NIEUW! Nieuws- en Advertentieblad voor de Provincie Utrecht. EEN PAPIEREN ERFENIS. No. 39. Woensdag 17 Mei 1911. Veertigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG De Protectieplannen. FEUILLETON. Amersfoortsche Courant ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15; Franco per post door het geheele Rijk 1.25. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stnkken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER. Bureau: Laugestraat 77. Telephoonn0. 69. AD VERTENTiRN: Van 16 regels 0.50; iedere regel meer Tl, Cent. Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Beschermende rechten en werkloos heid. De stelling dat de werkloosheid aan het vrijhandelsstelsel is te wijten en dat protectie in staat is blijvende verbeteringen te brengen, tracht men van protectionistische zijde met cijfers te staven. Zoo heeft men met elkander vergeleken de werkloosheidcijfers van Engeland en Duitschland. Volgens op gaven van de vakvereenigingen bedroeg bet cijfer in Engeland in de eerste 6 maanden vanl9098percent,in Duitsch land 3.3 percent. Engeland heeft vrijhandel, Duitschland protectie, dus protectie vermindert de werkloosheid, aldus de oppervlakkige redeneering Aangenomen nu eens, dat deze me thode van vergelijking juist ware, dan kan men haar evengoed tegen protectie aanvoeren. In Amerika, evenals Duitschland een protectionistisch land, bedroeg de werkloosheid volgens het arbeidsbureau van Massachusetts in Maart 1908 17 9 pCt. Juni 1908 14.4 September 1998 10.6 December 1908 13.9 Maart 1909 11.4 Als het nu correct is om uit de eerst genoemde vergelijking te deduceeren dat protectie de werkloosheid vermin dert, dan is het ook juist om uit de vergelijking met Amerika af te leiden... dat de protectie de werkloosheid doet toenemen! Er hapert dus blijkbaar wel iets aan het protectionistisch cijfer- betoog. Bovendien, hunne stelling is: pro tectie is in staat de werkloosheid uit te bannen. Immers men stelt den eisch, dat »de vraag naar arbeid moet zoo «groot zijn en zoodanig toenemen dat de jaarlijksche aanwas der arbeidende «bevolking in den regel hier werk kan vindeD," en meent dat de «chro nische werkloosheid," veroorzaakt door een bier te lande bestaand algemeen tekort aan arbeid, kan worden bestre den door «een wet die de strekking «heeft vermeerdering van arbeid te bevorderen. Alvorens nu dieschoone voorspelling te gelooven, mag men tocb vragen, wat de praktijk leert in de landen waar het aangeprezen heilmiddel reeds wordt toegepast. Wenden wij ons hiervoor naar hetzelfde Duitschland, i waarop onze protectionisten zich zoo I gaarne beroepen. Volgens de hoewel zeer gebrek kige werkloosheidtelling, die in 1895 in Duitschland is gehouden, waren er ongeveer l'/j millioen personen, die de rechtstreeksche gevolgen van de werkloosheid ondervonden. In den landbouw bedroeg de werk loosheid 2.8 percent van het aantal werklieden, in de industrie als geheel 4 18 pCt., de metaalindustrie 4.4 pCt., de .leerindustrie 4.29 pCt., de bouw vakken 12.6 pCt., handel en transport 2.9 pCt. Opmerking verdient, dat bet aantal werkloozen in landbouw en bouwvak ken samen niet minder dan 63 percent van het totaal bedioeg. Onder de z.g.n. «unskilled labour» was de toestand nog erger; van de «losse werklieden» was 39 pCt. werkeloos. Meer recente en ook meer juiste gegevens bevat het volgende staatje betrelïende de werkloosheid in den winter 19089 in eenige belangrijke steden in Duitschland. Werkloosheid Steden. percentage. Berlijn (28.006 werkloozen) 5.1 pCt- Charlottenburg 2.5 Keulen3.4 Dresden4.2 Halle7.8 Kiel 5.3 Maagdenburg3.9 Mannheim3.4 Rindorf7.2 Scboeneberg10.2 Volgens nauwkeurige onderzoekingen schijnt het gemiddelde in de Duitsche Aldus Struve in zijn Tijdspiegelartikel: ,Het Rijke en Welvarende Nederland steden op ongeveerOpercentte moeten worden gesteld volgens een bereking van Dr. Otto Most, den directeur van het statistisch bureau te Düsseldorf kan het aantal werkloozen in Duitsch land in den herfst van 1908 op 780000 worden geschat, zoodat mag worden aangenomen, dat, rekent men de gezinsleden er bij, niet minder dan 2'/i millioen personen, d. i. 4 percent van de bevolking, de gevolgen van de werkloosheid direct aan den lijve ondervonden. Ware nu de protectionistische stel ling juist, dat nl. de werkloosheid te wijten is aan de handelspolitiek die een land volgt, dan zou men uit de cijfers moeten concludeeren dat de in Duitschland bestaande werkloosheid aan het protectionisme moet worden toegeschreven. De oorzaak van de toeneming van do werkloosheid in Duitschland wordt door genoemden schrijver gezocht in de toenemende industrialisatie, welke trouwens in alle beschaafde staten duidelijk waarneembaar is. Zoo was in 1882 42.5 percent van de Duitsche bevolking werkzaam in den landbouw; in 1895 was dit cijfer gedaald tot 35.24 pCt., en in 1907 bedroeg dit nog slechts 28 65 pCt. Ook ten onzent zien wij een relatieve hoewel geringere, daling van den in den landbouw werkzame bevolking; volgens de jaarcijfers 1909 bi. 58—61 daalde het percentage van 32 6 pCt. in 1889 op 30.7 pCt. in 1899. Nu wordt van protectionistische zijde gezegd dat die relatieve daling «een vingerwijzing is dat het arbeids- «aanbod ook in dit bedrijf grooter is «dan de vraag en de welvaart der «arbeidende klassen niet groot kan zijn». Eiiieve, moet dan diezelfde conclusie niet in veel sterkere mate gelden voor Duitschland, waar die daling zooveel grooter is? Doch boe dan die rede neering te rijmen met het feit, dat in den Duitschen landbouw betarbeids- Struve. Tijdspiegelartikel. aanbod niet grooter is dan de vraag: bekend is toch, hoe juist tengevolge van de protectie der iridrustrie de werkkrachten uitden landbouw worden getrokken naar de nijverheidsdistricten en dat dientengevolge en niet ten gevolge van de graanrechten, in de landbouwbedrijven voortdurend vraag is naar werkkracht. En wanneer nu in die relatieve daling van het aandeel der bevolking in den landbouw werkzaam, een ge vaar wordt gezien dat er wanver houding zal zijn tusschen vraag en aanbod van werkkracht, en als inder daad in de industrialisatie een hoofd oorzaak van werkloosheid is gelegen dan mag tocb worden betwijfeld of het wel aanbeveling verdient bet voor beeld van Duitschland te volgen en ook hier op kunstmatige wyze, door invoerrechten op industrieartikelen te leggen, dat proces te bevorderen en dus willens en wetens het gevaar voor werkloosheid te vermeerderen. De protectionisten hebben voorts steun voor hunne beweringen gezocht in de cijfers der emigratie. Men ziet in de emigratie een bewijs voor een «chronisch gebrek» aan arbeids gelegenheid, en dus stelt men zonder meer de emigranten gelijk aan arbeiders die hier geen werk en geen brood kunnen vinden. Men beroept zich ook hier weer gaarne op Duitschland, en schrijft dan de emigratie en dus de werkloosheid weer toe aan het viij- handelsstelsel. In ons vlugschrift «Emigratie en Werkloosheid» hebben wij getracht de onjuistheid ook van deze protec tionistisch stelling aan te toonen, dat deze greep naar de cijfers een mis greep moest zijn. Wij blijven van meening dat ook deze redeneering methodisch onjuist is, doch dat, als de protectionisten het argument mee- nen te mogen gebruiken, zij het ook zullen moeten laten gelden, wanneer men ziet dat ook uit protectionistische landen emigranten naar elders ver huizen en dat dus ook dan die emi gratie gelijk moet worden gesteld met werkloosheid, welke dan aan de protec tie moet worden geweten. Wij zullen thans niet herhalen de cijfers, die wij vroeger daarvoor reeds aanhaalden; doch vragen alleen wat de oorzaak wel is dat in 1910 weer ruim 19000 personen uit Zweden naar Amerika zijn vejtrokken, ofschoon Zweden een mooi en rijk land is, niet overmatig bevolkt en met vele natuur lijke hulpbronnen? Wat dan te zeggen van de volgende emigratiecijfers van Italië, eveneens een sterk beschermend land? Het aantal emigranten, (volgens onze protectionisten «arbeiders die door «de autoiiteiten het land uit worden «gezonden omdat in hun land geen «werk en geen brood voor hen is"(') bedroeg in de jaren 18811885 gemiddeld 151.141 personen 1886—1890 2-21.977 1891—1895 256.510 1896-1900 310.430 1901—1905 551.050 1906 787.977 1907 704.675 Wil men nu van protectionistische zijde doorgaan de emigranten met werkloozen gelijk te stellen en dan dat euvel aan de handelspolitiek blij ven toeschrijven, dan moge eens wor den gevraagd, waarom dan in sterk beschermende landen als Zweden en Italië de emigratie van jaar tot jaar zoo onrustbarend toeneemt. Ligt dan in de gedachtengang der protectio nisten de conclusie niet voor de hand dat do emigratie, dus de werkloosheid één der gevolgen is van den protectio- nistischen zegen? Het argument dat protectie «den nationalen arbeid zal bevorderen," dus méér, en meer loonende arbeidsgele genheid zal verschaiïen, en de werk loosheid zal uitbannen eens en voor altijd, is naar onze meening theoretisch niet houdbaar en in strijd met de Zie Standaard 20 Aug. 1908. Daar waren de dames Rietvorst die als bekende weldoensters ook nu niet achterbleven. De burgemeester die wel het eerste bij de zaak was, hetzij hem het medelijden daartoe opwekte of het plichtbesef bij hem sprak als hulp officier van justitie, de dominé en de dorpsschoolmeester en zoo velen nog, want niet een was er bij, wien het ongeluk niet ter oore was gekomen, en die het niet gedrongen had hulp te verleenen. Daarom, gelukkig het platteland, waar een band bestaat, die alleD vast houdt en allen steunt waar de nood dringt. 't Was nu avond geworden en de zaak waarover men dezen middag nog luide had gesproken, werd fluisterende afgehandeld. Harriet, zooals de vrouw hem noemde, was gestorven. Het was nog nimmer zoo druk geweest in de kleine herberg, zelfs een der dames Rietvorst had men daar zien binnen gaan, hetgeen naar menschengeheu- gen eene ongekende zaak was. Men bad haar voor het lijk zien staan men had gezien hoezeer zij verbleekte, en gemeend, dat het niet te verwon deren was, daar een lijk altijd iets afgrijselijks heeft. Maar toen ze eenige oogenblikken later was teruggekeerd met haar andere zuster en toen ze beiden voor de stroobos haddeD ge staan, de koude band van Harriet bevende hadden aangeraakt, en de vrouw even ter zijde geroepeD, toen had bet overige publiek elkander aan gezien, en er was niemand geweest, die aan de twee zusters een mede lijdend hart ontzeide. Intusschen was de poppenkast ook in de herberg gebracht en hadden eenige jongens, trotsch als ze daarop waren, (wat wel meer het geval is hij de dorpsjeugd) de nagemaakte ba rouche waarvoor de groote hond ge spannen was, mede naar de herberg getrokken, waarna heï dier uitge spannen en gevoederd werd. De kleine mopshond, die getrouw bij de ver tooning figureerde, lag boven op het witte laken waar zijn meester mede overdekt was en grijnsde heel on vriendelijk, als de een of ander te dicht bij de stroobos kwam. En zoo ging de nacht voorbij en naakte de morgen, maar een morgen die voor de dorpsbewoners veel belangwek kender was dan die van gisteren, want nu zou er tocb raad moeten worden geschaft en het was hier juist de vraag wie dat doen zou. Het lijk waarvan de heelmeester de getuigenis had moeten afleggen, dat het wel goed dood was, werd dien zelfden morgen gekist, en de timmerlieden, die gisteren, toen zij de maat hadden komen nemen, al geene beleefde ont vangst hadden gehad van den zwarten mopshond, werden nu nog onvriende lijker ontvangen, daar de hond het niet toe wilde laten, dat men het lijk waarop hij sedert gisteren had gelegen, van de bos stroo zou opnemen, om het tusschen de vier planken te leggen. De vrouw wierp het trouwe dier onzacht ter zijde en zag het werk, zoo niet onverschillig, dan toch al zeer koel aan. 't Was op den middag, welke den avond voorafging, waarop de vreemde ling op een afgelegen hoekje van het kerkhof zou ter aarde worden besteld, dat de oudste van de dames Rietvorst nog eens in de herberg kwam en niemand bij het lijk aantrof, dan de vrouw en het kind die den man hadden vergezeld. De vrouw had al dien tijd rustig gezetengeen traan was langs hare wangen gegleden, maar nu zij, de weldoende vreemdelinge zag, scheen haar gevoel haar weder te overwel digen, want zij barstte in een hart stochtelijke schreien uit. De oudste juffrouw Rietvorst zag voorzichtig rond, en nu ze niemand meer ontwaarde dan haar, zei ze op gedempten toon. «Hebt ge lange jaren met dezen man gereisd?" «Drie jaren," was het snikkende antwoord. "Waart ge getrouwd met hem?" Zij herhaalt deze vraag nog eens maar ontvangt er geen antwoord op. "Heeft hij u ooit zijn naam genoemd "Harriet!" antwoordt de schreiende. "Het kan zijn doopnaam zijn, maar dan zijn geslachtsnaam?" "Harriët nooit anders dan Harriet. Ik heb nooit iets meer van hem ge weten, want hij zei nimmer veel, hij kon dagen hebben dat hij mij geen enkel woord toesprak, dat hij ver schrikkelijk aan den drank "Zwijg zegt juffrouw Riet vorst, meer gebiedend dan vragend. »0 juffrouw," snikt de vrouw nu weder, wat ben ik nu toch ongelukkig, ik en mijn kind!" Juffrouw Rietvorst doet als hoort zij dit niet, en zegt nu: "Had hij nog iets bij zich dat van waarde was?" "Hier!" zegt de vrouw, op een ring wijzende en een zak-portefenille die bijna versleten is. nik heb de een van de vinger getrokken en het ander uit zijn zak gehaald De vreemde juffrouw had dien ring even in hare hand gehad en het naamcijfer gelezen dat er boven op stond: H. R. "St.," fluistert zij, op nog gedempter toon "Dat goud heeft voor u geen waarde, verkoop het mijen haar eenige zilverstuk ken in de hand drukkende, vervolgt zij"Zeg er niemand iets van, nie mand Zij, die nu de bezitster is van den dunnen gouden ring, dien velen voor koper zouden houden, vraagt nu ook de portefeuille eens te zien, en nu zij hem in handen heeft en geopend, valt er uit een der zakjes, iets dat veel heeft van een stukje stramien, waarop

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1911 | | pagina 1