NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
voor de Provincie Utrecht.
IN HET LAAGLANlT
r\'o. 104
Woensdag 28 December 1910
Negen-en-dertigste Jaargang.
VERSCHIJNT WOENSÜAG EN ZATERDAG.
HUITENLAiNli.
FEUILLETON.
Amersfoortsche Courant.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15;
Franco per post door bet geüeele Rijk 1.25.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER.
Bureau: Lnngestrnat 77. Telephnoimo. 69.
AD VERTENTIËN:
Van 16 regels 0.50; iedere regel meer 7'l, Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
MOED.
Wij willen hier niet schrijven over
moed die noodzakelijk is om het slag
veld eer aan te doen over moed, door
onze voorvaderen zoo dikwijls bjj
hunne oorlogen bptoond wij heb
ben thans geheel iets anders op het
oog.
Gelijk er in den oorlog onnoemlijk
veel waarde te hechten is aan be
toonden moed, gelijk liij, die moedig
is in oogenhhkkpn waarin de eer van
het Hoofd van den Slaat en die van
het Vadeiland bedreigd worden, aller
achting en hulde veidient is het
evenveel zoo niet- nog meer, te waar-
deeren, als moed op zedelijk teriein
betoond wordt; verdienen zij, die
moreel moedig zijn, aller eeibied en
hoogachting. Hierbij wenschen «ij
even stil te staan n.l bij den zede-
lijken moed. Wij willen daarvan enkele
punten aanstippen.
Er is moed, zeer veel moed noodig
om voor de waarheid uit te komen
en ook om de waarheid onder de
oogen te zien.
Het zijn er slechts weinigen, die
rond voor hunne meening durven uit
komen. Zeer vele vreezen, dat ze zullen
kwetsen als ze naar waarheid te kennen
geven, hoe hun oordeel is over het
een en ander. Nu is het wel waar, dat
niemand ter wereld zooveel moeite
heelt om logies te bekomen, als de
waarheid, maar dit behoeft niemand
to weerhouden, om eerlijk voor den
dag te komen met zijne overtuiging
Het is ook waar, dat onbewimpelde
verklaring al druisehen die ook tegen
de uitspraken, die men ons wensebt,
niet zeiden aanleiding geven tot ver
wijdering, tot ongenoegen,^tot twist
en tweedracht, doch, als het niet tegen
te spreken valt, dat het voor de waar
heid uitkomen een edele daad is waar
mede een iegelijk toont karakter te
hebben, kan er ook nooit genoeg aan
gedrongen worden op het zoeken naar
den moed, die iemand waar doet zijn.
Tot het onder de oogen zien van
de waarheid behoort ook veel moed.
Menigeen dwaalt voort op den ver
keerden weg, begaat dag in dag uit
verkeeidheden, die hem ten verderve
leiden, gaat willens en wetens een
donkere toekomst tegemoet, terwijl hij
weet, zeer goed weet, dat hij machtig
is om het goede spoor in te gaan en
hun allen faalt het aan moed om te
luisteren naar dë stem van de waar
heid, die luide roept; «keert terug
ge doolt!» en ook aan moed, die doet
hooren naar de goede raadgevingen
van welwillende vrienden.
Hetzij dat eigen geweten, hetzij dat
anderen waarheid spreken in betrek
king tot het verkeerde er wordt
alleen niet naar geluisterd, neen, er
ontstaat ook boosheid die oog en
hart en verstand een jammerlijk zwij
gen oplegt. Er bestaat geen moed om
de waarheid die piectes zegt, hoe er
verkeerd gedaan, hoe er gedwaald
wordt onder de oogen te zien.
Is het niet jammer, zeer betreu
renswaardig, dat er ten opzichte van
waarheid zooveel gebrek aan moed is?
Er is moed, zeer veel moed noodig
om rechtvaardig te zijn. Eigenliefde
en voor liefde voor enkele personen
maken het dikwijls zoo moeielijk om
de rechtvaardigheid sti ikt te betrach
ten. Eigenliefde, omdat het »ik« zolk
een hoogen toon voert bij velen, zoo
hoog, dat belangen en rechten van
anderen soms geheel veigeten wot den;
voorliefde voor enkele personen, omdat
bijzondere toegenegenheid van deze
of gene zoo gereedelljk aanleiding
geeft tot het blind zijn voor alle
mogelijke billijkheid. Wien men lief
heeft, gunt men eerder iets dan iemand
voor wien we weinig sympathie heb
ben, m. a. w. »ik« en onze beide
vrienden hebben allicht den voorrang
doch als er sprake is van rechtvaar-
digheidshetooning dan moed be
toond om eerlijk en zuiver te doen,
wat er gedaan moet worden.
Er is moed, veel moed noodig om
eerlijk te handelen. Een ieder weet
voor zich zeiven zeer goed, wanneer
er aan de eerlijkheid te kort gedaan
wordt of niet, en ook, of hij er goed
of kwajid mede doet, met de eerlijk
heid niet in haar geheel te betrachten
Eigenbelang is dikwijls een hoofd
oorzaak van oneerlijkheid.
Er is moed, zeer veel moed noodig
om weerstand te bieden aan de ver
leiding. De vei leiding is een macht,
die overal slachtoffers maakt en wier
aan'al volgelingen zeer gioot is, omdat
zij met alleilei schijnbaar liefelijks en
schoons aankomt. De verleiding weet
het zwartste van al het zwarte zil
verwit te maken in de oogen der
genen, die zij als hare slachtoffers
kiest. Zij maakt alles wat afschuw
verdient, wonderschoon, doel daar
door van dat vuile profiteereti. waar
van een diepe val een noodwendig
gevolg is.
Ovotal heerscht verleiding en overal
wotden slachloflers gemaakt Waar
van is dit laatste een gevolg? Van
gebrek aan moed om aan de verleiding
weerstand te bieden.
Velen welen, dat zij met het een
of ander, dat hun niet alleen aange
naam toeschijnt maar dat hun vooi
het oogen blik inderdaad genot ver
schaft, geheel verkeerd handelen en
toch hebben ze geen moed om te
zeggentot hiertoe en niet verder.
En zoo hollen duizenden voort op den
weg des verdeifs, een allertreurigste
toekomst tegemoet gaande
VVat zou alles veel beter gesteld
zijn in staat en gemeente, in huis
gezin, als cr overal moed gevonden
werd om de verleiding, de grootste
vriendin van den booze te weerstaan.
Er is moed, zeer veel moed noodig
om zijn plicht te doen Een ieder kan
weten dat de plicht veeleischend is.
In elke betrekking hoe nederig ook,
is eeii stem, waaraan gehoorzaamd
moet worden, doch waarna niet altijd
geluisterd wordt. Het is de stem van
de plicht. Wie zijn plicht verzaakt in
zijn betrekking, in zijn gezin, waar
ook. is een lafaard, die nog minder
is dan een soldaat die uit vrees voor
het vuur, retireert.
Onze plicht moet ons het heiligst
zijn; want in dg vervulling daarvan
ligt alles en nog eens alles op
gesloten.
Uit zedplijken moed komt alles
voort, wat noodig is om den mensch
waarlijk gelukkig te maken.
Lloyd George opnieuw geïnterviewd.
De Britsche minister Lloyd George,
die onlangs een onderhoud had met
de socialistische Humanitè, heeft zich
thans weer door een Eransch journalist,
Jules Uedeman van de «Maling, laten
uithooren. Eerst sptak hij over de
Fransche stakingswetten, die, naar
L. G. zet, veel geleken op de regeling
iri Engeland. Alleen is daar geen
middel noodig om de partijen te dwin
gen een scheidsrechterlijke uitspraak
te gehoorzamen. Doen de at beidei s
in Engeland dat niet, dan kiijgen zij
heel do macht der vakvereerugingen
tegen zich. Het Eugelsche volk koestert
diepen eei bied voor arbitrale uitspraken
L. G. was overtuigd, dat men in
Frankrijk tevreden zou zijn over de
stakingswetten van Briand.
Daarop beklaagde Lloyd George
zich over de antipathie der Fransche
pers jegens de liberale pai tij in Enge
land. Gelooft men dan, dat deze Fran
krijk niet vriendschappelijk gezind is?
Hoe is het mogelijk Heeft men dan
de houding vergeten van de Britsche
liberalen tijdens de Dreylus-zaak en
de Fasjoda-quaestie? De fout is, dat
de Eugelsche conservatieve pers zoo
machtig is en dat de Fransche bladen
alleen haar aanhalen. Overal in Fran
krijk had hij, Lloyd George, de argu
menten van de Britsche conservatieven
hooren aanhalen. De begrooting. zei
men, was socialistisch en antinatio
naal. Maar wist men in Frankrijk
wel, dat de grondeigenaars in Engeland
tot dusver zoo goed als nooit belasting
hebben betaald? En wat de houding
der liberalen in de Lord-quaestie
betreft, hoe men daarop in Frankrijk
aanmerking kon maken, terwijl men
in Frankrijk zelf 120 jaar geleden tot
geweld is overgegaan om precies het
zelfde te bereiken als nu de Engelsche
liberalen willen, daar begreep Lloyd
George niets van.
In elk geval, zegt minister George,
zijn de liberalen warme vrienden van
het democratische Frankrijk.
liet fortuin van Rockefeller..
Het is bekend geworden, dat de
Standaard Oil Company een kwar
taalsdividend van 10 mtlhoen dollars
heeft uitgekeerd en dat de heer John
D. Rockefeller, als eigenaar van 25 °/o
der aandeelen, sedert 1882 ongeveer
180 millioen dollars als zijn winst
aandeel heelt gebeurd.
Van 1902 tot 1910 keerde de stan
daard Oil Company aan haar aandeel
houders een bedrag van bijna 358
millioen dollars uit van een nettowinst
van ruim 073 millioen. Sedert 1882
keerde de maatschappij uit 710 dollars
ongeveer, zoodat, daar de winsten
meer dan 1129 millioen bedroegen,
een surplus overbleef van ongeveer
420 millioen.
Uit deze cijfers kan eenigszins een
denkbeeld worden vei kregen van het
vermogen van Rockefeller, den rijksten
man der wereld. Want naast zijn
aandeel in de Standaard Oil, dat hem
een 10 millioen jaarlijks oplevert, heeft
Rockefeller groote belangen in spoor
wegen en andere ondernemingen.
Wallstreet berekent dus, dat het ver
mogen van Rockefeller zeker niet onder
de 500 millioen dollars kan zijn, en
misschien wel het dubbele van die
som bereikt.
De «Matina verneemt uit Londen,
dat de reeds zoo lang dreigende staking
der dokwerkers in Engeland naderbij
komt. De werklui willen den gebeelen
wereldhandel doen stilstaan, omdat de
patroons weigeren de voorstellen te
Het dorp Oukléevo was in een soort
van koin gelegen, zoodat men van den
weg, en van het spoorwegstation af,
niets er van kon zien dan de kerktoren
en eenige schoorsteen en der katoen
drukkerijen. Wanneer de voorbijgan
gers vroegen welk dorp het was, gaf
men hun ten antwoord:
«Dit is het dorp waar de koster, I
op een begrafenismaal, al de kaviaar
heeft opgegeten.»
Op een begrafenismaal bij den fabri
kant Kostionkof zag de oude koster,
bij de tusscbengerechten verscbe kavi
aar staan en begon er gretig van te
eten. Men stootte hem aan, men trok
hem aan zijn mouw, maar, geheel
opgaande in zijn genot, voelde bij niets
en ging steeds voort met eten. Hij at
al de kaviaar op en er was toch meer
dan vier pond in den pot. Sedert dien
waren tien jaren verloopen, de koster
was al lang dood, maar men herinnerde
zich nog altijd die kaviaar. Of bet
leven te Oukléevo was al heel ellen
dig öf de menschen waren niet in
staat iets op te merken, behalve dat
nietig voorval, althans men bad niets
anders te vertellen.
De koorts heerschte er onafgebroken
en men trof er, zelfs zomers, modder
poelen aan, vooral langs de heiningen,
waarover zich oude wilgeboomen been-
bogen en een breede schaduw wierpen
op de voetpaden. Men rook er altijd
een lucht van afval van fabrieken en
van azijnzuur, dat gebruikt wordt
voor de katoendrukkerijen. De fabrie
ken drie katoendrukkerijen en eene
leerlooierij waren even buiten de
kom van bet dorp gelegen. Ze waren
van weinig belang en in alle te zamen
waren nauwelijks 400 werklieden aan
den gang. De leerlooierij was oorzaak
dat het water in de beek dikwijls stonk
en de afval verpestte de weiden; bet
vee der landbouwers kreeg de Sibe
rische pest en er werd een bevel uit
gevaardigd om de werkplaats te sluiten.
Zij heette althans gesloten te zijn,
maar ze werkte toch in 't geheim met
medeweten van den commissaris van
politie en van den distrikts-geneesbeer,
die beiden van den eigenaar tien roe
bels in de maand kregen.
In 't geheele dorp waren er maar
twee redelijke buizen, die van steen
waren gebouwd en met plaatijzer ge
dekt in 't eene was bet bestuur van
bet kanton gevestigdin bet andere
van twee verdiepingen vlak tegenover
de kerk gelegen woonde Gregori Petro-
vietsj Tsyboukioe en_een ambachtsman
uit Epiplanskoë.
Grigori deed een kruidenierswinkel
maar dat was alleen voor den vorm.
In werkelijkheid dreef hij handel in
alles, wat voor de hand kwam; in
brandewijn, beestenhuiden, graan, var
kens en als men uit het buitenland
schreef om pieken voor dameshoeden,
dan won Tsyboukine dertig kopeken
op ieder paar. Hij kocht groote massa's
harst, leende geld uit, en was over
't geheel een ondernemend oud man.
Hij bad twee zoons. De oudste Amis-
siem, diende bij de politie in de af-
deeling recherche en kwam zelden
tehuis. De jongste Stepban, was in
den handel gegaan en hielp zijn vader,
maar deze verwachtte niet veel hulp
van hem omdat hij doof en ziekelijk
was. Zijne eebtgenoote Akksinia, eene
mooie, rijzige vrouw, die op zon- en
feestdagen een hoed en een parasol
droeg, stond vroeg op, ging laat naar
bed en liep den heelen dag met opge
stroopte mouwen rond, door den win
kel, in den kelder of in de schuur,
terwijl ze onophoudelijk rammelde met
den sleutelbos. Tsyboukine keek baar
menigmaal met welgevallen na; zijne
oogen schitterden dan en bij betreurde
het, dat zijn oudste zoon haar niet
getrouwd had in plaats van den jong
ste, den doove, die blijkbaar niet veel
verstand had van vrouwelijke schoon
heid.
De oude man had zich altijd aan
getrokken gevoeld tot het familieleven
hij hield van zijn gezin meer dan van
zijn zoon den politieman en van zijne
schoondochter Akksinia die dadelijk
na baar huwelijk zich zoo verdienstelijk
bad gemaakt, en onmiddellijk had in
gezien wieu men crediet kon verleenen
en wien niet. Zij bewaarde de sleutels
en gaf ze zelfs aan baar man niet af;
zij hield de kas, keek als een boer de
paarden in den bek en deed niets dan
lachen en roepen.
Wat zij ook deed of zeide, baai-
schoonvader werd dadelijk zachter
gestemd en mompelde voortdurend in
zich zelf:
«Dat is pas eene goede schoondoch
ter En welk eene mooio vrouw
mamaatje-lief
Hij was weduwnaar, maar een jaar
na het huwelijk van zijn zoon, kon
hij het niet langer uithouden en her
trouwde. Hij maakte kennis met een
meisje van goede familie, dat dertig
wersten van Oukléevo af woonde,
Vavara Nikolaefna geheeten. Zij was
al niet jong meer, maar zag er toch
nog knap en goed uit. Zoodra zij in
hare bovenkamer geïnstalleerd was,
werd alles in huis zoo helder en licht
alsof men nieuw glas in de ramen had
gezet; de lampen voor de beelden
branddende tafels werden met
sneeuwwitte servetten gedekt, voor
de vensters en in den tuin zag men
overal bloemen met roode harten en
men at niet meer uit denzelfden aarden
schotelieder kreeg een bord voor zich.
Varvara Nikolaefna kon zoo vrien
delijk glimlachen en het was alsof
alles in huis nu eveneens glimlachte.
Er kwamen nu armen, landloopers en
bedevaartgangers op de plaats, wat
vroeger nooit gebeurd was. Men hoorde
onder de ramen de klagende, zangerige
stemmen van de vrouwe van Oukléevo
en den erbarmelijken hoest van de
arme magere moezjieken, die wegens
dronkenschap uit de fabrjeken waren
weggejaagd'. Yarvare hielp hen met
geld, met brand en met oude kleede-