NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. Schetsen uil de rectaal. No. 26. Woensdag 31 Maart 1909 Acht-en-dertigsle jaargang VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad f 0.75; Franco per post door het geheele Rijk 1. Afzonderlijke Nnmmers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER. Bureau: Langestraat 77. Telephoonno. 69. ADVERTENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7Cent. Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte „De rooie". Na vier jaar. «Ja,® zei de directeur, na nog eens in zijn klapper gebladerd te hebben, en bij liet z'n lorgnet op het welvende buikje neerbuppelenleunde in zijn kantoorstoel achterover en zag Veld man, den hoofdbewaarder, met een vreemd glimlachje aau iets vragends in z'n manier van doen »Ja, 't is zijn beurt. Ik dacht dat-ie eigenlijk nog, van een ander dingsigheidje, een week of zes te goed had. Maar dat blijkt toch niet zoo. Neen. De Geus, komt vandaag vrij.® De hoofdbewaarder knikte. En, ter wijl hij in z'n zakboekje even, op zijn beurt iets aanteekenile, gmgie 't hoofd heen en weer bewegen. Van: 't is nu toch wat te zoggen... Dat zoo'n vent nu weer op vrije voeten moet komen «Ze hebben 'm veel te zacht be handeld voor 't Hof,« zei Veldman, die in den loop der jaren iels fami liaars had gekregen in zijn gesprek ken met den goedigjovialen directeur... «Veel te mild!.. Ze hadden den kerel acht jaar moeten geven! Wat beduidt voor den »rooie>« nu drie-en- een hall?... Pil! Daar heefl-ie maling aan!... Hij zal wel een aardig stelletje plannen kant en klaar hebben. Afijn, maar Kareisen van het hoofdbureau, heeft me gezegd dat ze 'm direct in de gaten houden, 't Is een sluwe gast maar hij mot nou toch al deksels slim zijn om niet de volgende week weer vrij-logies te hebben!.. Veldman grimlachte met knarsend, wreed geluid. Zijn zwarte, stionge oogen glunderden even naar den directeur... In den hoofdbewaarder leefde de overgeerfde haat tegen boe venpak. Als hij, in de Rechtzaal, hoorde zoo'n wee, week. sentimenteel plei dooi... Waarbij je waarachtig ten slotte nog je laatste hemd zou weg geven aan zoo'n schooier in de zon- daarsbank... Als je niet oppaste om je niet door die malle pleidooien van moderne advocaten te laten verneu riën... Als Veldman dat moest aan- hooren, kon-ie z'n ongeduld haast niet bedwingen. Dan kauwde hij bet pruimpje in z'n mond fijnboog zich nu en dan behoedzaam achter de geelgeverfde bank om te spuwen... Zonder dat de edelachtbaren 't merkten natuurlijk ...En in dat spuwen was iets van z'n ergenis over die flauwe gevoeligheid. En eensdien dag was Veldman zóó in z'n nopjes, dat-ie z'n kameraad een sigaar presenteerde, wat bij men- schenheugenis niet door hem gedaan werd... Eens, toen weer ontoerekenbaarheid werd gepleit... ging de Rechtbank niet met die opvatting mee, dan toch: clementie I O, veel clementie met 't «rampzalig slachtoffer der omstandig heden®, die een driekwart moord op z'n geweten had... Eens had de officier ook zoo-een van de echte, oude, strenge, grimmige school, medelijdend geglimlacht over dat «gevoelige» plei ten voor den beschuldigde. De officier glimlachte fijntjes, stillekens... Zijn spottig-glinsterende oogen gingen naar den kant, waar Veldman stond. En deze wilde dadelijk eerbiedig-strak dienstgezicht trekken. Maar de spot lachjes van die-twee, van den edel achtbaren ambtenaar O. M. en den brigadier, ontmoetten elkaar. Waar achtig, de officier verwaardigde zich om notitie te nemen van Veldman's spotternij met dat pleidooi... 't Was maar béél-evenijes. 't Duurde niet langer dan een minuut, op z'n hoogst. Doch voldoende voor den beambte om ook toen hij later in net Huis van Bewaring geplaatst werd iets op zich te voelen afstralen van hoogeren gezaghebbende sanctie... Om in zyjn toonzelfs tegenover don directeur; iets te laten voelen van dat zijne onwankelbare principes op 't gebied der strafwetgeving om den dood niet waien die van den eerste-den-beste »'k Zal Hendrik maar zeggen, dat- ie bier bljjft als De Geus bij u komt hèvroeg de hoofdbewaarder, knop van de deur al in z'n hand. De direc- teut zag peinzend vóór zich uit. Er was in Veldman's manier van zeggen soms iets, dat hem prikkelde. Haast- beschermend. Met tikje van medelijden over de «goedigheidvan meneer. De directeur was inderdaad buitengewoon meegaand van natuur; zoodat er onder de bewaarders al dikwijls over gemom peld was... En een, die, vanwege een erfenisje eu onze plannen tot ontslag- nemen maar uitflapte wat 'm vóór de lippen kwam, bad eens gezegd«Meneer Van Dijk! Man, die is geknipt voor vader in een oudemannen-huis!... Een juweel hoor?'' Toen had Veldman, vanwege het prestige, heel-nijdig gekeken. En de anderen zaten aan hun pijpjes te zuigen of lucifers aan te strijken, en zoo, om hun lach in te houden... Maar ze merkten wat best, dat Veldman-zelf buitensporige pruimbewegingen met de kaken maakte... Eigenlijk waren ze 't allemaal eens... Meneer Van Dijk deugde niet voor zoo'n baantje!... Véél te goed «Neen, Veldman", zei de directeur, «dat's niet noodig, hoor. Laat De Geus, als-ie zoover is, maar hier." De ander wou nog iets zeggen, maar meneer ging, met een driftig rukje, recht vóór zijn bureau zitten. En dan was 't zaak om geen woord meer te zeggen... Een half-uur later werd er aan de deur van directeurs-kamer getikt. Toen meneer Van Dijk opkeek, stond hij tegenover hem. De beruchte boef. De «rooie", die vandaag zou vrijkomen, na bijna vier jaar straf. Hij knipoogde tegen het schelle licht, dat stroomde door het groote raam. De vale, gelige kleur van zijn wangen kwam er scherper door uit. Hij wachtte af. De lange armen slungelden aan het smalle, magere lijf. En de schouders leken krachte- loos-ingezonken. Achter hem stond Veldman, op wiens gelaat elke lijn barsche minachting te kennen gaf; gereed om, bij de minste verdachte beweging... Want zulke kerels ver trouwde hij geen halve seconde... Met z'n als ijzer schroevende vingers van bewaarder, wiens vader en groot vader óók al «bij 'tvak" waren ge- weest... De directeur wenkte hem. Dicht ging de deur... Toen zagen zij elkaar in de oogen. Hij, en de boef, die straks vrij kwam. Als Veldman gezien had wat toén gebeurde- Dat meneer Van Dijk z'n blanke, welverzorgde rechterband uitstak naar den «rooie", en dat terwijl een purperen vloed zich over het vale grauw van de gevangeniskleur op de wangen van den schooier verspreidde... Dat de gore, smoezelige vingers van den gevaarlijken kerel aanraakten de hand van den directeur... En meneer Van Dijk hield ze een oogenblik vast. liet kille, klamme van die vettig-aanvoeleime, onrustige vin gers deed hem onprettig aan. Maar hij verzette er zich tegen. Hij had in den loop van die vier jaren soms gepraat met den «rooie". Eén keer zelfs bijna een uur... Zoodat Veldman vijf, zes keer om een hoekje kwam loeren, bang dat er een ongeluk gebeurd was... Daarna; van verontwaardiging over die belang stelling voor zoo'n hondsvot van 'n vent, een drie dubbele pruim nemend... En hij had dan wel eens lal en merken aan meneer, hoe er over den «rooie" gesproken werd. Hoe al de rechercheurs 't eens waren: zöó'n rakkert is er haast niet! Meneer bromde dan iets tusschen de tanden en zei verder geen woord. «Verdomd!' had Veldman gezegd tegen een kameraad, met wien hij dan nog wel eens «uitpraatte" «Verdomd! Je zult zien, hij is er gek genoeg voor... Hij probeert nog den «rooie® te bekeeren Waarna de twee collega's-bewaar ders stilletjes hadden zitten lachen... lachen. Dat zij allebei een hoestbui kregen van inspanning van niet laten merken wat 'n jool ze hadden De directeur liet de hand van den «rooie® los. En op zachten, rustig- vriendelijken toon vroeg bij hem: «Heb-je nou nog wel eens nagedacht over het laatste gesprek, dat we had den?® De man met de vale wangen en de norsche, strak-turende, ingezonken oogen knikte eventjes. Hij ontweek den blik van den directeur, anderen® zei meneer Van Dijk, «en ik weet, dat als Gerrit de Geus z'n woord geeft... Versta-je me goed? Ondanks al wat Gerrit de Geus anders had moeten doen in zijn leven... Dat hij 't dan ook houdt. Zie-je, Gerrit, dat moet je toch pleizier doen. Om te hooren, dat er iemand op de wereld is, die in oprechtheid zegt: Ik vertrouw dien kerel als-ie 't mij verzekert!® De blauwe oogen van den boef met de verbleekte omsluierde kleur van uitbrandend, half-vernield leven- Die oogen keken nu in die van den directeur der gevangenis. En er was wèl dankbaarheid in, ook, ontroering over dat buitengewone van vertrouwen te vinden... Als iets dat hard bevro ren, haast-versteend was, en waarvan iets, nu plotseling, begint te ontdooien, weeker, zachter te zijn, leefde er in die oogen... Maar directeur ontging 't ook niet, dat dadelijk daarop do wreed- bartstochtelijke, die woeste trek van haat; van zucht tot deeren, tol zich wreken verstarde de trekken... En meneer Van Dijk begreep wel... Maar wachtte er zich voor 't aan te loeren.. «Zeg me eerlijk, De Geus, zou 't gaan?... Wat je me belooft hebt te zullen probeeren?— Met al de kracht, die in je is?... Zou't gaan?. Weer kwam het rood tusschen de vale, gele tint op 't gezicht van den schooier. Hij schaamde zich... De woorden wilden hem de keel niet uit. Op schorren toon gromde hij wat Woelde, met de onrustige grijp- vingors docr de verwarde, rossige al-grijzende haren. «D'r zijn toch nog menschen, die zich verheugen zouden al Gerrit de Geus bleek, een fatsoenlijk man te kunnen zijn. Méér dan je weet mis schien... Of ben-je vergeten, wat we, laatst over dat onderwei p gesproken hebben?... Ben je-..." De boef maakte een beweging van ongeduld. Schokschouderde met drilt... Keek naar buiten, door het venster... In zijn oogen vlamde, brandde het nu weer. Was verlangen om— As-ie dan goed en wel vrij was... De wilde hartstocht van gewonde, gekromde liefde, die bem toen de vriend, die hem bedroog, met dien kerel weg vluchtte... 't Kind meenemend... Zoodat- le moederziel alleen achterbleef... De hartstocht van zich te willen toonen, dat-ie ook een boef een inbreker, een sluwe rakker kon zijn.. Net zoo goed als die vent, waar zijn Mien dan zoo'n bewondering voor had De hartstocht, die hem bad afge scheurd van degowone maatschappij... Hem gemaakt bad lot misdadiger... Maar één van je ergsten! Een die rondloopt met scherpgepunt mes op zak... Die niet rusten wil vóórdat ie die twee, althans dien een erom koud beeft gemaakt.Wal de politie wist.. En waarom ze bem zóó op de hielen zat, den «rooie"... D,e bartstocbt zielde nu weer in hem op. Zoodat hij alle voorzichtig zelfbedwang vergeteud, in koorts gebracht door de aanlichtende vrijheid, door het naar binnen stroomende lentelicht— Door de ontroering, ook, van de zachte «Ik ken je misschien beter dan vele woorden, die de directeur tegen hem gezegd had... Die hartstocht deed hem de gore klamme vuist ballen. En met opeen geklemde tanden, vuur in de woede- oogen, kijken naar buiten... Als een, die zich klaarmaakt om z'n prooi te bespringen. Zoodat, als Veldman t gezien had, hij z'n als ijzer- schroevende knuisten om het lijf van den schooier zou hebben genepen... Maar Meneer Van Dijk had de band gelegd op Gerr it de Geus z'n bonkigen, beenigen schouder. En in de andere hand hield bij iets, dat in vloei was gewikkeld. De boef zag op Schrok zoodat alle kleur uit z'n gezicht week— De vlam van dierlijke passie leek gebluscht, nu, in de groote, holle oogen. Hij wilde vragen. Maar hij durfde, kon niet— Ze stonden nu dicht bij het raam Het vloei ging langzaam vau 't vier kante stukje-karton. De boef deinsde achteruit. En daarna strekte hij de gore, klamme grijpvingers uit naar het portretje- Staarde er op. Zag naar het ronde, lieve, zachte kinderkopje met de mooie krullen. Naar de lachende, guitige, reine oogjes. Naar het meisje van bij de zes jaar, dat leunde tegen de knieën van een oude boerevrouw, die den stokkigen arm om het lieve, mollige lichaampje van 't kind had heenge slagen... De directeur had hem, hèèl-zachtjes, iets gezegd. Ook dat z'n kind nu weer in de stad was Aan de moeder ont nomen, krachlens nieuwe wetten, die er waren gekomen. Hij had er hem niets van willen zeggen, voordat-ie vrij kwam... 't Lag nu aan bèm, aan De Geus, of hij z'n meisje bij zich zou mogen nemen... Heelemaal aan hem. Of hij wa&rd zou zijn om vader te wezen over zijn kind De boef bad, met z'n twee hknden, 't portretje vóór zich gehouden. Toen in wilde uitbarsting van ontketende smart drukte hij 't aan z'n lippen. Zoende 't, perste 't tegen zijn gezicht. Viel toen, op z'n knieën vóór een stoel neer, en jammerde 't uit. 't Was een ellendig heescb, rouw geluid, bet schreien van den schooier. En toen de directeur weer de hand op z'n schouder legde en tegen hem zei: «Denk er*over De Geus, denker over na. Nu hèb-je dan toch iemand, die er wèl om geeft of je weer een fatsoenlijke kerel wordt Denk erom vader Toen voelde meneer Van Dyk, hoe 't lichaam van den schooier trilde, sidderde van hartstochten, die erin kampten— Toen wachtte hij geen antwoord meer. Liet hij den «rooiea tot bedaren komen, vóórdat hij den bewaarder schelde, om den man uit te laten... Ging bij met ernstig, droevig gezicht weer aan z'n schrijftafel zitten, her vattend zijn werk— «De rooie is weg,® zei Veldman, 's avonds bij het laatste rapport, tegen den directeur, «bij was zoo mak als een lammetje. Groette heel beleefd. En stil dat de vent was... Stil!... O, zoo'n zoete jongen... Natuuilijk denkt- ïe daarmee de recherche te ver neuriën..." «Is dat alles, Veldmanvroeg meneer Van Dijk, dien avond stroever, stugger dan anders... De hoofdbewaarder sloot z'n notitie boekje. Kon zich toch niet weerhouden om nog even maar nu ernstig van toon, want bij kende meneer... te vragen: «Zou u nu werkelijk denken, dat die De Geus nog voor beterschap vatbaar is?® Toen haalde de directeur de schou ders op. En maakte eene handbewe-

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1909 | | pagina 1