paralel*
Op zekeren dag zoo luidt het
verhaal verscheen in een zeer def-
tigen goudsmidswinkel in het midden
der stad een eerwaardig geestelijke
van de Engelsche Staatskeik en vroeg
om zilveren thee- of kolïieserviezen te
zien. Er was sprake van een hulde
blijk legde hij uit, dat de vermogende
leden zijner gemeente hem wilden
aanbieden en waarvoor zij een bank
biljet van 100 pond sterling tot zijne
beschikking hadden gesteld. De kooper
deed een keus en terwijl alles keurig
werd ingepakt, stuurde de winkelier
als een voorzichtig man ongemerkt
iemand weg naar de Engelsche Bank,
waar tot zijn geruststelling werd uit
gemaakt dat het biljet geheel in orde
was. Nauwelijks was nu den kooper
onder dankzegging de quilantie over
handigd of de winkeldeur ging open
en een tweede predikant trad binnen.
De beide heeren keken elkander een
oogenblik met verbazing aan en daarop
slaagde zij vreugdekreten. Dat was
een vroolijke ontmoeting. «Wat, ben
jij dat, Smith?" «Wie had dat kunnen
denken dat ik jou hier zou vinden,
Brown!" Zoo klonk het over en weer.
Zij schudden elkaar hartelijk de hand
en de deftige goudsmid zelfs lachte
mee toen het uitkwam dat ook de
tweede predikant gekomen was om
zich een huldeblijk uit te zoeken. Het
duurde niet lang of de tafels waren
opnieuw met aller lei zilveren voorwer
pen beladen De eerste geestelijke
hielp zijn vriend bij het uitzoeken en
zoo kwam ook de tweede koop tot
stand.
De kooper legde een aantal bank
biljetten neer om le betalen, toen de
winkeldeur voor de derde maal open
ging. Nu echter was het geen geeste
lijke maar een inspecteur van politie,
die snel en met groot vertoon van
gezag binnenkwam. De goudsmid zette
groote oogen op, de geestelijke heeren
die zooeven nog zoo minzaam vroolijk
waren, krompen ineen en de politieman
riep grinnekend van pleizier«Zoo
vriendjes, daar heb ik jullie aardig bij
elkaar!" Hij wendde zich tot den
winkelier. «Ze heeten Smith en Bi own,
niet waar? En ze zijn op den zoek
naar eere geschenken van dankbare
gemeenteleden, niet?" De onthutste
koopman moest toestemmen dat het
alles juist was. «Ja wel, we weten er
alles van", ging de inspecteur
voort, «ze beeten echter Snark en
Pinde en het zijn de slimste en ge
vaarlijkste ioovers en boeven van de
heele stad. Hou je handen op!"
riep hij de ontmaskerde schurken toe,
en in een wip had hij ze de boeien
aangedaan. «En nu vooruit naar het
rijtuig!"
Aan de voordeur stond inderdaad
reeds een rijtuig gereed en een tweede
politieman had het portier reeds ge
opend. «Wat u betreft, meneer Jones",
ging de inspecteur op zijn besliste
manier voort, »u zult wel zoo
vriendelijk zijn eenige minuten van
uw kostbaren tijd op te offeren om
de justitie van dienst te zijn?' De
goudsmid, die nog geheel overbluft
was, was natuurlijk bereid en met
de banknoot van 100 pond nog in den
zakreed hij mee, met de twee
oplichters, wier pakketten ook in het
rijtuig lagen. De inspecteur zat mede
binnen, de andere politieman op den
bok Zoo reden zij dus naar hot politie
bureau, maar vele uren later
kwam de arme goudsmid totzichzeKen,
met verschrikkelijkon hoofdpijn. Hij
lag in een uitgespannen rijtuig, in
een afgelegen hoek van de dokken,
beroofd van zijn portefeuille en al
zijn geld, zonder horloge of ketting;
totaal uitgeplunderd.
Hij herinnerde zich nog heel flauw
dat hij in het rijtuig eerst duizelig
was geworden, waarna hij het be
wustzijn moest verloren hebben.
De politie was precies zoo echt ge
weest als de geestelijken.
liet Vredespaleis.
In verband met den bouw van het
Vredespaleis, heeft na de uitspraak
van de jury, de voorzitter van de
Carnegiesticliting, jlir. mr. Van Karne-
beek, met den gezant der Vereenigde
Staten bij ons Hof, een bezoek gebracht
aan den Heer Carnegie, toen deze
eenigen tijd geleden in Schotland ver
toefde.
Verzekerd wordt, dat dit bezoek
verband hield met de hooge kosten
raming voor de uitvoering van het
oorspronkelijke ontwerp-Cordonnier,
welke een beletsel vormde om dat
oorspronkelijke ontwerp tot uitvoe
ring te brengen, waar toch uit de
door Carnegie beschikbaar gestelde
som van circa 3 millioen gulden, naar
sciiatting wel 1 millioen moet wordon
gereserveerd om uit de rente daarvan,
ongeveer f40 000, te bestiijden het
onderhoud van het park en van het
gebouw, de salarissen, aankoop van
boekwerken voor de bibliotheek enz.
Men hoopte dat de heer Carnegie,
bij dat bezoek van een en ander op
de hoogte gebracht, zijn oorspronke
lijke gift zou willen verhoogen om
het onderwerp-Cordonnier naar eisch
te kunnen doen uitvoeren, maar tot
dat resultaat schijnt men niet te zijn
gekomen.
UIT HET ZWEEDSCH
(2.
Hij sprak Zweedsch, mijne moedertaal!
Mijn bloed begon warm door de aderen te
bruisen, nu ik luisterde naar de taal van
mijn land die ik thans zoo zelden opving.
Sedert tien jaar gehuwd met een Eranschman
en te Parijs gevestigd, kwam ik bijna nooit
in aanraking met landgenooten en in Zweden
was ik sedert lang niet geweest.
Mijn eerste opwelling was te zeggen, dat
ik Zweedsch verstond; maar ik bedacht mij.
Verrast als ik geweest was door die onver
wachte, dierbare klanken, had ik ternauwernood
acht geslagen op wat hij zeide; nu echter
begon ik er over na te denken. Het was
wijzer een geschikter oogenblik af te wachten.
Hij had zich zoo onbewimpeld over mijn
uiterlijk uitgelaten, dat het ons alle drie
verlegen zou hebben gemaakt hem thans te
zeggen, dat ik hem verstaan had. Beter te
wachten.
Zij antwoordde: Ja een heel aardig gezicht;
jammer van dien grooten mond."
«Ja; maar kijk toch eens welk een klein
voet."
Onder het praten zagen zij mij niet aan.
Indien ik hunne taal niet verstaan had, ware
het mij onmogelijk geweest te vermoeden dat
het gesprek mij gold. Ik hield de'courant
voor het gelaat, om mijn kleur te verbergen.
»Heb je niet het Eransche spreekwoord ge
hoord: "men heeft nog nooit eene leelijke
vrouw gezien die geen kleine handen of voeten
had?"
«Het is goed dat je die woorden in het
Zweedsch hebt vertaald, zoodat zij ze niet
kon verstaan, anders zou zij je scheel genoeg
hebben aangekeken tot dank."
"Scheel aankijken," nu nog mooier! Het
werd ondragelijkik kon nu minder dan ooit
zeggen dat ik volkomen in staat was hun
gesprek te volgen en er bleef mij niets anders
over dan te hopen dat zij zich niet verder
zouden uitlaten over mij en dat zij niet samen
getrouwd waren, zoodat ik geen zaken van
vertrouwelijken aard zou behoeven te hooren.
Buitendien, ik zou niet meer luisteren, ik
wilde het niet doen, naar wat zij te vertellen
hadden. Ik zou lezen. Dat nam niet weg dat
mijne gedachten met hen bezig bleven. Ik
kon mij niet goed verklaren in welke betrek
king zij tot elkander stODden. Er lag iets
stijfs en gedwongens in hunne houding dat
de veronderstelling weersprak, dat zij man en
vrouw zouden zijn. Waren zij dan broeder
en zuster? Neen, dat nog minder; hij was te
oplettend, te bezorgd voor haar, hij hield
zich te veel op een afstand, om dit te kunnen
aannemen. Een minnend paartje? Dat eerder.
Maar neen toch, ten minste niet een paar,
dat elkander hunne liefde voor elkaar ver
klaard hadniet een gelukkig minnend paar
Zij zat strak te staren op het voorbijvliegende
landschap, terwijl hij haar onafgebroken gade
sloeg.
Wat gelijkt ge toch op Anna," zeide hij
ten slotte: «zooveel en toch weer zoo weinig.''
«Zooveel en zoo weinig," herhaalde zij
terwijl zij zich omwendde. Het was alsof hare
gedachten ver vandaar hadden verwijld, als
had zijne stem haar gewekt uit hare droomen.
"De trekken zijn eender zoo sprekend ge
lijkend als die van tweelingzusters kunnen
zijn; maar de uitdrukking verschilt zoozeer,
is zoo geheel anders, vooral wanneer gij mij
aar i et ofschoon gij dat vandaag nog
bi'm niet hebt gedaan!"
«Nu, het is heel natuurlijk, dat een schoon
zuster, die haar zwager aanziet, een geheel
andere uitdrukking heeft dan eene vrouw,
die haar man aankykt."
«Ja, het zou al te veel gevergd zijn, te
willen dat je me aanzaagt zooals Anna dat
doet; maar dat is niet het eenige groote
onderscheid."
O! zoo, zwager en schoonzuster, dacht ik.
Nu, dan behoef ik mij, Goddank niet onge
rust te makenMaar het was toch
wonderlijk, dat ik mijne gedachten niet kon
bepalen bij wat ik las. Dit viel zeker toe te
schrijven aan het feit, dat ik mijne moedertaal
zoo heel lang niet gehoord had. Hoe het ook
zij in weerwil van al mijne pogingen niet toe
$e luisteren, ontging my geen enkel woord
van hetgeen het tweetal aan het andere raampje
elkander toevoegde.
«Ja van het eerste oogenblik af, heb je
zulk eene gelijkenis tusschen ons gevonden,
ik geloofde niet dat deze bestondmaar men
kan daarover zelf nooit oordeelen en het is
vooral moeielijk voor mij, die A mi a in geen
zes jaar heb gezien."
«Ja, je bent vertrokken het jaar voordat
Anna en ik elkander ontmoeten en verloofd
geraakten."
«En ik ben sedert niet meer in Zweden
geweest. Ik zougaarne gekomen zijn voor ulieder
bruiloft; maar dan ware ik genoodzaak ge
weest mijn studies af te breken."
«En je had gelijk ook; want nu je zulk
(Wordt vervolgd,)