NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
FEUILLETON.
DIIIITRI, DE VRIJWILLIGER
Aio. 91.
Woensdag 13 November 1907.
Zes-en-dertigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Parijsche Brieven.
X3Iet liaxt T7-a.n Eusland..
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75;
Franco per post door het geheele Rijk 1.
Afzonderlijke Nnmmers 3 Cent.
Ingezonden stnkken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
BureauLangestraat 77. Telephoon n°. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels f 0.50; iedere regel meer 7Cent.
Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte
ii.
In den aanhef van een necrologifch
artikel over wijlen den liedjeszanger
Mac-Nab schreef Clovis Hugues:
»Rien n'est curieux commo la trans
formation que la Chanson a subie en
ces dernières années, surtout dans le
genre gai. Elle touche a tout, blague
tout, et c'est charmant, paree qu'elle
blague bien. Le flonflon s'est envolé;
mats elle célèbre la joie sur l'air du
Dies irae, vole en papillon sur les
ailes dechauve-sourisdu Dcprofundis,
accouple le tragique au grotesque,
comme dans le drame shakespeanen,
fait éclater de rire le tombleau, a
l'exemple des moineaux de cimetièie
évoqués par Victor Hugo, hvre les
croque-morts au croque-notes, déguise
Baudelaire en Arlequin: et voila le
combie de l'étrangeté réalsé dans
un art qui semblait avoir dit sou
dernier mot
Op Allerheiligendag, na de kermis
op de Bulta bezocht te hebben, welke
kermis veel grooter en rijker is dan
elke kermis in Holland en waarop
ik tevergeefs heb omgekeken naar
een dronkemanstooneeltje, dat mij
misschien Queridoiaansch menschen-
weeërig zou hebben kunnen bezielen
op Allerheiligendag trad ik precies
op het aanvangsuur (9'/, uur) den
cabaret des Quat' z'Arts binnen. Vóór
het gebouwtje bleef ik even staan
om met bewondering te kijken naar
het prachtige kerkraam van Abel
Truchet. Binnenin verslond ik als-bet-
ware met mijn blikken de tneeren-
deels zeer fraaie en alleszins karak
teristieke schilderijen, afliches en
teekeningen van Favrot, Jules Chéret,
Willette, Pal, Ibels, Lautrec, Roedel,
Marcelin Desobutins, Vincent, J.
d'Etienne Crön, enz., enz. In zoo'n klein
bestek zooveel echte en oorspronkelijke
kunst, zooveel gekruischte smaak
ik voelde me behagelijk.
Het was vol in de zaal. Een zeer
gemengd publiek. Men xag er vreemde
lingen van allerlei ras eti geboren
Parijzenaars waaraan men den
geboren Parijzenaar herkent, weet
ik niet, maar je herkent hem
lieden van den «haut chic" en sim
pele burgermenschenartiesten, koop
lieden en ambtenaren kortom
menschen van allerlei slag.
De declamator Emile Ronn was
de «régisseur parlant au public", die
met een merkwaardige grandezza de
artiesten en de voordrachten aan
kondigde
Eerst hoorde ik twee chansonniers
achtereen, wier liedjes zich meer
kenmerkten door trivialiteit dan door
geest en die mij mezelf deden af
vragen, of de Quat'z'Arts, die in de
dagen van den stichter Trombert
chansonniers als Xavier Privas, Paul
Delmet, Marcel Legay, Montoya en
nog vele andere werkelijke grootheden
onder zijn medewerkers telde, nu in
verval was. Ik begon mijn entree
fres 2,50, met inbegrip van vertering
al te betreuren Attention
daar komt A. Lauf, een jonge man,
tenger gebouwd, met een matbleek
gezicht, die de durf heeft om aan
te kondigen, dat hij ook een senti
menteel liedje zal voordragen. Dat
dingske, gezongen met een trilling in
de stem, pakte me; er zat veel senti
ment in en geen haardje sentimen
taliteit. Ik geloof niet, dal Lauf reeds
een beroemdheid is, doch zijn oor
spronkelijk talent, zijn litteraire ont
wikkeling en zijn moed om opzette-
lijko schuinheden en een goedkoop
succes te verwerpen zijn voor mij
een waarborg, dat hem een groote
toekomst wacht.
Daarna droeg Emile Ronn blonde
baard, schitterende oogen, zeer sym
pathiek voorkomen met heftig
sarkasme twee monologen betreffende
de vrouw voor. «La femme faible".
en «la femme qui aime pour la vie".
Er was mede tragiek in zijn voordracht.
Het leek somtijds wel, of hij twee
ongeschreven vervolgen van Schopen-
I hauer's «Ueber die VVeiber", maar
'dan feller en korter, ten beste gaf.
Ik had al lang weêr vrede met de
frs. 2.50 en dronk mijn koffie uit.
Toen kwam Vincent Hyspa, voor
heen een der beste krachten van den
«Chien Noir". Zijn optreden werd
met groot gejuich begroet, niet het
minst van de zijde der schoone sekse.
Toch volstrekt geen «beau gargon.
Eer het tegendeel. Een veertiger, die
vijftig lijkt. Grijzend baar, met een
natuurlijke tonsuur middenin. Een
onverzorgd baardje. De oogen half
gesloten, nu en dan komisch knippend.
Iets in de gansche uitdrukking van
bet gezicht als van een getemden
Paul Verlaine. De gestalte kort en
ineengedrongen. De handen meesten
tijds in de broekzakken.
Hij is een meester in de ironie en
de parodie. Zijne zinnetjes zijn kort
en slaan pootig overeind de «pointes",
schijnbaar onverschillig aangestreken
met een schor stemmetje o, maar
de oogen glunderen dau heel weer
tjes de pointes komen dikwerf
verrassend snel.
Zijn «béte noire" schijnt de presi
dent Falhères te zijn. Deze eenzame
voor het oogen blik eerste staatsbur
ger van Frankrijk heeft het hard te
verantwoorden bij Hyspa. Zijn ge
brek aan vorming en zijn onkunde
worden heel fijn gehekeld. Ook zijn
lichamelijke vormen worden formeel
ter sprake gebracht. Men weet, dat
Falhères een enorme kubieken inhoud
heeft. Eens, zingt Hyspa met iets
onbeschrijfelijk komieks in zijn ge
laatsuitdrukking, zag een politie-agent
die den president nooit bad gezien,
dezen voor een samenscholing aan
«Verspreidt u! «bulderde de diender,
waarop Falhères antwoordde: «Dat
gaat niet, want ik ben een éénige
persoon!" De slotzinnen van elk
complet van een der chansons luidden
ongeveer als volgt
De tons les puissants de la terre
Le plus puissant est Fallières
De devant et de derrière
Egalement.
«Le flonflon s'est envolé," schreef
Clovis Hugues: het refrein is ver
dwenen, maar elke slotphrase van
Hyspa's voordrachten werd meêge-
neuried ook door Eva's dochteren.
Vicent Hyspa is tegenwoordig de
grootste roem van den cabaret des
Quat'z'Arts.
Muzikaal heb ik dien avond ook
genoten. Er was een bariton, die met
een volumineus en mooi orgaan en
tevens met een uitnemende zangkunst
een epos zong over de verschillende
overwinningen van hel Franscbe leger,
welke voordracht verlucht werd door
de beroemde schaduwbeelden a la
Henri Riviére, die «trouva la formule
inatt°ndue de la perspective en om-
bres", zooals Horace Valbel zich heeft
uitgedrukt.
Als ik ten slotte vermeld, dat in
een reveu ook een zekere mademoiselle
Martel optrad, wier groote zeggings-
kunst en onweèrstaanbare gracie ik
onveideeld kon bewonderen de
revue werd gespeeld zonder een eigen
lijk-gezegd tooneel, dus ook zonder
mise-en scène en zonder décors, zoo
dat bijkans alles aankwam op de
superioriteit der zeggingskunst dan
kan men zich voorstellen, dat ik
iederen landgenoot, die te Parijs komt,
ten sterkste kan aanraden, den cabaret
des Quat'z'Artz, Boulevard de Clichy
62, met een bezoek te het woord
klinkt mal enfin vereeren.
Kon Speenhoff zijn onmiskenbaar
artistieken aanleg maar hier tot ont
wikkeling brengen
Van de Quat'z'Arts, de vier kuosten,
naar die eene kunst, welke vier jaar
lang in Holland mijn niet geheel
zegeloos, doch wel smartelijk domein
is geweest, met de name de muziek,
in het bizonder de muziekkritiek, is
slechts een kleine stap.
Omtrent Willem Mengelberg, die
Zondag 1.1. het Collonne-orkest heeft
geleid, schrijft Jean Drault onder meer:
«Cet homme rasé, qui possède in-
contestablement une trés grande
autorité sur son orchestre, possède un
extérieur de comique grime des moins
déguisés."
En betreffende de uitgevoerde wer
ken van Alphons Diepenbrock uit
zich Paul Souday in «L'Eclair" o.a.
als volgt:
et oü le sentiment assez
prenant n'exclut pas une certaine
monotonie."
Ik wil die oneerbiedigheden ónze
Mengelberg komiekerig en ónze Die
penbrock eentonig, verbeeld je
betaald zetten door de volgende aan
haling uit den «Nouveau Larousse
illustré", met betrekking tot de mu
ziekkritiek
«Quoique les litterateurs, en grand
nombre, aient la pretention d'entre-
tenir le public de tous les événements
qui se rappoitent a la musiquequoi
que la plupart d'entre eux même soient
musiectris, il en est peu qui aient pu
acquérir l'autorité nécessaire pour
exercer une véritable influence, et Ion
ne voit guère citer que los noms
d'Ernest Reyer, Victonn Joncières,
Arthur Pougin, Camille Bellaigue,
Adolphe Jullien, etc.
Jammer, dat het dingsigheidje ge-
teekend is door Arthur Pougin,
een der met naam en toenaam ge
noemden. Dat doet me denken aan
«Onze Toonkunstenaars", een serie
van levensbeschrijvingen van de hand
van Henri Viotta, in welke hoogst
merkwaardige en ofllcieele serie een
autobiographie voorkomt van
Henri Viotta zelf.
Ik liet oen der beroemdste Franscho
musici, wiens naam ik voorshands
heb te verzwijgen, dat citaat met
eenige angstvalligheid lezen. Hij lachte
witjes en sprak schier fluisterend
Arthur Pougin
N'est pas trop fin.
Un tambourin
Otto Knaap.
of
UIT NORMAN HANSEN'S «TOEMAN"
Verhalen uit den Russisch Japanschen oorlog
naar het Decnsch.
4)
Ondertusschen is een soldaat van het een
of ander infanterieregiment door den dikken
modder van de straat komen aanploeteren.
Niemand slaat acht op hem, arme bliksem
van een reservist als hij is, gekleed in een
kapotjas van schapenvacht, die overal versteld
is, vol gaten, vlekken en slijk: Tot zoover is
hij rustig nader gekomen, maar de kozak-
kenpost bemerkend, wankelt hij, werpt zijn
met modder bespat geweer op den grond en
laat zich zelf in het vuil vallen, terwijl hij
als een gek brult:
Doodt mijDoodt mijWant ik zelf
heb mijn broeder Dimitri gedood!
De kozakken zien hem onverschillig aan.
Eén hunner zegt: «Hij is gek!" Een ander:
«Hij is bezopen!" Een derde: »Wat kan het
ons schelen of je je broer gedood hebt, of
niet. hebben wij soms niet genoeg van
dat soort zooals jij bent?
En een kleine Mandsjoerees, dien de ko
zakken gevonden hebben in een verwoest
dorp, en dien zij onder hunne bescherming
hebben genomen komt van achter de paar
den te voorschijn met een trek van onschul
dige kindervreugde op zijn platte en grijnzen
de tronie en spuugt op den, op den grond uitge-
strekten, soldaat.
Maar deze kruipt tot aan de voeten der
kozakken en kermt opnieuw:
Neem mijn levenSlaat mij dood, broeders,
want ik heb mijn broeder Dimitri gedood
Nu nadert mijn vriend de dokter dezen
verwerpeling van den oorlog, die zich in het
slijk wentelt.
Arme ongelukkige! Laat ons trachten
hem te helpen!
Op dit stemgeluid licht de man verschrikt
zijn hoofd op en het schijnt, dat hij weder
kracht vindt tot spreken:
Gij, stamelt hij, ja, gij kunt mij
helpen, want gij zijt goed! Gij hebt dezen
morgen Dimitri een glas svodki" inge
schonken, maar zij hebben niet gewild, dat
gij het hem zoudt geven Gij lieden zijt
Een soort brandewijn.
eerlijk, gij zult mij redden Hebt mede
lijden met mij! Want ik heb mijn broer
Dimitri buiten mijn schuld gedood!
De vriendelijke dokter geeft hem met de
punt van zijn zware laars een duw, terwijl
hij aan zijn gedachten in de hier volgende
woorden den vrijen teugel laat:
O! wat zijt gij toch beklagenswaardige en
ellendige lieden, zonder uizondering! Plunde
ren, moorden en branden, als jullie je zat
gedronken hebt aan vodki, ja, dat kunnen
jullie; wanneer men je van die heldendaden
beschuldigt, wie van jullie, gedraagt zich dan
moedig en waardig als mensch?
Neen, je werpt je ter aarde en wentelt in
het slijk, je vastklampende aan je heiligen
beelden en van God en de menschen verach
telijk vergeving afsmeekend Je klemt je vast
aan een godsdienst zonder ziel, en zelf, heb
je er ook geen Dat heele volk is niets
geworden, dan één groote hoop wezens zon
der ziel! Hallo, kozakken, neem dien man
op en geef hem thee; in allen gevalle is het
een beklagenswaardige stumperd.
En tot mij sprekende:
En toch, is hij niets gekker dan de
anderen, dan al die duizende arme zwakke
bliksems, die door de verschrikkingen van
den oorlog het kleine beetje geest, dat er
nog in hun was, verloren hebbenMaar moet
men er zich per slot van rekening niet over
verbazen, dat wij niet allen gek zijn gewor
den? De waarheid is deze, dat alleen diege
nen, wier ziel als die van een wild beest met
het lichaam vergroeid is aan den algemeenen
waanzin zijn ontsnapt. Daarom zijn mijne
kozakken en ik nog helder van geest. En
zoo ging het Dimitri ook tenminste
Loop meè op, dan zal ik vertellen wat ik
van Dimitri weet. Nu, zal hij wellicht reeds
gefusilleerd zijn. Toch was het de eenige van
dien troep, die een hart meê ronddroeg, een
werkelijk menschenhart, onder zijn kapotjas van
schapenwol. De jongen kwam van de Wolga
De WolgaDat woord alléén, door mijn
vriend uitgesproken, toovert voor mijne blik
ken het beeld van den machtigen stroom,
zooals men hem ziet, als men uit de eimie-
looze steppen komteerst ziet men een holte,
een inzinking in de eentonige vlakten, naderbij
komend ziet men, dat één glinsterende water
massa die holte vult, die watermassa stroomt
voort en verbreedt zich en men aanschouwt
het vergulde koepeldak van een klooster, aan
den oever van den stroom gebouwd, waarvan
het beeld weerkaatst wordt, door den kalmen
I waterspiegel, die nu de breedte van een Zee
arm heeft. (Wordt vervolgd).