NIEUW E
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
No. 9.
Zaterdag 29 Januari 1910
Negen-en-dertigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG
DE WEEK.
FEUILLETON.
OLINE FRANKE
ZESIariaa. ZMHdiaëlis.
Amersfoortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door het geheele Rijk 1.25.
A fisonder lij k e Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Langestraat 17. Telephooiin0. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regels f 0.50; iedere regel meer 7'/i Cent.
Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
2S Januari.
Met mijn barbier... pardon, met den
wetenschappelijk onderlegden, antisep
tisch werkenden, de geheimenissen van
huid schedel, baardontwikkeling c. a.
doorvorschenden coifleur-posticlieur-
haarkundige, consulteerend «deskun
dige».Vergeet ik nog wat titels;
schiet ik tekort in volledigheid er van,
zoo vraag ik hem vergeving...
Met den geleerden, veelzijdig ont
wikkelden man, dan, met wien ik van
tijd tot tijd consult houd over de vraag,
hoe 't komt dat mijn kruin steeds meer
op subliem glanzenden biljartbal gaat
gelijken... alsook, of er nog uitzicht
zou bestaan op herleving van wasdom
ter plaatse, waar eenmaal rijkdom van
natuurlijke «coiffure» prijkte...
Met hem had ik, zeer kort geleden,
gedachtenwisseling over veel van het
jongste wel en wee onzer dagen. Aller
eerst moet ik den lezer mededeeling
doen van eene merkwaardige ontdek
king door mij gedaan.
Tusschen bet moment, waarop Hilde-
brand onder 't mes zat van den man
met den langen, blauwlakenschen jas
en de zilveren ringetjes in de ooren»,
over wien de bladen 't beurtelings
weer pas hebben gehad liggen c. c.
tachtig jaren, of daaromtrent. Beets
was toen de «lange, blonde jongen»,
trots van het Haarlemsche apothekers
gezin reeds mooi op weg om «prins
onzer dichters» te worden; nog met
de frissche, gezellige joligheid in het
bloed, waarover de Hildebrand, nadat
ie witgedast was geworden, zich nu
niet bepaald zou schamen... Neen, dat
niet... Daarvoor werd de «Camera» te
zeer geprezen ook... doch waarover hij
toch met vergoêlijkend deftig glim
lachje zou gaan spreken...
Tachtig jaar is 't geleden, sinds de
man met de zilveren oorringetjes den
theol. cand. het gelaat beschrapte, uit
sparend de «cóteletjes», dewelke on
miskenbaar waren voor een, die weet
wat hij aan de eischen van uiterlijke
statigheid verschuldigd is...
Tusschen Hildebrand's barbier en
mijn door en door wetenschappelijken
antisepticus is geen vergelijking moge
lijk. En toen ik zinspelend op dat
stukje uit de «Cameras onvoor-
zichtiglijk gewaagde van «een collega
uit de dertiger jaren» mijns coiffeur-
posticheur's, toen zag ik hoe de
parallel, door mij getrokken, hem
krenkte. Geen wonder waarlijk I
Denk u zoo'n vroolijken.goedlachscben,
welbespraakten man, met het «scheer-
kistje» onder z'n arm; die, als hij
voor 't gemak zijn jas bij 't werk uit
trekt, de mouwen van een friscb boe
zeroen toont... Die buiten scheertijd
konijntjes fokt, slapers wakker-port,
kippenhokken saamknutselt, plafonds
wit, de dames van de visite thuis
brengt, voor Sinterklaas speelt, als
bode van een fonds fungeert... nog
tien van zulke postjes meer waar-
neeemt... Als gij dien Janus Tulp uit
de dertiger jaren vergelijkt met mijn
antisepticus, in smetteloos witllinnen
jas gehuld., of ge een Pel, een Trenb
aan de operatie-tafel ziet!... temid
den van al die glinsterende instru
menten, die prachtige spiegels, d e
geleerde brochures, die artistieke
reclame-prenten, die geheimzinnige,
veelkleurige flacons
Met mijn politicus, wiens kijk op
de dingen-van-den-dag, binnen- en
buitenlandsche, hem stempelt tot mail.
aangewezen om wereldblad te leiden
met z'n kostelijke adviezen... Met mijn
causeur, wiens schat van calenbourgs,
VVitze, moppen, wiens kwinkslagen.
Fijne, banale grovere, onschuldige,
ietwat-gepeperde... al naar-gelang van
cliënt, dien bij voor 't oogenblik bij
zich heeft... Neen, dan voelt ge
eerst recht het grievende van uw
paralleltrekken. Evengoed zoudt-ge
een aristocraat, wiens stamboom tot
nevelachtig-vóórbistoriscben tijd op
klimt, kunnen opvroolijken met een
uitvoerige verhandeling over een voor
zaat, die z'n duiten verzamelde uit
de buit van arme kooplieden, het
ongehoorde misdrijf plegend van alte-
dicht te naderen bij zekeren roof
burcht... Of een geldbaron genoeglijk
willen bezighouden met een discours
over bet-overgrootvader... Wiens por
tret u een kwartier geleden in de
»Ahnen-gaIerie" werd getoond, met
poederparuik en kostelijk-kanten jabots
doch die in werkelijkheid z'n eerlijk
stuk brood verdiende met, op den
hoek van zekere steeg in groot-Mokum,
schoenen heerlijk-glimmend te maken
en voorts loterij-briefjes, waar haast
altijd de «groote bom« op viel, te
«plaatsent... Al dergelijke vergelijkin
gen acht ik even ongepast als onbil
lijk
Maar niettemin moet 't mij van
het hart, dat opeen punt verrassende
overeenkomst beslaat tusschen d^n
Tulp-up to dale en den Janus van
Hildebrand... Beiden achten, namelijk,
het verschijnen van den komeet, die
beurtelings den naam van Drake, van
Johannesburg, van «arbeiders-staart-
ster«, vao ...ook zelfs (waarom beeft
de arme zooveel smaad verdiend I)
het aan den westelijken gezichtseinder
opdoemen van het onverwachte hemel
lichaam iets van bedenkelijken aard
T Is de eerste maal, dat ik mijn
antisepticus hoorde optornen tegen
«de wetenschap#, die hij steeds be
wonderde. Wat zijn collega-geleerde
Nijland, of wie dan ook, betoogt,
dringt niet tot hem door... Op een
haartje hadden ze voorgerekend, wan
neer Halley (dezelfde, waarover Hilde
brand's figaro het hoofd schudde)
zichtbaar zou zijn Niet verder dan
'23 millioen K. M. met 't puntje van
z'n staart in onze eigen, arme
atmospheer...
«Wat is 23 millioen K.M.Totaal6
niks in die ruimteriep mijn huid
verzorger uit, en hfj keek om zich
heen, alsof-ie gevaar liep, door alte
onstuimige elleboog-beweging een
brokje van de staart te zullen afknap
pen...
Vruchteloos beb ik getracht zijne
bezorgdheid te temperen.
En erkend moet worden, dat de
«tijdsomstandigheden" hem in 't gelijk
schijnen te stellen...
Parijs, driekwart Frankrijk onder
waterDorpen, stadjes, bruggen in
stortend verzwolgen door de gele,
troebele, kokende, voortstormende
massa... Majesteit Patoud het werk
van staking en Sabotage uit handen
genomen door een «onderkruiper,"
tegen wien geen moties en decreten
helpen, mes ami's!..
«Conspuez l'inondation...Weg
met de overstrooming.. Jawel, hoor!
De storm giert nog een klein tikje
harder... Het water wast nog een
paar centimeter... Weg nu, het
electrisch licht. En ganschde «meeting"
vliegt, met bleeke wangen en knikkende
knieën, naar veilig plekje... Want de
dreigend-troebele massa komt nader...
als een reuzevuist, die grijpen wil...
die vermorzelt al wat-ie te pakken
krijgt...
«Meneer," zei Figaro Antisepticus
tegen me, dien Woensdag-ochtend
26 Januari, toen de wee-weeke kwak-
kelwinter van viooltjes, vroeg-vogeltjes
en griep plots plaats maakte voor
woeste, wilde storm- en sneeuwjacht,
het groote stadsleven stopzettend in
den tijd van een kwartier... «Meneer,
u ziet 't.. Waarlijk, ik ben geen
pessimist. Maar wie zulke dingen aan
schouwt... Van aardbeving, die de
koperen luchters in de Bossche kerk
en in de Amsterdamsche synagoge
deed schudden... Die lente en winter
dooreenhaspelt alsof een grappen
maker de as van onze goeie, brave,
oude Aarde schudde..."
Figaro zweeg even, peinzend
strijkend over de spiegelgladde vlakte
mijns schedels... Baan, in staat om
een der ontelbare ondernemers van
rolschaatsbanen te Amsterdam te
inspireeren...
«Er is meerln zei bij eindelijk, »u
hebt natuurlijk gelezen de voorloopige
verslagen der Eerste Kamer over de
Staatsbegrooting?«
In eerbiedige spanning wachtte ik...
»Welnu« zei de ander «die nota
van meneer Van Heeckeren... Over
de beteekenis der Noordzee-entente...
in verband met onze neutraliteit...<t
Het schurend-klepperend geluid van
de schaar, die langs mijn slapen rond-
gleed, had iets verontrustends, op dat
oogenblik... iets dreigend-symbolisch
van wapengekletter... dat mij kille
huivering over den rug deed varen-
Dichter boog Figaro zich over mij
been; hij fluisterde nog wat... over
de beteekenis van zulke plots-opdui-
kende kometen... met rossige staarten...
ook wat naderenden krijg beduidt...
Ik herademde toen 'k goed en wel
buiten stond.
In de heerlijke winterlucht, waar
de zon goddelijk-mooi tooverspel van
kleuren wekte op smetteloos sneeuw
landschap...
Ik trachtte de sombere stemming, mij
door Figaro Antisepticus berokkend,
af te schudden...
Dacht aan vroolijke dingen.
Bijvoorbeeld: aan het genoegelijk-
joviale gelaat van Amsterdam's» nieu
wen heer», zooals wethouder Delprat
't heeft uitgedrukt. Poogde mijn geest
af te leiden door 't piekeren over de
vraagzal deze bekwame energieke,
doch al wat naar «populariteit# zweemt
behoedzaam ontwijkende man, dien
men (d. w. z. zij, die hem kennen
kunnen appreciëeren) te Arnhem noode
ziet heengaan, voor de hoofdstad
een Van Leeuwen kunnen zijn... Met
diens deugden en minus diens «eigen
aardigheden»?
Ook dacht ik aan een naamgenoot
van den pas-benoemde, en wei aan
den allernieuwsten senator Röell. Dit
is zeker, dat toen de oud-president
der Kamer zegevierend uit deNoord-
Hollandsche Staten-stembus kwam,
tegelijkertijd het «geestelijke peil# der
huidige Eerste Kamer een aardig
brokje omboog-ging... Zoowel onze
8) DOOR
Eindelijk werd zij de deur uitgezet
en van dat oogenblik af beschouwde
men haar als gek. Zij ging bij
allerlei menschen rond, vreemden en
onbekenden, en vertelde dat men haar
man voor haar verborgen hield. Hij
leefde, zij wist het zeker, zij had hem
gezien.
Toen alle uitwegen versperd waren,
besloot zij naar de hoofdstad te gaan
en er op het kantoor van het familie
blad naar te vragen. Daar moesten ze
toch wel alles weten van den man op
het plaatje. En zij ging.
Den geheelen nacht zat zij op het
dek van de kleine stoomboot, die haar
over het Kattegat bracht. Een dek
plaats was ook het goedkoopste. Zij
had het wel koud, in haar dunne sj aal
met hel palmenpatroon en zij schaamde
zich ook wel een beetje over haar
brood met kaas en de oude bierflesch
met water, die zij meê had doch
dan dacht zij er maar aan, dat zij op
feest was geweest bij een vorst. Dat
gaf kracht.
De oude weduwe, bij wie zij logeerde,
ried haar aan bij de politie aan te
kloppen, naar de ministers en op
audiëntie bij den koning te gaan en
ten laatste zelf naar de werf te gaan
en de zeelui die daar werkten eens
te monsteren.
Eerst wou zij dan maar naar den
koning toe; maar 't was erg moeilijk
den weg in die groote stad te vinden
daarom nam zij een politieagent in
den arm en verzocht hem, of hij zoo
goed wou zijn, haar bij Zijne Majesteit
te brengen.
De agent dacht dat zij gek was en 1
begon te lachenmaar daar zij 't hem
telkens en telkens weer vroeg, wees
hij haar den weg. Maar dat was haar j
niet genoegOline Franke pakte hem
netjes bij een pand van zijn jas en
beproefde hem mee te trekken maar
toen werd hij boos. Den koning moest
zij opgeven, voor de politie wa3 zij
nu bang. Een minister bereikte zij,
maar die gaf dien dag geen audiëntie.
De arme Oline Franke hield toen
niets meer als het familieblad en de
werf over. Zij koos het laatste en,
ging langs de haven om de werf te
zoeken. De menschen waren erg vrien
delijk; zij vond de werf met behulp
van een massa lieden en nu kwam het
er maar op aan haar oogen te gebruiken.
Het krioelde er van zeelui en arbei
ders zij werd bepaald bang, dat hij
haar zou ontgaan onder al die man
nen. Er waren er met blond haar en
met zwart of rood; met gladde wan
gen, met snorren, met bakkebaarden
en met baarden. Zij liep de baarden
met een pijp in den mond na. Telkens
als zij een baard ontdekte, stuurde
zij er op af, ging vlak voor hem staan
en staarde hem aan, schudde het hoofd
en ging moedeloos verder.
De baarden hadden geen pijp in den
mond.
Het werkvolk begon haar op te
merken. Een paar riepen; «Goedendag,
moedertje," en anderen vroegen of zij
zocht naar een schip, dat zij verloren
had. 't Was juist schafttijd en de
vroolijke werklui, die overal lui op
den grond lagen met hun eten en bier,
zwaaiden hun flesschen lachend tegen
haar.
Haar opengewerkte halve handschoe
nen, haar zwarte Helgolanderhoed,
de blauwe paarlenkrans, die op de
sjaal hing, de witte broekspijpen, die
te voorschijn kwamen als zij haar rok
optilde alles wekte den lachlust op.
Zij begonnen het haar lastig te maken
met hun overmoedig naroepen. Zij
raakte in de war, en hoewel zij weg
wou gaan, liep zij recht op een troep
kolendragers toe, die op een hoop
planken zaten te eten. Een van hen
trok haar aan haar sjaal, zoodat zij
midden tusschen hen in kwam zitten.
Verontwaardigd wendde zij zich tot
den schuldige maar hield in, schrikte
en riep: «Heere Jezus, Heere Jezus,
dus je bent niet dood, Franke, je
bent niet dood
«Sören Jensen is mijn doopman, als
ik U verzoeken mog!"
Maar Oline Franke vatte zijne hand
en lachte en schreide tegelijkHeere
Jezus, dat je nog onder de levenden
bent, en zoo gezond van lijf en leden.
Je ziet er zelfs wat jonger uit als toen,
zou 'k zoo zeggen!"
Om haar heen stonden de zwarte
kerels te schaterlachen en Sören
Jensen lachte 't hardst. Hij sloeg den
arm om haar middel en zwaaide haar
rond, tot alles voor haar rondtolde.
«Ja, springlevend ben ik tot je
dienst!"
Zij verklaarde hem, dat zij zijne
vrouw was, Oline Franke. Had hij
haar dan maar zoo vergeten en kon
hij zich dit en dat dan niet meer her
inneren?
«Zij is goud waard," zeiden de kerels,
die zich kostelijk vermaakten; maar
nu begonnen ze den man, met wien
zij beweerde vóór eenenvijftig jaar
getrouwd te zijn, te plagen.
«Zes jaar vóórdat ik geboren ben,
dus," bromde hij.
Maar nu werd het hem toch wat
kl te kras, om daar ten spot van de
geheele vergadering te staan.
«Ik wil je dan maar één ding zeg-
hen, dat 't nu tijd wordt dat je er
uitknijpt. En dis je mijn vrouw waart,
zou ik je bij 't pond verkoopen voor
oude vodden en beenderen, en nou
weet je 'tl"
Oline was zoo uit veld geslagen
door deze woorden, dat zij slechts
fluisterde: «Ja, ja, nu ga ik immers,
nu ga ik immers." En toen sloop zij
heen, zoo goed en zoo kwaad als hare
oude beenen haar dragen konden.
Wordt vervolgd).