NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. Een vraag voor Telen. FEUILLETON. BINNENLAND. „Bab-el-Mandeb." No. 10 Zaterdag 1 Februari 1908. Zeven-en-dertig^te jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. ■e Van den Bak op den Tak. KC©t liart van S-u.elart.d_ Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad f 0.75; Franco per post door het geheele Rijk 1. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER. BureauLangestraat 77. Telephoonno. 69. ADVERTENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/» Cent. Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte De mensch is geneigd om hooger te klimmen dan bij kan. Dit zit nu eenmaal in de natuur en in zeker opzicbt is dit goed te keuren. Wij leven niet meer in een tijd, dat de mensehen zeggen, zoo vader doet, doe ik ook. Neen, voorwaarts is het wachtwoord der maatschappij, voorwaarts en nog maals voorwaarts Met ijzeren banden is de wereld aaneen gesmeed, met bliksemsnelheid vliegen onzegedachten tot naar alle deelen der wereld Rust roest, stilstand is achteruitgang. Maar wat wij met het opschrift bedoelen «Een vraag voor velen" heeft be trekking op onze hedendaagscbe opvoeding. Dagelijks wordt in verschillende gezinnen de vraag gedaan: »Wat zal onze jongen worden?" en dit is zonder twijfel een zeer gewichtige quastie. De keuze van een beroep voor een kind is zeer moeilijk en voornamelijk in ons land. Nederland is geen land van industrie, noch van een energieke handelsgeest, waar anders duizenden hun brood in kunnen verdienen. Wanneer een jongen de leeftijd heeft bereikt dat een beroep gekozen moet worden, ziet men hem weifelen. Voor een ander weten zij het o, zoo goed, doch als het op eigen kroost aankomt, dan wordt het hand boek «Wat moet mijn zoon worden?" geraadpleegd. De meeste ouders hebben geen goeden kijk op de dingen rondom hen; zij kunnen zich niet goed indenken in ambachten en bedrijven en dit is ten deele te wijten aan da eigenaardige ligging van ons land tusschen de groote verkeerswegen, aan onze gesehiedenis, ons onderwijs en meer bijkomende omstandigheden. Wij weten dat de Nederlanders de Cbineezen van Europa genoemd wor den doch dit is beslist onwaar. Het mee- rendeel van ons volk heeft een gezond, nuchter verstand, wel te bepalen wat het zwaarst weegt in de portemonnai Rurstig, kalm en gelaten neemt het de zaken op zooals ze zijn. 't Is juist daarom dat er zoo ge wikt en gewogen wordt bij eene beroepskeuze en dit mag dan ook wol, want het is eene zaak van het hoogste belang. Doch dikwijls zijn de ouders verlegen met de algemeens kennis hunner spruiten. De mensch is geneigd om hooger te klimmen dan hij kan, dit geldt speciaal bij de keuze van een beroep. Hoeveel jongelui zijn mfslukt op de levenszee, omdat de ouders de keuze van een beroep bepaalden, zonder rekening te houden met den aard en aanleg hunner kinderen. Hoeveel jongelui zijn er niet, die in een verfijnd of gewoon ambacht uitstekend op hunne plaats zouden zijn en zich thans zitten to vervelen in admini- stratioven arbeid of te suffen op een kantoorkruk. «Mijn jongen kan toch in geen werkpak loopen, zijn kameraden zouden hem uitlachen" zegt vader of moeder of beiden. De «Hoogere Bur gerschool moet bij eerst afloopen" en dan zullen wij verder zien Van wat «afloopen" komt dikwijls er «inloopen". Want is dat «afgeloo- pen" geschied, dan is zijn kennis een dosis vermeerderd, maar zijn gezichtskring niet uitgebreid. Stel selmatig wordt een jongen voor de ouders naar boven gestuwd in een stand, waar hij geen geluk zal vinden of worden hem eischen gesteld, die hij niet kan vervullen. Waar zijn onze tlinke Hollandsche jongens uit vroegere tijden, de jongens van Jan de Wit? Zij hielden niet zooveel van geleerdheid, maar waren uitstekende handswerklieden, getuige nog heden ten dage de kunstvoort brengselen, die zij hebben gewrocht. Komt er thans bg een jongen eens mee aan Zij hebben soms wel wat meer kennis opgedaan, maar missen die energie en geestkracht, die ons voor geslacht zoo zeer kenmerkte. De keuze van een beroep is Tan het hoogste gewicht, doch de ouders moeten rekening houden met aard en aanleg van hunne spruiten. Daarvan hangt veler levensgeluk af. Ik eindigde een vorig «Hakje" met een wijsgeerige opmeiking van mijn kleine Izak. Maar nu moet ge niet meenen, dat die kleine wijsgeer een onpractisch kereltje is. Te deksel neen Hij is een ventje van zijn tijd en vraagt, als zoovelen, bij alles: «Wat heb ik er 'an?" Om een staaltje te noemenMet Kerstmis kreeg hij een zu«je. De baker dacht hem te verrassen «Izak, je hebt een levend Kerstmispresentje gekregen: een zusje Hoe vin-je dat?" En wat antwoordde de bengel? Dacht ik het niet, alweer een «kedo", waar ik niks 'an heb!" De baker schrok van het antwoord en zei, dat de jongen een vrouwen hater in den dop is. Maar niets is minder waar, want de jongen is bijvoorbeeld dol op zijn tante Jo, die hem tusschen twee haakjes iedere week wat meebrengt. En met zijn tante Kee kan hij ook goed over weg. «Tante", zei hij de vorige week tot haar, «als ik flikjes heb, deel ik die altijd graag met u". «Zoo, mijn jongen", zei tante geroerd: «hou je zooveel van me?" «Ja, tante, om dat u me altijd zoo vriendelijk be dankten me deflikjesdan teruggeeft." Mij dunkt deze voorbeelden bewij zen ten duidelijkste hoe mijn Izak aan liefde voor de vrouwelijke sekse een practischen zin weet te paren. Ja. praclisch is hij bij uitnemendheid. «Wat wil je worden?" vroeg ik hem onlangs. «Lid van de Tweede Kamer, pa", luidde zijn antwoord. Hoe zoo, vent?" Omdat die zooveel vrijaf hebben en nemen". Was dat niet snugger gezegd? Wat snuggerheid aangaat, kon zekere klant te Tjuchem in Groningen nog wel wat van hem leeren, terwijl die ook nog wel een lesje mocht hebben omtrent «mijn en dijn". Hij had bij een landbouwer sigaren gestolen en de politie die hem op 't spoor was gekomen, nam hem in 't verhoor en dreigde de woning van zijn moeder te doorzoeken. Och, dou dat moar niet," zei de leeperd «want dei sigaren binnen allang op." Natuurlijk werd hij inge rekend. 't Was ook leelijk van hem, om den boer van het genot van het rooken te berooven. Menschlievender was de eigenaar van een koperen tabaksdoos, dezer dagen opgebaggerd in een plas te Nieuwkoop, die op de doos een ploegenden en eggenden boer had gegraveerd, en daaronder het rijm i-Voor «en goede vriendt, daar staat mijn doos voor oi Maar niet voor alle man, die op de bedel loope." en van waardeering voor den boer ge tuigde het rijm aan de andere zijde: nAekerman, het meeste wark, Wordt door u voorrigt, Alles wat ons voet en dicht, Zyn w\j aan u voorpligt." Dit zijn woorden, waaruit meer respect voor den boer en zijn nutti gen arbeid spreekt, dan menig waan wijs heertje soms toont. Een van dezulken kreeg laatst leelijk troef, Bah!" zei hij tot een boer, die in een café dicht bij hem zat, «wat rook jij daar voor een sigaar! Hij ruikt net naar smeulende varkensharen «O, antwoordde het gevatte boertje «dan zal 't vuur een beetje te dicht bij je snor gekomen zijn." Dat was goed gezegd, niet waar? 't Is bespot telijk, zooals sommigen er op uit zijn, hun medemenscben «naar stand of rang" te behandelen. En wie doen daar al niet aan mee! Daar heb je den klerk leeghoofd bij de firma Knuppels en Co. Ais de chef niest, dan zegt hij: Gezondheid, mijnheer Niest een van zijn collega's, dan is het: «Proost!" En niest de loop jongen, dan schreeuwt hij: «Houd toch op met dat spektakel!" Dit is het rangenstelsel toch wel tot bet uiterste toegepast. Dat klerkje schijnt dus tusschen menschen en menscheu een groot verschil op te merken. Heel anders; dan het dagblad «Het Vaderland", dat al heel weinig ver schil schijnt te zien tusschen schijn baar zeei ongelijke dingen. Althans, onlangs beweerde het gemakkelijk te kunnen bewijzen, dat een kip een zoogdier, een appelboom een boten- woning, en een horloge een wentel teefje is. Zoo iets zal toch aan menig een een «tour de force" toeschijnen, evenals de sprong, dien ik nu ten slotte maak, wanneer ik ga vertellen van een Engelscb professor, die sta tistisch beeft aangetoond, dat de ar men der dames van jaar tot jaar of juister van geslacht tot geslacht, korter worden. Hij schrijft dit toe aan het gebrek aan oefening der armen, en zegt, dat de dames over eenige eeuwen geen armen meer zullen hebben, of op zijn hoogst stompjes. Allerlei sport beveelt de Professor aan, om dit onheil te voor komen, en hij acht de betrekking van kinderjuffrouw uitstekend, omdat deze de armen moeten gebruiken om onwillige kinderen voor zich uit te drijven. Deze professor mag dus een redder der menschheid genoemd worden. Als men nu maar zijn raad niet in den wind slaat! Keuvelaar. Voor de tuberculeuse kinderen. Het bestuur van de Rotterdamsche Vereeniging tot bestrijding van de tuberculose meldt ons: Eenigen tijd geleden heeft het pu bliek met ingenomenheid de tijding ontvangen, dat onze Vereeniging in UIT NORMAN HANSEN'S «TOEMAN" of Verhalen uit den Ruseleoh-Japanschen oorlog naar het Deensch. 25) «Onze dokter had het toezicht over een uitgestrektheid bewoond door meer dan vijftig duizend zielen, verspreid over de geheele uit gestrektheid van onmetelijke steppen en zelfs al had hij goed kunnen vertrouwen op zijn zie kenoppasser in de dorpen, dan nog zou zijn taak menschelijke krachten te boven zijn ge gaan. En ik weet heeren, hoe weinig hij op sommigen zijner helpers, die aan den drank verslaatd waren, vertrouwen kon. Hij moest ze daarvoor dikwijls streng berispen. Het ge volg was, dat ze alles deden, wat ze maar konden om hem tegen te werken; maar, hij had een goed hart, en hij vergaf hun dat dikwijls, wetende, dat hun bestaan even hard was als het zijne. «Maar zijn lijden, was erger dan het hunne. Dikwijls heb ik hem op zijn tochten in zijn troïka over de Telden vergezeld, 's winters als er hongersnood heerschte, in het voor en in het najaar, in het seizoen der gevaarlijke koortsen en der doodelijke ziekten. En som tijds hield hij de paarden midden op de vlakte in en wees met zijn zweep naar een punt in de ruimte voor ons uit, waar men niets zag, en dan zeide hij Ziet gij daarginds niet het spook van den Vodki-duivel, die dit schoone land ver overd en tot slavernij gebracht heeft, en het nooit meer los zal laten. Hoe lang nog, Vassili, hoe lang denkt gij, dat ik hem zelf nog zal kunnen weerstaan, dien duivel die mij toeroept, dat ik hem de hand moet reiken om mij uit dezen ellendigen afgrond te redden. «Maar de bezitters van het Vodki-debiet, die mannen van invloed zijn in de dorpen, hadden een hekel aan hem om den strijd, dien hij tegen de Vodki voerde, en zeiden dat wie kwaad sprak van hun beroep, ook kwaad sprak van den Czaar, wiens por tret, zoo als gij weet, opgehangen is in alle lokalen over het geheele keizerrijk waar de Vodki gedebiteerd wordt, omdat de baten van den handel in alcohol tot zijn persoon lijk monopolie behooren. «Onze Zemstwo dokter sloeg geen acht op deze vijandige gezindheid, totdat zooals de heeren zich nog wel zullen herinneren, het jaar vóór den oorlog, alle Zemstwo doctoren van het geheele rijk op een congres te Sint- Petersburg bijeen kwamen. Onze dokter voer de daar het woord, in een schoone rede, over de ellende en de onwetenheid van ons volk en al zijne collega's waren het met hem eens dat men moest vragen meer licht te verspreiden en ontwikkeling te brengen onder het volk over geheel Rusland. Zooals gij weet, was de Czaar zeer tegen dien wensch gekant en hij beval de onmiddellijke sluiting van het congres. Toen onze dokter nu wèer thuis kwam, hadden zijne vijanden hem reeds bij de bevolking aangeklaagd als een tegenstan der van den Czaar. Dat was een krachtig wapen in handen diergenen, die een hekel aan hem hadden, en een keizer in het klein, een echte dorpstiran onze Zemski-Natchalnik, organiseerde het verzet onder al de zieken oppassers, die wel eens een berisping van onzen dokter hadden gekregen en onder de slechte sujetten die reeds in de klauwen van den drankduivel waren en maakte hun wijs, dat de Zemstwo-dokter een vijand was van God en van den Czaar, en dat men den laatsten een dienst zou bewijzen, door hem van dien vijand te bevrijden. «Nooit in mijn geheele leven zal, ik dien dag vergeten Het was reeds laat op den middag; ik had de paarden van den dokter voor den troïka ingespannen, en mij een vriendelijk vaarwel toeroepend, verliet hij ons dorp. Ik wist dat de ziekenoppasser van het naburige dorp niet deugde, maar I toch had ik nooit gedacht dat den dokter iets ernstig overkomen zou. Ik wenschte hem nog veel succes toen hij wegreed. «Een uur later toen de zon bijna onder was, zag ik heel in de verte in de steppen een stofwolk, die zoo snel nader bij kwam, dat ik al spoedig onderscheiden kon dat het een op hol geslagen troïka achter zich aan sleepte. Even buiten de barrière van het dorp viel een der paarden, en toen zag ik in de verbrijzelde troïka onze dokter liggen met ingedrukte borst. Een groote steen lag nog vlak naast hem. De ellendelingen had den hem gesteenigd en hadden de paarden angstig gemaakt, die hals over kop de step pen ïngehuid waren Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1908 | | pagina 1