NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
lel en zonder Élisalpeter.
BINNENLAND.
HIJ WAS HIER GEBOREN.
No. 13.
Woensdag 13 Februari 1907.
Zes-en-dertigste jaargang,
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad f 0.75
Franco per post door bet gebeele Kijk 1.
Afzonderlijke Nnmmers 3 Cent.
Ingezonden stnkken in te zenden niterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
BureauLangestraat 77. Telephoon no. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'I, Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slecbts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte
MET.
Jan Dijkstra staat tegenwoordig in
de gansclie streek bekend als een uit
stekende boer en als iemand, die
langzamerhand zijn koetjes op het
droge begint te krijgen. Overal, waar
Jan Dijkstra is, zijn er een zestal
boeren, öm hem vereenigd, die naar
hem luisteren die later, wat hij ge
zegd heeft, als evangelieverkondigen.
Er gaat geen dag voorbij, of er is
iemand bij hem op de werf, die nu
eens naar dit en dan weer naar dat
komt kijken. In één woord, Jan Dijk
stra is ook de vraagboek van bijna
allen uit den omtrek. En toch was
er een tijd, dat ook Dijkstra een arm
onaanzienlijk, haast onbekend man
was. Toen zijn vader stiet f, kreeg hij
uit de nalatenschap een klein hoefje,
dat daarenboven nog zwaar belast was.
Kort daarop trouwde hij met het
meisjo, waarmede hij lang «gegaan"
had, waarvan hij veel hield, maai
die geen cent op de wereld bezat Dat
kon Jan Dijkstra niets schelen; hij
was een eerlijke vent en trouwde met
haar, al had hij misschien wel hier
of daar een ander met wat schijven
kunnen krijgen En toen Jan Dijkstra
getrouwd «as, ging hij aan het werk.
Aan 't werk, om zijn boerderijtje te
verbeteren, om het land meer te doen
opbrengen dan het onder het beheer
van zijn vader gedaan had. Hij werkte
zelf mede in den beginne, maar dat
was toch niet liet voornaamste, dat
hij deed. Het voornaamste was, dat
hij naging, dat hij bestudeerde, hoe
alles was te verbeteren. Nu was Jan
Dijkstra niettegenstaande zijn ouder -
wetschen vader, iemand die veel ge
lezen had, die op de hoogte was van
al het nieuwe; hij had ook landbouw
onderwijs ontvangen en was er van
overtuigd, dat hij anders moest boeren,
dan zijn vader. In de eerste plaats
moest hij zien dat hij geld kreeg om
tee aan te konpen, geld om mest te
koopen. Zóó blijven boeren met één
koetje en één paard zonder kunst
mest, nu en dan eens wat karren beer
koopen; neen, dat deed hij niet, dan
liever arbeider. Daarom trok hij de
stoute schoenen aan en ging naar
den baron, een rijk man, die op een
uur afstands van het dorp woonde.
Na veel uitleggen, informeeren, enz
enz. leende deze hem f 1000 tegen een
niet te hoog °/o. Deze f 1000 zijn de
grondslag geweest voor Dijkstra's for
tuin. Het was juist voorjaar, toen hij
het geld in zijn handen kreeg. In de
eerste plaats moesten de twee weitjes,
die hij had, in orde gemaakt worden.
Hij moest gras hebben, als hij beesten
wou koopen. Hij kocht in de eerste
plaats kunstmest voor de weide. Daar
hij het wel wat laat vond, om nog
kainiet en slakken te geven, kocht hij
superphosphaal en chilisalpeter. Van
het eerste wierp hij twee balen, van
het laatste, van het chilisalpeter
strooide hij 100 K G. op elk gemei.
Nu zullen sommigen dat zeer wijs en erg
gewoon vinden, omdat zij nu al vaak
gezien hebben, dat 100 K. G. chilisal
peter op een gemet weide tienvoudig
teiuggeeft, wat men er voor uitgeeft,
maar in dien tijd was dat nog niet
zoo bekend.
Maar Jan Dijkstra had het geleerd,
geloofde het en daarom was zijn
daad een heldendaad. Van het ge
leende geld zoo maar aanstonds een
gedeelte in den grond weg te gooien,
eischte moed en vertrouwen. Welnu,
dien rnoed en dat vertrouwen had Jan.
En hij werd daarvoor beloond. De
vijftig gulden, uitgegeven aan chilisal
peter voor zijn weiden, kreeg hij rijk
terug, want reeds zeer vioeg begon
het gras te groeien en het bleef
groeien; het gansche jaar zag de
weide groen, donkergroen en inplaats
van twee beesten had hij er vier ge
kocht.
Ook met het graan moest het anders
woiden. Tot nu had vader met hard
werken, met aanhoudend nu en dan
eens een karretje stalmest naar het
land te brengen het land volgezaaid
gekregen en was met 10 a 12 mud
per gemet (42 a 43 Aren) tevieden
geweest. Dat moest en dat zóu ver
anderen. En het veranderde ook. Hij
strooide da'zelfde jaar nog chilisal
peter op zijn graan, ongeveer 100
K. G. per H.A zeker niet te veel,
maar ook datzelfde jaar had hij de
uitgaven dubbel en dik terug. Hij
wist wat het land bij vader had op
gebracht en zag dus wel, dat de
grootere oogst, het meerdere stroo
aan zijn bemesting met chilisalpeter
te danken was.
Hij ging nog verder. Hij zaaide
eenige blokken suikerbieten en een
met voederbieten Beide gewassen be
mestte hij met chilisalpeter. De eerste
gaf hij per hectare 300 K.G. niet zoo
buitengewoon veel, maar hij wilde
ook niet te hard van wal steken
de andere gaf hij nog een beetje
meer, want hij hield hel oog op zijn
stal; goede eiwitrijke voederbieten,
zou het aankoopen van krachtvoer
minder noodig rnaken.
De boeren in den omtrek hadden
heimelijk wel eerbied voor zijn durf
En het was ook een durf om dat
geleende geld gedeeltelijk zoo maar
in den grond te werpen. Maar hij
vertrouwde op deu uitslag. Eu zijn
vertrouwen werd niet beschaamd.
Reeds na eenige jaren was de boer
derij niet meer te herkennen. Het
geleende geld was weldra terugge
geven. En altijd ging Jan Dijkstra
door op zijn hoeve, die langzamer
hand giooter was geworden, met
zooveel mogelijk in den grond te
steken, om er zoo groot mogelijk
oogsten van te trekken.
Wel werd de kunstmest wat duur
der, maar hij wist, dat hij het chili
salpeter onmogelijk kon missen en
kocht het ondanks den hoogen pi ijs.
Als hij berekende, wat hij er voor
terugkreeg. Hoe enorm grooter de
opbrengst zijner weiden werd door
een betrekkelijk geringe chilisalpeter-
bernesling in het voorjaar; hoe zijn
granen het wonnen vari die uil den
ganscheu omtrek, alleen doordat hij
in den herfst en in de lente een
enkelen zak chilisalpeter uitzaaide;
als hij naging, wat een prachtige,
suikerrijke bieten hij verkreeg door
du gewas een rijke bemesting met
kunstmest te geven en den chilizak
niet toe te binden dan was hij er
van oveituigd. dat die dure chilisal
peter de oorzaak was geweest van
zijn vooruitgang en zijn rijkdom.
Accijns op het Gedistilleerd.
Het dagelijks bestuur van den
«Nederlandschen Hotelhoudersboud"
heeft zich met een adres tot de
Tweede Kamer gewend, waarin liet
verklaart smet leedwezen te hebben
kennis genomen van het voornemen
der Regeering om bij wetswijziging
den accijns op hel gedistilleerd met
f27 per hectoliter te verhoogen en
alzoo te brengen van f63 op 190
per hectoliter ad 50 procent".
Adressant motiveert dit leedwezen
als volgt:
stiet behoeft na al hetgeen over
deze zaak reeds is geschreven, nauwe
lijks meer betoogd te worden, dat
een vet hooging voor de belanghebben
den bij den handel in sterken drank
in het klein een betreurenswaardige
maatregel is, wijl zij aanleiding zal
zijn tot allerlei knoeierijen, die zoo
wel den reëelen handel schaden als
de volksgezondheid benadeelen.
slmmeis zullen sommige kleinhan
delaren, rekening houdend met de
geringe draagkracht van de beurzen
hunner clientèle, zich niet ontzien,
den drank te vervalschen, waardoor
liet dubbele kwaad: een oneerlijke
concurrentie en het benadeelen der
volksgezondheid woidt gesticht.
sin verband ook met de onder
vinding, hij vorige accijnsverhoogingen
opgedaan, is er de meeste grond
aanwezig, dal ook liet draiikverbruik
bij aanneming van dit ontwerp niet
noemenswaard zal verminderen. En
niemand zal ontkennen, dat bij een
verhooging van den accijns juist die
categorie van personen het gevoeligst
wordt getroffen, welke de minste
draagkracht bezit. Uit oen moreel
oogpunt beschouwd, kan daarom,
naar de meaning van ondergeteekenden
de voorgestelde verhooging deri toets
eener gezonde criliek niet dooi staan.
sOok de smokkelhandel zal bij
accijnsverhooging zich welig ont
wikkelen. ongetwijfeld zeer ten nadeele
van de schatkist zoowel als van den
eerlijken fabrikant en handelaar.
Mocht evenwel de Tweede Kamer
der Staten-Generaal van oordeel zijn,
dat eeno accijnsverhooging op het
gedistilleerd wenschelijk is, dan dringen
de ondergeteekenden er bij uwe ver
gadering op aan, de voorgestelde ver-
hooging van 163 op f 90 aan te
nemen en niet b.v. bij amendement
een kleinere verhooging te doen
accepteeren. Bij eeri belangrijke ver-
hooging toch met f27 per hectoliter
kan de prijs voor den verkoop in
het klein door de belanghebbenden
in billjjkheid worden verhoogd, waar
door althans het gevaar van de voor
de volksgezondheid nadeelige ver-
valsching gedeeltelijk kan worden
ondervangen."
Het carnaval in Oen Bosch.
De Maandagmiddag gehouden op
tocht heeft ieders verwachting verre
overtroffen; jammer dat liet weer
niet meediende Wel is de Oeteldonker
in de carnavalsdagen tegen weer en
wind volkomen bestand, en wel waren
de vele duizenden van elders, trots
den motregen, toch in Oeteldonk pre
sent, maar de fraaie costuums der
deelnemers aan de maskerade en de
niet minder fraai gesmukte en karak-
terisiiek getooide wagens zouden het
hij zonnig weer tocti nóg beter hebben
gedaan
Een huldebetoon aan den Gemeente
raad van Oeteldonk, die zich hard-
nekkig onwillig beloonde voor de fees-
NAAR HET ZWEEDSCH
DOOR
2)
Anders Petter uit Korpar-as, die pas ge
trouwd was, had het laatste bod gedaan en
zijne reusachtige, roodwangige en vlasharige
jonge vrouw toonde het grootste gedeelte van
hare ttvee en dertig, door-en-door gezonde,
mooie tanden van pleizier, toen zij later de
kamers doorging, met haar stevige vuisten
over gordijnen, vloerkleed en meubelen streek
en fluisterde altijd zoo dat rnen het in de
drie volgende kamers duidelijk verstaan kon
«Anders Petter, we zullen de meubels er maar
bij koopen; dan kunnen wij nog eerder hier
in trekken."
En Anders en Anna Karin kochten alles wat
los en vast was. En zij leefden vergenoegd en
vroolijk op Storkebo, vier volle jaren.
Toen kreeg Anders Petter longontsteking
en stierf.
«Wel, ziedaar de Vaandrig! Wat zal 't
wezen, een borreltje en een bord kersen op
de veranda?" vroeg Anna Karin in den herfst
een paar maanden later toen Gustaf Pi hl
toevallig voorbij het hek liep.
De Vaandrig die een postje van klerk hij
den Landraad aan het andere einde van het
kerspel had gekregen, was in de vier jaren
niet dikwijls op de Storkebo'sche hoeve ge
weest. Het was hard daar nu niets meer te
zeggen te hebben, terwijl de boerderij lang
niet bestuurd werd naar zijn zin. Maar, aldus
door de eigenares genoodigd kon hij aan de
verzoeking er eens een kijkje te gaan nemen
geen weerstand biedenhij vroeg naar het
een en ander en met belangstelling, hoewel
hij dit zelf niet bespeurde.
Het scheen dat Anna Karin het verlies
van Anders Petter bijzonder gelaten en chris
telijk droeg.
Breed en rond en dapper, stond ze tegen
over Pihl aan de andere zijde van den avond-
disch dien zij op de veranda voor hem had
aangericht, of eigenlijk volgezet met allerlei.
En zij redeneerde over het veld en den koe
stal en klaagde dat het [zoo moeielijk was
voor een alléenstaande vrouw om zich te
redden; maar daarbij lachte zij met geheel
haar blozend gelaat en wierp Pihl de vrien
delijkste blikken toe.
Na den avondmaaltijd monsterde hij op
haar verzoek alles, binnen en buiten's huis.
Ja zeker, alles was opperbest voor zoover als
het onder het bereik der vlijtige, verstandige
boerin lag, maar buiten op de velden zag het
er leelijk uit: het onkruid woekerde er tot
groot nadeel van 't gezaaide; de gebrekkige
dijken liepen groot gevaar van om te vallen
en op de weiden stond de klaver ongelijk,
hier en daar met kale plekken.
Gustaf Pihl zeide ronduit wat hij afkeurde
en hij praatte zich in vuur tegenover zijne
vriendelijke gastvrouw.
«Ja, lieve hemeltje, als men maar zulk een
flinken man op de hoeve kon krijgen, die al
les mede bestuurde, dan zou het nog zoo erg
niet zijn zonder Anders Petter."
Gustaf Pihl was een knappe man, voluit
«zes voet en twee" lang en eer zij de ronde
hadden gedaan was Anna Karin zoo dol op
hern als zij maar wezen kon.
Maar de Vaandrig was hiervoor doof en
blind. Hij had enkel oogen en ooren voor
het lieve oude «thuis". Er werden een paar
glazen zelf gebrouwde punch gedronken,
waarbij de boerin haar gast eerlijk gezelschap
hield. Toen hij opstond om heen te gaan
vonkelden de kleine oogen van levenslust in
het warme, ronde gelaat en bij het afscheid
nemen zette zij de beide groote handen op
de heupen; de volle boezem ging hijgend op
-en-neer, op-en-neer; en zij zeide:
«Luister nu eens, Vaandrig, hoeveel ver
dien je met dat schrijven hij den Landraad?"
Pihl moest om die vrijpostige vraag lachen.
«Nou, zoo heel veel niet, vrouw Karin.
Een arm rijpaard huiten den stal zoo als ik
en dat ongeschikt is om als ploegpaard te
worden voorgespannen, moet blijde zijn als
hij kost en inwoning verdient en nog een
kleinigheid bovendien."
«Neen maar, dat is te erg! Zólk een flin
ke man werkt voor kost en inwoning! Laat
ik je eens zeggen, Vaandrig: de twee groote
kamers aan de rechterzijde staan leeg; als
je hier wil komen, zooveel als ónderbaas op
Storkebo, en als je genoegen wil nemen met
de levenswijze van ons boerenrnenschen en
twee honderd rijksdaalders in het jaar, dan
zal je mij welkom zijn."
[Wordt veivolgd