nieuwe Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. FËL'l LËTOIN EEN VLUCHT. iMo. 99. Zaterdag 11 December 1909. Acht-en-dertigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. DE WEEK. Klariaa 2kzEïclxaëlie. Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad f 0.75; Franco per post door het geheele Rijk 1. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER. Bureau: Langestraat 77. Telephoonno. 69. ADVERTENTIÊN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'I, Cent. Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Den Haag, 9 December. De minister van Marine, admiraal Wentholt, is een grappig, onderhou- dend-vroolijke prater, die in eerste instantie zijne Begrooting verdedigend het »oor der Kamer" wist te ver overen; de heeien in lachbuien deed losbarsten. Maar gelijk Maandag middag gebonden aan de nood zakelijkheid om voor te lezen, wordt hij saai en afmattend. De minister doet in zoo'n geval ^het zij met alle respect getuigd I) denken aan een acteur, die gewoon om sin kostuum" te spelen, nu met frak en witte-das op het podium moet komen... Deze bewindsman (door den Kabinetsfor meerder van het ministerie-Heems kerk overgenomen van het vorige Kabinet) verkeert men bespeurde 't meer en meer gedurende den loop van het Marine-debat) in weinig be nijdenswaardige, zoo niet hachelijke positie. Van Rechts en van Links kwamen de slagen op bem neèr. De Linkscbe glimlachten om zijn hevig- orthodoxe, religieuse ontboezemingen en neigingen... De Rechtschen waren gebelgd over de lauwheid, bij dit lid van het zeer-christelijk negental te bespeuren. Onbegrijpelijk was die stemming niet!... Toen (Maandag middag) de heer Wentholt het zijne gezegd had over «het geestelijke per soneel", reeds toen begon kapitein Van Twist s hoofd, nóg vaster dan gewoonlijk op dikken romp geschroefd blosje van stijgende emotie op de wangen, dreigende schittering in de oogen, portefeuille onder den arm geklemd, rond te dribbelen, beurte iings de broeders aanklampend... Wat ze er wel van zeiden... 't Begon te «broeien" in de anti revolutionaire gelederen. En nu moet men het nuchter-practiscbe, oolijke admiraaltje over zulke geestelijke din gen hooien piaten, en dan probeeren ernstig te blijven De «humor der contrasten" laat zich dan wel scherp gevoelen. Het particulier initiatief wilde Z. Exc., in zake de geestelijke belangen steunen met ds. Van der Voort volgaarne eens, in zijn kabinet, over de preekenbun- dels, op onze vloot gebruikt, babbelen... 't Begon te «broeien", dan. Ik zag een clubje saamscholen. Mr. De Jong, de Rotterdamscbe man met het tekort aan verdraagzaamheid": vergramd van aangezicht. Kapitein Van Twist, die 't blijkbaar met den premier aan den stok had gekregen, tred en gelaat van een, die genade steek wil toebrengen... Dolend om den stoel waarin de minister van Marine was gezeten... 't Dreigde eerst!.. En gevaarlijk zelfs.. Erkend moet worden, dat de admi raal 't zich, met de beantwoording der diverse grieven en klachten, niet bijster-druk heeft gemaakt. Den heer Thomson die zijn verwoeden aanval deed op Krupp's monopolie en de bewapening der Kortenaer's, verwees de minister naar den officieelen advi seur, den inspecteur der marine-artil lerie. Krupp gaf zijne adviezen gansch belangloos.,. Met de stem van een, die op de commando-brug staat, ver dedigde adm. Wentholt de waarde van Krupp's door kapt. Thomson zoo deerlijk «afgekamde" leverantiën. Den leek die bovendien uit de zaal onzer vroeden werd gejaagd toen daar Dinsdag, twee uren lang in comité- generaal over «Kruppiana" werd ge delibereerd-,past hier omzichtig-eer- biedig stilzwijgen Ik laat de «détails" van het bij Hoofdstuk VI verhandelde trouwens, iets van belang werd er niet in aan geroerd, verder buiten de grens van mijn overzichtje. Wat ik slechts wil aanstippen, 'tis de onvriendschappelijke, haast- vijandige stemming der Kamer jegens den admiraal. Dr. Bos bepleit bet in voeren van eene commercieële boek houding bij de Rijkswerven. De minister prijst 's beeren Bos' rede als schoon, indrukwekkend. Belooft «ernstigeover weging"... Ja, zegt de afgevaardigde, alles goed en wel, Excellentie. Maar- secuur is secuur! En hij diende eene motie in, welke zijn wensch als die der Kamer deed uitspreken... De motie wordt later behandeld. «Is zij dan onnoodig geworden" voegt dr. Bos erbij «des te beter!" Maar, weet-ge, de «stemming" der Kamer jegens den admiraal wordt, door zulke dingen scherp geteekend Den volgenden ochtend, Dinsdag de premier, zittend naast collega Wentholtbijzonder stroef en plechtig baast ongenaakbaar voor wie hem aanklampten. Nu en dan de jolige mr. Tbeodorus, dien men kent, doch slechts vluchtig. De stroeve ernst komt alras weêr boven. Het laatste van het negental, eenmaal door mr. Goeman Borgesius tot minister der Kroon ge maakt, de leider der Unie-liberalen stoud admiraal Wentholt Woensdag ochtend met weemoedigen blik aan te zien in vrij hachelijken toestand. Vandaar de premier, te hulp ge schoten om het gemoed van kapt. Duymaer van Twist en de zijnen te vermurwen... 't Spande, zei ik al. Maar de heer Heemskerk wist weêr glans en zon te tooveren op kapt. Van Twis's breed-vleezig gelaat. Ver dedigde het recbtz.nnig-christelijke van wat de admiraal over de «geesle- lijke belangen" had betoogd. Waar klachten over preekenbundeh rijzen, daar behooren de kerken het goede pad te wijzen... Inderdaad, de premier wistden waren, rechten, «Rechtschen" toon te treflen. Er was ontlading in de spanning der Kamer-atmospheer... Aan den premier heeft de minister van Marine voor een belangrijk deel zijn leven te danken. Maar zonder klein, toch heel-ge- voelig tikje kwam bij er niet af. De heer Van Twist wete menijvert al sinds jaren voor bet op zichzelf zeker voortreffelijke denkbeeld om gehuwde schepelingen, onder officieren en minderen de ge legenheid te schenken, thuis te middag malen in zoo'n geval zouden ze dan vergoeding krijgen in geld insteê van scheepskost. En nu maakte de krijgsman uit Sieenwijk eene motie van zijn denk beeld Jawel, zegt de minister, maar de dienst moet nummer-een blijven. Het leven van een zeeman is nu eenmaal andeis dan van een «Landrot." En dan... de gezinnen zullen nu eens wel, dan weer niet de vergoeding krijgen... Enfin, ver zekert Z. Exc., We zullen zien. Ik zal doen wat ik kan. De oude, eerlijke leider der chr.-historischen had intusschen ge zegd: «Die motie is oneerlijk. Daar stem ik niet voor... Ge durft eigenlijk niet uitdrukken wat ge wilt... waarop de «kopstukken," Lohman en Kuyper vreedzaam te zamen, nogandere Kaïner-sommiteiten. de hoofden bijeenstaken... Van Twist's kindeke werd verhakstukt. Opnieuw ter-wereld gebracht. Nu met een splinternieuw staartje: dat de minis ter zich door de geldelijke gevolgen niet moest laten terughouden. Aldus achtte zelfs de heer Lohman de motie dood-onschuldig!" riep de nestor Lief- tinck uit «begrijpen jelui dan niet dat die kerels hun voedingsduiten niet naar huis, maar naar de kroeg zullen brengen— Insinuatie, welke voor de onder officieren up to date niet bepaald vleiend is... En bovendien onverdiend krenkend, over 't algemeen- De minister noemde de motie «zeer onaangenaam". Hij zou wel voor de schepelingen zorgen... Met 4134 werd de motie aan genomen. Van Rechts en Links had men haar gesteund. Ze had, louter en alleen, de beteekenis van een grievend blijk van wantrouwen, van onvriendschappelijke gezindheid.jegens armen admiraal Wentholt, die tezamen met de Borgesianen van het Kabinet- De Meester had behooren te sneuvelen... Zooals gezegdde premier had den minister van Marine gered. Zijn levens draad werd ten slotte, toen men het onaannemelijk-verklaardeamende- ment Jansen, om de torpedojagers vande Begrooting te nemen, had verworpen met Links tegen Rechts Van Kar- nebeek, tegen doorknippen behoed. En toch waren er nog 25 van de 66 aanwezige leden, die den minister het genoegen niet gunden, dat zijn Be grooting zonder stemming werd aan genomen Met weemoedig gelaat strikte de admiraal zijne portefeuilles dicht en beantwoordde nauwelijks de enkele handdrukjes, hem gereikt. 't Was tragisch, dat naargeestig schouwspel van hittereen verbitterende politiekerij... Daarna de rustig-harstochtlooze be spreking van dingen, waarbij geen antithese, geen «rechtsbeginselen", geenerlei politiekerij althans direct verband kunnen worden gebracht. Aan de groene tafel de in keurig gekleed-pak gestoken oud-theoloog, thans minister van Landbouw, Han del en Nijverheid. Fleurig, jolig, op gewekt, bij de pinken; gezorgd heb bend dat de ex-chef van den heer Lovink wel zeer den indruk maakte van «bij te zijn", wat den heer Talma dan ook volkomen gelukte. Hij spreekt vlot, vaardig. Versmaadt zelfs een notitie-papiertje; improviseert voor 't vuistje weg; heeft nog steeds het gedistingeerd-geaffecteerde salon- voordrachtje van vroeger... Zegt bij hèt interessante punt de quaestie der mijnconcessiën dat nij zich door de bekende motie niet gebonden acht. Zijn standpunt kent de Kamer. Indertijd heeft hij tot den heer Van Kol gezegd, de minister dat zoodra in het Parlement initiatief zou worden genomen, gelijk de beer Van Kol dan ook deed, voor Staats-exploi- tatie, hij daarmeê tot de beslissing viel rekeniDg zou houden. Edoch, Elkorst kwam en Van Kol ging— 7) Jappe scheen het erg somber in een kamertje te slapen met de kisten vlak boven je hoofd, die maar wachtten, wachtten, zoodat men zich half moest haasten te sterven, voor de kisten. Die van Elsebet was eikenbruin met zooveel lykgoed erin, dat het Jappe een raadsel was hoe er plaats voor haarzelf in zou zijn. Zfj was zoo nieuwsgierig als een ekster. Jappe moest hier en daar de deksels even oplichten, opdat zfj kon zien wat voor nieuws er bijgekomen was sinds den laatsten keer. Wat die bestjes al niet verzonnen, het een al gekker dan het ander. Daar had je nu juffrouw Sileke, zij kon zich niet tevredenstellen met haar tot haar voeten reikend hemd en haar nachtjapon met kant; neen, een muts was er bij met zijden linten en een onderrok van het zwaarste bombazijn. En juffrouw Grüssel, met haar koude voeten, had er twee paar kousen bij liggen. Elsebet sloeg een kruis. Ze zouden weldra een parasol en een breizak en hoestdruppeltjes mee in 't graf nemen. Wanneer de kaars flikkerde, zag Jappe een rij spookachtige gedaanten heen en weer zweven en zijn vingers beefden van angst. En dan die akelige ongeverfde kisten, die tusschen de geverfde door grijnsden. Die waren van de arme hofjesjuffers. Elsebet kende en minachtte ze. Haar fornuis in de gemeenschappelijke keuken verroeste letterlijk, zoo weinig als 't gebruikt werd. Maar zoi ze „dat is niets als grootsigheid. In 't armhuis konden ze iederen dag, dien God geeft, warm eten krijgen en daar hoort die soort thuis. Een mensch kan zijn pap niet meer in vree koken, zoo gluren ze naar je, alsof ze het met d'r oogen wouwen verslinden!" Als Jappe thuis, in zijn warm bed lag en het Onze Vader op zou zeggen en het nachtwachtslied voor de gevangenen en de afgedwaalden, dan was het hem alsof hij de ongeverfde lijkkisten de trap op hoorde stommelen. Hij verheugde er zich let terlijk over, telkenmale wanneer er een van de arme juffers stierf, dan hoefde ten minste niemand meer medelijden met haar armoede te hebben. Zaterdagsavonds bracht Jappe Dyhrberg door in 't gemeentehuis, bij zijn allerbesten, eenigen vriend, den gevangenbewaarder Jörgen Klein. Hij leek op een nijdige rat met slagtanden; tegenover hem was Jappe als een verlegen aannemeling. Altijd gaf hij zijn vriend gelijk en kreeg dan tot belooning menig welgemeend: „Je bent toch een uilskuiken, Jappe" naar het hoofd. „Misschien heb je gelijk" antwoordde Jappe dan onderworpen. Ze liepen op en neer zonder een woord te zeggen, Jörgen met zulke groote stappen, dat Jappe, by de kromming vlugger moest trippelen. Kwamen ze eindelijk tot rust, dan vertelde Jörgen van de gevangenen, en 't was Jappe of hem de haren te berge rezen op zyn kale kruin. „Zullen we ze eens gaan inspecteeren, die schur ken?" vroeg Klein met zijne barsche stem, gespte zijn glimmenden gordel nauwer en ging voorop. Het was even interessant als treurig. De sleutels rammelden tegen elkaar, zoodat het weerklonk in alle donkere hoeken. De deuren draaiden knarsend op de verroeste scharnieren, de lucht was er kelder achtig vochtig. Dyhrberg voelde, dat als hij 't was, die de macht en de sleutels in handen had, hij al de gevangenen even zou laten ontglippen als muizen uit de val, voordat de kat kwam om ze te verslinden. Maar hij had de sleutels niet, noch de macht. Stilletjes, bevend kwam hij achter den gevangen bewaarder aangeslopen en vond zich zelf een on begrijpelijk moedig persoon. Later op den avond werd baas Klein zanglustig en uren lang konden die twee zitten zingen, met halve stem, alles wat ze maar kenden van volks liederen, vaderlandsche zangen en soldatenliedjes. Maar ze moesten elkaar voortdurend tot bedaren brengentelkens vergaten ze hun heele waardigheid en de gevangenen, en brulden uit volle borst. „Sus" zei Jappe. „Stil!" zei Jörgen. En dat sus en stil werd als een accompagnement voor hun liedjes, zoo regelmatig werd het herhaald. Als ze kl te onvoorzichtig waren, hield Dyhrberg zyn zakdoek voor den mond en zong daar doorheen en de vriend maakte een trechter van zyn handen. Wanneer zij zich heelemaal schor gezongen hadden, als verkouden kraaien, frischten zy hunne stemmen op met een nieuw grogje, waarna ze afscheid namen. „Maar we moeten eerst myn duifjes goeden nacht gaan zeggén," sloeg Klein dan voor en, als dieven zoo stilletjes, slopen ze de lange gang door en gluurden in de donkere cellen. Af en toe stelde Dyhrberg zijn mannenmoed op de proef, door ge heel alleen die nachtronde te doen met een dieven lantaarn. Maar aan 't eind van de gang stond Klein te lachen die moed vertoonde zich ook nooit bij Jappe Dyhrberg dan na het tweede grogje. De eerste groote gebeurtenis in Jappe's leven was dat zijne zuster stierf. Op een gewonen, alle- daagschen Dinsdag kwam er bericht, of hij dadelijk naar 't hofje wou komen, want 't liep met haar af. En daar lag zij! En boos dat zy was over al haar goede kleeren en dekbedden en alles dat nu aan 't hofje zou komen. Vooral kwelde 't haar, dat nu de arme juffers zich zouden rollen in de dikke dekbedden, waarvoor de oude vader Dyhrberg, Elsebets vader zaliger, zelf de veeren had geknipt en uitgeplukt. Jappe zat naar zijn zuster te kijken; zy werd kleiner en magerder, een kleine pop werd zy; voor dat de zon daald'e en van den hemel werd afgeluid, zou ze wel een klein engeltje Gods zyn. Net toen hy daar zoo stil zat te schreien, zeide Elsebet opeens: „Jappe, hoor eens,'t is niets noodig dat ze in de kist komen, neem jij ze maar misschen passen ze jou wel, als je d'r drie afbreekt!" En zij lag hem een klein rood doosje in de nand, dat onder haar hoofdkussen had gelegen en het bevatte de zestien sneeuwwitte tanden. (Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1909 | | pagina 1