NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
Plaatselijk Nieuws.
FEUILLETON.
PETER SABLEWSKY.
Ao 32
Saterdag 18 April 1908.
Zeven-en-dertigate jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Y. D. MULLER MASSIS.
Amersfoort
Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 0.75;
Franco per post door het geheele Rijk 1.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
BureauLangestraat 77. Telephoonno. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'/i Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden sleohts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte
Ter toelichting van hun voorstel
tot aankoop van eigendommen, ge
legen aan bet kruispunt van de Berg
straat, Arnhemschen en Leusdenschen-
weg en tot overname van een gedeelte
van den Arnhemschenweg, schrijven
Burgemeester en Wethouders aan den
Raad der Gemeente:
Reeds langen tijd doet zich groote
behoefte gevoelen aan eene verbetering
van den verkeersweg, daar waar de
Bergstraat, de Arnhemscbe en de
Leusderweg te samen komen. Dit na
der te omschrijven mag volkomen
overbodig heeten weshalve wij ons van
die taak ontslagen achten.
In herinnering zij gebracht dat wij
bij raadsbesluit van 28 December 1905
(Bijl. 1807) door U gemachtigd werden
van den Staat in erfpacht te nemen
het voormalige tolhuis met bijbehoo-
renden tuin gelegen aan den Arnhem
schenweg. Dit perceel kon de Gemeente
destijds niet bij onderhandscbe koop
in eigendom verkrijgen, aangezien zij
niet de beschikking had over de aan
A. Hoksbergen en medeeigenaren toe-
behoorende perceelen, die, eveneens
voor wegverbreeding noodzakelijk
waren.
De Minister van Financiën heeft
zich evenwel bereid verklaard een
gedeelte van het terrein aan dë Ge
meente onder zekere voorwaarden
onderhands te verkoopen, indien de
Gemeente de beschikking heeft over
de terreiDen, in eigendom toebehoo-
rende aan A. Hoksbergen en mede-
eigenaren.
De onderhandelingen over dezen
aankoop hebben eindelijk tot een aan
nemelijk resultaat geleid. Bij het voor
bereiden van deze aangelegenheid zijn
wij uitgegaan van de overweging, dat,
voor eene afdoende verbetering, het
niet voldoende is het zoogenaamde
driepuntja, de herberg en de schuur
aan te koopen, maar tevens de twee
daar aan grenzende woningen, gelegen
aan den Leusdenschenweg.
Een blik op de bierbij behoorende
kaart, waar aangegeven is welk ge
deelte van de te koopen terreinen
voor weg bestemd zal worden, doet
dit duidelijk zien. Behalve om deze
reden is het wenschelijk de beide
woningen aan te koopen met het oog
op het terrein, dat als bouwterrein
overblijft.
De tegenwoordige eigenaren bieden
hunne eigendommen aan voor f7000
Wij achten dit bod, met het oog op
het belang, dat de Gemeente bij den
aankoop heeft, aannemelijk en hebben,
natuurlijk met voorbehoud voor de
noodige machtiging, een voorloopig
contract gesloten. Indien de huisjes
niet in den koop begrepen worden,
bedraagt de koopsom f6000. Om de
bovenstaande redenen achten wij even
wel aankoop van het totaal der eigen
dommen gewenscht.
De Minister is bereid een gedeelte
van het terrein met tolhuis voor f2700
te verkoopen, n.l. voor zoover gelegen
op 5.80 M. uit en evenwijdig aan de
as van den weg. De Minister wenscht
vermoedelijk het overblijvende ge
deelte te voegen bij den Rijksweg.
Van deze gelegenheid wenscüen wij
tevens gebruik te maken om U voor
te stellen te trachten den Rijksstraat
weg tot aan den overweg van den
spoorweg naar Resteren van het Rijk
in eigendom over te nemen. Met het
oog op de bestrating van het nieuwe
plein zou het in ieder geval zeer ge
wenscht zijn den weg tot de Alde-
gondestraat over te nemen. Het komt
ons evenwel met het oog op de toe
nemende bebouwing aldaar beter voor,
dat de Gemeente den geheelen weg
tot den overweg in eigendom heeft.
De kosten van bestrating, rioleering
en verlichting worden geraamd op
f2400.
Taxatie van de waarde van het over
blijvende bouwterrein, ter grootte van
pl.m. 6.50 MJ. is uit den aard der
zaak zeer willekeurig. Het komt ons
I daarom wenschelijk voor deze waarde
niet te schatten, temeer omdat deze
naar onze meening geen invloed mag
hebben op de totstandkoming der
noodzakelijke wegverbetering.
Voor de anti-revolutionaire pro-
poganda-club «Groen van Prinsterer"
sprak Woensdagavond de afgevaar
digde voor Steenwijk, de heer L. F.
Duymaer van Twist over het ont
werp: »Het militaire vraagstuk".
Na er op gewezen te hebben dat
het goed is, ook eens over andere
belangen te spreken dan politieke
alléén, zegt hij, dat thans echter de
legerbelangen niet meer geheel los
te maken zijD van de politiek, omdat
deze ter onzaliger ure daarin is ge
baald.
In de behandeling van zijn onder
werp hoopt bij zoo min mogelijk
technisch te zijn, opdat eenieder er
iets van mee moge dragen. Onze tijd
slaat in het teeken van 't militaire
vraagstuk, en 't heeft spr. verwon
derd, dat deze zaak tot zulk een
hoogte is afgezet.
Ter inleiding gaat hij de leger-
wetten na vanaf het ministerie Mac-
kay tot heden en toont hij aan, dat
wijzigingen beslist noodzakelijk wer
den, voornamelijk waar het betreft
contingent en oefeningstijd.
Vervolgens komt spr. tot »'t Blij
vend gedeelte," wat hij in korte
woorden omschrijft en waarover bij
zijn meening doet kennen.
Voorts brengt bij in herinnering
hoe door het ministerie Kuyper ge
trouw de legerwet van 1901 is uit
gevoerd, dat in dien tijd nooit be
zwaren zijn gehoord en dat er
naderhand alle reden voor was aan
te nemen, dat ook het ministerie de
Meester, die lijn zou volgen. Tijdelijk
ging alles goed, tot dat op 24 Dec.
1904, het jaar vóór de generale ver
kiezingen, de heer Smeenge in de
Tweede Kamer een verklaring aflegde,
die 't legervraagstuk zoo zeer naar
voren drong, dat bet ten slotte zelfs
een ministerie heeft gekost.
Er moet, meent spr., achter de
schermen iets gebeurd zijn, en hij
heeft zich afgevraagd wat dit wel ge
weest kan zijn.
Let men er op, dat de mannen van
de Liberale Unie veel hielden van hun
blanco artikel en de Vrijzinnig-demo
craten van hun algemeen kiesrecht,
dan blijkt dat door beiden voor de
algemeene verkiezingen een concessie
moest worden gedaan, waardoor het
uitgeloopen is op bezuiniging van
militaire uitgaven en hervorming van
het defensiewezen in de richting van
een volksleger.
Deze twee leuzen op 't program
gebracht, worden vervolgens door den
heer Duymaer van Twist besproken,
en toont hij volgens zijn meening aan,
dat men nooit had kunnen gelooven,
dat ze bewaarheid zouden worden, zoo
lang we niet de verbetering van den
toestand zoeken in de Militiewet.
Deze tocü acht Spr. verre van vol
maakt; bij behandelde de fouten, die
zijns inziens bestaan in de gedeelten
dier wet betreffende de Viermaanders"
en »'t Blijvend gedeelte". Hij acht den
tijd om tot hervorming van het defen
siewezen over te gaan nog niet ge
komen.
In den breede zet Spr. vervolgens
uiteen, hoe bij deze hervormingen
wordt aangestuurd op het verkrijgen
van een volksleger. De uitdrukking
«hervorming in de richting van een
volksleger" drukt echter niet uit wat
gewenscht wordt en is het beter in
dit geval te spreken van militieleger.
Het verschil daartusschen wordt voorts
door spreker duidelijk gemaakt, waarbij
hij gelegenheid vindt op te merken,
dat de ideeën van de vrijzinnig demo
craten op dit punt welbekend zijn,
maar dat we nog steeds niet weten
wat de unie-liberalen daaromtrent
willen.
Daarom meent Spr. dat door laatst
genoemden hoog spel is gespeeld, door
het militaire vraagstuk in de politiek
te halen, vooral omdat zij bewezen
hebben niet te weten, wat zij op dit
punt willeD.
De vraag komt meermalen bij ons
op, wat op bet punt van hervormingen
de eerste stap zal zijn.
Men weet dit niet, want de leger-
specialiteiten in de Tweede Kamer
vliegen elkaar, wanneer dit ter sprake
komt, al direct in het haar; men
lette slechts op de leden Marcbant,
Thomson e. a., die allen van elkander
in meening verschillen. Jammer is
het, dat partijbelangen zoo vaak boven
's lands belangen gesteld worden. De
zaak van een volksleger staat nog
lang niet vast.
We zitten echter nu in het moeras
en de vraag is, hoe komen we er
weer uit. Allicht rijst nu de vraag
bij ons op: was minister Sabron's
eerste regeeringsdaad een goede daad
Spr. meent van neen't is nog maar
een stapje geweest, een tijdelijke
maatregel. De oplossing dient te
worden gevonden in wijziging der
Mditiewet en daarbij dringt de groote
vraag zich bij Spr. op: waar gaan
we bij de hervormingen heen, en wat
zullen die kosten?
Ten slotte wijst hij er ook nog op,
hoe op de scholen onder de jeugd
bereids liefde voor Oranje en vader
land moet worden gekweekt. Lands
verdediging, zegt bij, moet gemeen
goed worden.
De achter ons liggende 2 jaren
mogen ons leeren, hoe verkeerd het
is landsverdediging te halea ia de
politiek.
Alle partijen moeten daarin eens
gezind zijn, het vaandel op te vatten,
om den vijand tegen te gaan. Doen
we dat, dan kan een klein volk
toonen, waarin dat kleine volk groot
kan zijn.
Vervolgens werd gelegenheid ge
geven tot debat, waarvan echter
geen gebruik werd gemaakt, waarna
de voorzitter de vergadering met
gebed sloot.
Eene Episode uit de martelingen, door
Czaar Peter den Grooten, van
Rusland, de vrijheidlievende
Strelitzers aangedaan,
DOOR
13)
j 's de beste Leidsvrouw en kunnen wij
de stad Kostroma bereiken; misschien zijn
wij er dan, voor langen tijd, veilig en helpen
ei onze vrienden. ««Vaartwel!" klonk het
nu uit aller mond." De zwerftocht werd
weder aanvaard. Door de eindelooze wouden
ovei grasvlaktenonder de eeuwenheugende
dennen en eiken. Voort; in gestrekten draf.
En s avonds, na eenige op den middag ge
noten rust, vleide men zich, onder eenen
breeden wollen deken, in het mos, aan den
voet der woudstammen neder en rustte. Soms
oorden zij wel, heel in de verte, een gehuil
van wolven, maar zij kwamen niet naderbij.
Soms moesten zij zich zeiven des middags
en 's avonds langere rust gunnen, omdat zij
en hunne paarden veel te vermoeid werden.
Blij waren zij, als zij het ruischen van een
beek hoorden; er bij ophielden, van hunne
paarden stegen en de arme dieren, naar harte
lust, van de frissche wateren, die heerlijk
ruischten en klaterden, lieten drinken. O
Hoe genoten de dieren dan en snoven het
heerlijk riekende gras en de kristallijnen
golfjes inMet hunne poten in de beek
staande en plassende, keken zij met hunne
groote, goedige oogen hunne meesters, dank
baar aan. Vol 'moed vervolgden zij daarna
weder hunne tocht en behoefden door de
zweep bijna niet gespoord te worden.
Heerlijk ros, dat zijnen meester dient en
draagt. Hoe bezong reeds de oude Dichter
Job uwe schoonheid en kracht. Hoe dichter
lijk schilderde hij uwen moed in woorden
als: «Hebt gij aan 't paard dien trotschen
moed gegeven? Hebt gij zijn hals met pracht
bekleed? Schrikt gij hem op, gelijk een
sprinkhaan? Heerlijk dampt zijn gesnuif!
Met zijn hoef graaft hij den grond op, en,
dartel in zijn overmoed, gaat hij het wapen
tuig te gemoet. Hij lacht met de vrees en
ontzet zich niet, en deinst niet terug voor
het zwaard. Rondom hem ratelt de pijlkoker;
de bliksem van spies en lans; onrustig en
woelig trappelt hij op den grond, en kan niet
stilstaan op 't geluid der trompet, hij briescht
haar tegen; en riekt den strijd van verre;
des veld heers donder-woord en 't krijgsge
schrei (Ziehier het meesterstuk der Ooster-
sche en misschien van alle dichtkunst. (Zóó
Prof. J. H. van der Palm in zijne vertaling
van het boek Job, Hoofdstuk 39 van vrs. 22
tot aan vrs. 29). Maar hunne paarden
waren niet, gelijk het Arabische ros, ten
strijd, maar ter vlucht geroepen. Tóch
éven trouw en moedig en fier, als hunne
broeders in het heete Oosten, het land, waar
de zon in glued en pracht ontwaakt. Lange
dagen had hun vlucht geduurd. Hoe lang
nog? Hunne levensmiddelen begonnen
langzaam op te geraken. Daarom wilde, op
zekeren dag, Peter beproeven, een hert of
ree te schieten, indien het onder zijn bereik
mocht komen. Vuurwapenen, kruid en lood
had hij bij zich. Op zekeren dag, terwijl
Sofie van haar paard was afgestegen en dit
liet grazen en drinken, terwijl zij zelve uit
rustte op het heerlijke mos, ging Peter te
voet het bosch in, daar hij meende, in de
verte het gewei van een groot hert door de
takken heên te hebben zien glinsteren.
Als hij dat eens schieten kon, had hij voor
zich en Sofie voor vele dagen voorraad van
vleesch. Vuur was er gemakkelijk te ont
steken met de vele takken en bladeren van
de hoornen afgerukt. Hierop kon het vleesch
gebraden worden in een pot, dien Niculaas,
hem hierop attent makend, hen had meege
geven. Behoedzaam liep Peter door het
bosch, trachtend het hert onder den wind te
komen. Heel voorzichtig, opdat het dier het
kraken van takken en ruischen van bladeren
niet zou hooren. En ja het hert vermoeddo
geen gevaar en kwam naderbij. Het was een
prachtig dier, van het edelste ras en, fier als
een koning, zijne kroon, droeg hij het hoog
uitstekend gewei, prijkend met een menigte
krachtig gegroeide takken. Peter legt aan.
Het schot knalt en dreunt, door een echo
vele malen herhaald, dof en zwaar, door het
verwonderde woud. Het dier, doodelijk ge-
trollën, valt en Peter vliegt er op los, gereed
het den laatsten, geweldigen stoot, met zijn
dolkmes toe te brengen. Maar, met inspan
ning van alle krachten, richt het zwaar ge
wonde dier zich op en brengt Peter eene
wonde in de zijde toe, waardoor hij, met een
schreeuw, op den grond tuimelt.
Wordt vervolgd).