NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad w* voor do Provincie Utrecht. ||p FEUILLETON. OUDERZORG". EEN EENVOUDIGE. No. 33. Woensdag 24 April 1907. Zes-en-dertigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75; Franco per post door het geheele Rijk 1. Afzonderlijke Hommers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER. BureauLangestraat 77. Telephoon no. 69. ADVERTENTIËN: Van 16 regels f 0.50; iedere regel meer 7'/« Cent. AdvertentiSn viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte In vroegere eeuwen bestond hier en daar do wreede gewoonte, ora bij de «blijde incomste" van keizers en koningen aan gebrekkige personen te verbieden zich op straat te be geven. Zoo o.a. in 1770 bij het ont vangen van Marie Antoinette door den Magistraat van Straatsburg, de eerste stad op Franschen bodem, welke de aanstaande gemalin van Lodewijk XVI zou betreden. De vroolijke tonen der muziek en van 't gezang, de schittering der kleuren, de fonkeling van het goud en zilver der wapenrustingen en nni- formen, 't geklappet der vlaggen, het wapperen der vaandels, 't geknetter der schoten uit donderroer en musket, 't gehinnik der paarden, 't gejuich der menigtealles was bestemd om ge noten en bewonderd te worden door de sterken en gezonden. De ge- brekkigen, de ongelukkigen werden geweerd. In de vorige eeuw heeft eene andere Koningin, gelukkiger dan Marie Antoinette, maar niet als zij van vleesch en bloed, doch onsterfelijk, hare «joyeuse entree" gehouden in de wereld, overal nooden lenigend, smarten verzachtend, ellende ver drijvend. Zij heet Verzekering. Maar vreemd genoeg! ook uit haar gezicht werden tot nu toe velbannen, en van hare zegenbren- gende nabjjheid werden tot nn toe verwijderd gehouden degebrekkigen de gebrekkigen alwéér! Verzekering verzachtte voor en na de gevolgen van sterven en ouder dom, van ziekte en ongeval, van brand en hagelslag, van diefstal en inbraak, van veeverhes en neringschade, zelfs van huurscbade en ruitenbreken maar de gebrekkige, de blinde, de doofstomme, de geesleskranke, ge noot van bare zegeningen niets. In het laatst der 19e en in 't be gin van onze eeuw zien we wederom een andere macbt ingrijpen ter ver zachting van het lot der menschen. Sociale rechtvaardigheid gaat heer- schen. Verteedering des harten voert tot het voorbereiden, aannemen en invoeren van wetten die de jeugd be hoeden voor intellectueele en moreele verwaarloozing, den arme beschermen tegen de treurige invloeden eener slechte woning, een eind maken aan de rechtlooze verhouding van den arbeider tegenover zijn werkgever, en die bij ziekte, bij ongeval, bij invaliditeit en ouderdom den werk man vrijwaren tegen armoede. Doch ook hier alwéér: de meest hulpbehoevenden, de gebrekkig ge borenen, de blinden, de doofstommen, de geesteskranken blijven buiten be schouwing en buiten de speciale be scherming, die geboren wordt uit een verzekeringscontract of eene wet. Zoo zijn die ongelukkigen door de eeuwen been van den tijd af, dat zij werden verdronken of als minder waardigen en van huis uit verdoemden beschouwd, tot heden toe niet gelijk berecbtigd met alle anderen. Voor zooveel geldelijk hulpeloos, zijn zij ook in onze dagen nog aan gewezen op liefdadigheid. De liefdadigheid nu liet zich niet onbetuigd. Talrijk zijn de bonden en vereenigmgen, en ook de stichtingen, in 't leven geroepen door menschen van uiteenloopende richting, en be stemd om hulp van allerlei aard te bieden aan gebrekkige kinderen. De Blinden-instituten te Amsterdam en te Grave, de Alexanderstichling te Bennekom de Doofstommen-insti tuten te Groningen, Rotterdam en Michielsgestel, Effalha te Dordrecht de Idiotengestichten te Ermelo on te Wagenborgen, de scholen voor achter lijken te 's Gravenhage, Amsterdam, Botterdam en Utrecht, de Johanna- slichttng voor misvormden te Arnhem, en de vele vereenigingen, die ook later den gebrekkige de helpende hand toesteken, bewijzen dat Nederland niet gewacht beeft op de komst van «de Eeuw van het Kind" om de hulp behoevende kleinen te helpen en bij te staan. Niet altijd is het echter voor de bestuurders der genoemde en gelijk soortige gestichten gemakkelijk de noodige fondsen te vinden voor het goede doel. Io de jaarverslagen van 't meerendeel hunner klinkt met ernst de bede om grooteren steun, om krachtiger medewerking en niet zelden wordt geklaagd over achteruitgang in het aantal begunstigers en vermin dering van inkomsten bij noodzakelijke stijging der uitgaven. Er is ook zooveel en velerlei, dat om hulp en verbetering roept in onze maatschappij, en niet altijd is waar zulks mogelijk was voorzorg in de plaats getreden van overschtllig- heid voor wat later komen zou. Ook te Bandoeng in O.-I. is een gesticht voor blinde inlanders. Niet ten onrechte werd dan ook op het in Mei 1900 gehouden Inter nationaal Congres van openbare en Bijzondere Liefdadigheid te Milaan eene door den Heer Casimir Périer gestelde motie met algemeenestemmen aangenomen motie, waarin gezegd werd dat gestreefd moest worden naar zooveel mogelijke vervanging der liefdadigheid door voorzorg en verzekering. In vele gevallen zal zulks mogelijk zijn of mogelijk worden op den duur; ten aanzien van kinderen echter die blind, doofstom of geesteskrank worden, sommige van der geboorte af aan, zal altijd de Engel der Liefdadigheid de zachte, beschermende vleugels moeten uitspreiden, - en wel omdat Liefdadigheid niet enkel bestaat in het geven van wat geld, maar óók en méér nog in 't geven van zich zelf, in 't payer de sa personne. Maar de geldelijke zijde van het vraagstuk is op te lossen langs den weg der verzekering. Daartoe is in 't leven geroepen de Eerste Verzeke ringsmaatschappij voor Gebrekkige Kinderen «Ouderzorg." Deze Maatschappij draagt geen philantropisch karakter. Zij is een gewone Verzekerings-Maatschappij, als alle andere, eene instelling van maat schappelijk nut, doch van commer- ciëelen aard. Hare premiën rusten op wiskundi gen grondslag, gevonden in eene offt- cieele statistiek, die over GOjaren loopt. Maar die premiën, welke slechts éénmaal betaald behoeven te worden, 1Zie Tijdschrift voor Armeniorg en kinder bescherming van 7 Juli 1906. zijn zóó laag het arbeidsveld zóó groot en de maatschappelijke be- teekenis dezer verzekering is zoo be langrijk, dat de aandeelhouder niet alleen veilig zijn geld belegt, maar ook meehelpt om iets van zeer groot nut tot stand te brengen. Wordt de verzekering van gebrek kige kinderen als gevolg der lage premie en van bet verantwoordelijk heidsgevoel der ouders op den duur even populair als de brandassuranlie, dan komt eenmaal de tijd, waarin geen blinde, geen doofstomme, geen geesteskranke, geen van huis uit ge brekkige, zonder een vast eigen in komen is, dat tot aan zijnen dood zijn lijden verlicht en hem den bestaan- strijd gemakkelijker maakt. Het maximum-bedrag waarvoor verzekerd wordt is per hoofd op f 10.000 gesteld. Indien later ook in andere landen dergelijke Verzekerings-Maatschap- pijen worden opgericht, kan dit maxi mum verhoogd, en gedeeltelijk door herverzekering gedekt worden. De Maatschappij aanvaard aanvan kelijk enkel het risico van blindheid, doofstomheid' en geesteskrank te, met uitsluiting van mismaakt geborenen (één arm, één been, enz.) Zij moet dit doen, om met hare berekeningen te blijven op wiskundigen bodem. Van de andere gebreken bestaat geene statistiek. Aangezien het echter toch wenschelijk isom piimair-gebrek- kigen van allerlei aard do bescherming der verzekering te doen deelachtig worden, zal tot de Hooge Regeering het verzoek worden gericht, om bij 4) Slot. «Goeden morgen «Meester" klonk het steeds eerbiedig uit Jans mond en nadat hij door die voortdurende wisseling van morgengroet zijne schuchterheid overwonnen had werd die groet gevolgd door eene vraag. «Leert ze goed, Meester, en past ze goed op?" Wat Jan toen hoorde was oorzaak dat de Rotterdammer dien morgen bijzonder vroeg bezorgd werd en dat Jan een kwartier eerder t'huis was dan gewoonlijk. «Je kunt tevreden zijn, Jan," had de Mees gezegd. «Je hebt een lief kind, dat vlug van begrip is en nooit leeg zit." Jan had niet veel geantwoord, hij groette onhandig en stapte vlug voort. De Meester had niet te veel gezegd. Jan had een lief kind, en mocht hij ook niet in staat zijn uit te drukken, hoeveel 't bezit van dat kind hem waard was, hij toonde het door de ongekunstelde teederheid, waarmee bij kleine Anna behandelde. En nu is ze ziek. Ze had al een tijd lang gehoest en wilde maar liefst heel vroeg naar bed. De dokter was er bij gehaald en had gezegd, dat 't nog niet ernstig was, maar dat ze toch erg voorzichtig moesten zijn. Sedert veertien dagen is Anna niet naar school geweest en ligt ze te bed. Jan loopt haastiger dan vroeger, hij is maar liefst t'huis. Hij brengt de «Haarlemmer" alléén rond en wanneer deze of gene dienstbode hem ophoudt met de vraag, waarom de kleine niet bij hem is, zegt hij gejaagd: ze is ziek erg ziek" en is onderwijl den stoep alweer af. Zoo gauw mogelijk wil hij weer naar huis. Zoolang de kleine nog te bed ligt, niet naar school gaat en niet met hem mee dribbelt, kan Jan niet rustig zijne dagelijksche wande lingen volbrengen. Ze was weer zoo benauwd geweest. Jan moest den dokter maar eens waarschuwen, had moeder gezegd. En de dokter kwam, maar hij zag wel, dat zijne kunst hier niet veel meer kon baten. Anna ging bij den dag achteruit. De ouders mochten 'tzien, maar niet willen geloven, de dokter begreep wel dat de kleine 't niet lang meer maken zou. Hij schreef een drankje voor, terwijl hij 't hoofd schudde. «Is Anna veel erger dan eer gisteren, dokter?" vroeg vrouw Duit. »'t Gaat niet vooruit, moeder", was 't antwoord. Maar ze wordt toch weer beter, niet waar, dokter?" «Alles is mogelijk, maar we zijn geen meester van 't leven en je weet een kind kan niet zulke heel harde stootjes verdragen. Maar moed houden, moeder. Zoo lang er leven is, is er hoop. En wat er aan te doen is, dat zullen we doen", Jan maakt voort, hij wil gauw t'huis zijn om te hooren wat dokter gezegd heeft. Toch heeft hij oponthoud dien morgen. Hij blijft staan voor den grooten fruitwinkel van Van Til. Ze lezen de «Rotterdammer" niet, dus hij heeft er niet noodig, maar telkens als hij er voorbij gaat, lachen hem die prachtige druiven zoo toe. Wat zouden die heerlijk zijn voor Anna! Maar ze zijn zoo duur, 't is rijkeluis kostje. Anna had al 't noodige en van dezen en genen, waar Jan de couranten bracht was al eens een versnaperingetje ge komen, maar druiven, nog niet. Jan had een kwartje, veel zakgeld kon er niet over schie ten met de ziekte van Anna en 't was ook maar alleen voor tabak en scheren. Jan trekt zijne stoute schoenen aan en staat voor de toonbank. «Kunt U me ook een kwartje drui ven geven, 't is voor mijne Anna, weet U, die heel ziek is." De goedhartige Juffrouw weet het niet, maar begrijpt het best. «Nu Jan, dan zal ik je eens opknappen." En Jan gaat den winkel uit met een peperhuis, waarin eene groote en eene kleine tros prachtige druiven, 't Viel hem erg mee, maar hij dacht toch dat druiven gewogen werden, tenminste hij had het dikwijls gezien. En nu gauw naar huis. Moeder doet met een bedrukt gezicht de deur open en vertelt hem, wat de dokter gezegd heeft. Anna slaapt nu rustig. Jan neemt een schoteltje uit de kast en legt er zijne schat voorzichtig op. «Wat eene prachtige druiven Jan. Hoe kom je daar zoo aan? vraagt moeder." «Gekocht vrouw, voor mijn kwartje." Hij ging op de teenen in de achterkamer en zet het schoteltje voor Anna's bed. Straks als ze wakker wordt, zal 't eene verrassing voor haar zijn. En dat was 't ookze smaakten zoo heerlijk, na het drankje met zijn bitteren nasmaak. Dokter Van Heelen kwam nu eiken morgen en herhaalde nog eenige keeren zijn gewoon zeggen: «wat we kunnen zullen we doen." 't Was Woensdagavond, 't einde van een prachtigen Meidag. Schemering viel 't laatste daglicht in de ziekenkamer, op 't heldere beddengoed en 't uitgeteerde marmerwitte gezichtje van Anna. Zij was dien dag opge wekter geweest dan anders, beter meende Jan en zijne vrouw, die nu voor 't bedje gezeten haar lichten sluimer bespieden. Plechtig klinkt 't gedempte geluid van de kerkzang en de orgeltonen, Anna rijst plotseling overeind, kijkt vader en moeder aan, strekt de arm pjes uit en valt terug in haar kussen, Jan zit sprakeloos, moeder snikt en zegt: «ze is bij God." Den volgenden dag brengt een ander de Rotterdammer rond. En als een dienstbode de plaatsvervanger vraagt, waarom Jan niet komt, is 't antwoord Zijn kind is gestorven, Juffie, hij is er heele- maal kapot van." Jan had zijne Anna naar 't kerkhof ge bracht. Ze was netjes begraven, moeders spaarpotje was er aan gegaan, maar met den dokter, in anderen zin, had ze gezegd; «al wat we er nog aan doen kunnen zullen we doen." De ochtend na de begrafenis had Jan zijn werk weer hervat, maar hij was dezelfde niet meer. Hij had een deel van zich zelf mee ten grave gebracht. Weinig had hij te geven, want ook naar den geest was hij arm en dat weinige had Anna meegenomen. Door en voor zijn kind had hij gedacht en gevoeld, nu Anna was heengegaan, was Jan «kapot", 't Leve was nu voor hem een vervelende weg, die moest worden afgelegd om daar te komen waar hij dacht zijn kind te zullen wederzien.

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1907 | | pagina 1