NIEUW!
Nieuws- en Advertentieblad "jÉf
voor de Provincie Utrecht jm
No. 45.
Woensdag 5 Juni 1012.
41e jaargang
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
TOEGEGEVEN
FEUILLETON.
VERVLOEKT EN VERSTOOTE».
Amersioortsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden met Zondagsblad f 1.15;
Franco per post door bet gebeele Rijk 1.25.
A fz onder lij ke Nummers 8 Cent.
Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever J. SLOTHOUWER.
BureauLangestrant 37. Telephooiin0. 69.
ADVERTENTIËN:
Van 16 regelB 0.50; iedere regel meer 7Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
't Is wel eens merkwaardig en
't is ook leerrijk na le gaan hoe
veel belangrijke stellingen en opvat
tingen van vrijhandelaren worden toe
gegeven door de ministers, die de
Memorie van Toelichting tot het ont
werp der Tariefwet van 1 April 1911
hebben onderteekeDd. Slag op slag
treft men erkenning, o a. in de Alge'
meene Beschouwingen dier Memorie
van Toelichting en ook elders, der
juistheid van wat onzerzijds steeds is
gezegd en steeds word volgehouden.
Om te beginnen en dit is geen
kleinigheid verklaren deze ministers
(zij doen dat zelfs volgens hun zeggen
«gaarne") dat zij «het principe van
vrijhandel zouden omhelzen", indien
het niet was dat «zulks" (dus: zoo
danige omhelzing op den duur moest
leiden tot stilstand, zoo niet tot achter
uitgang van de Nederlandsche industrie,
«vooral met het oog op hetgeen iri
de laatste halve eeuw in het buiten
land heeft plaats gehadrr Hier wordt
dus de voortreffelijkheid in beginsel
van de vrijhandeisleer toegeven slechts
wordt een exceptie bepleit «vooral»
de houding van andere staten en
wat nog eigenlijk meer? waardoor
het bij een platonische omhelzing
blijven moet. Wij spreken nu hier op
't oogenblik over de' waarde van die
exceptie niet, doch wijzen alleen op
hetgeen in beginsel erkend werdde
theoretische juistheid der vrijhandels-
leer. Dio erkenning, door protectioni-
stisch-gezinde Regeeringspersonen ge
daan in de toelichting tot een protec
tionistische tariefwelsvoor dracht, beeft
en behoudt onder alle omstandigheden
een zekere eigenaardige waarde.
Wij gaan verder. Is door vrijbande-
laars niet telkens gezegd dat in de
meeste gevallen verhooging van invoer
rechten zal leiden tot prijsverhooging
der daardoor getroffen goederen? Hier
komt de Regeering, die waarschuwt
voor het schrikbeeld «alles zal duurder
worden», want zegt zij, daarvoor
zijn de door mij voorgestelde rechten
met voldoende hoog. Bedektelijk wordt
hier dus erkend dat althans hooge (of
hoogere rechten dan de voorgestelde)
wel dat gevolg van prijsverhooging
hebben. Maar tevens wordt door de
Regeering niet ontkend dat mogelijk
enkele consumptie-artikelen in pi ijs
zullen stijgen. Reeds meermalen is door
ons en anderen gevraagd waarom dit
gevolg van rechtenverhooging (prijs
stijging) zich juist voor die «enkele»
niet nader aangeduide «consumptie-
aitikelen« zal voordoen; wat er aan
die artikelen voor bijzonders is dat
hierbij iets plaats grijpt hetwelk
elders niet geschiedt en waarom dat
gene wat hier als mogelyk erkend
wordt, voor andere koopwaren wordt
ontkend.Op deze en andere vragen
gaan wij hier nu weer niet in, doch
stellen alleen dit vast: de Regeenng
geeft hier toemogelijkheid van prijs
stijging als gevolg van lecbtenver-
liooging.
Zoodanige prijsstijging is volgens de
vrijhandelaars nootlottig vooral voor
die nijverheidstakken, die zich op uit
voer hebben toegelegd, omdat zij
handelen op de vrije wereidmaikt en
dus niet, achter den tariefmuur van
het eigenland tegen buiteulandscbe
mededinging beveiligd, de hoogere
voortbrengingskosten kunnen afwen
telen op den verbruiker. Ook dit geeft
de Regeering toe, immers bij de toe
lichting tot n°. 339 (garens). Zij zegt
daar dat een invoerrecht op weef-
garens zou leiden tot prijsverhooging
«van de voornaamste grond(hulp)siof-
fen onzer katoenweverijen", want
zoo redeneert «ie Regeering de
importeur behoeft weinig voor binnen-
landsche concurrentie te vreezen. En
zij vervolgt: «Vooral ook met het oog
op den zeer belangrijken uitvoer der
hier geweven katoenen goederen moet
dan ook, in het algemeen, een recht
op de voor de fabricage daarvan be-
noodigde garens worden afgekeurd'
Hier wordt dus toegegeven dat
de export-nijverheid onherstelbare en
door niets te vergoeden schade lijdt
door vei hooging van den prijs harer
grond- of hulpstoffen.
Maar moet dit bezwaar wegen Be-
teekent onze uitvoer-nijverheid veel?
Nu, dat weten we allen wel. Eu als
we 't nog niet wisten, dan hadden
we 't geleerd uit de «Apeipu's" der
afdeeling Handel (waai over straks nog
een woordje). Doch bovendien komt
thans de Regeering ons aan omvang
en beteekenis onzer uitvoer-nijverheid
herinneren bp een plaats, waar men
dat wellicht niet zoeken zou. Op 1 Mei
verscheen het verslag van hetgeen
tusschen de Regeering en de Commissie
van Voorbereiding uit deTweede Kamer
was verhandeld omtrent de aanhangige
wettelijke regeling der ziekteverzeke
ring. De minister had die regeling o
a. aanbevolen, met de overweging
dat tegenwoordig de bestaanszekerheid
van den arbeider verminderd is. Van
de zijde der Tweede Kamer werd op
gemerkt dat dit verschijnsel dan toch
alleen op het gebiedt der grootindu
strie kan voorkomen. Waarop de minis
ter o. a. antwoordt: «De grootindu
strie is inderdaad hier le lande voor
een belangrijk deel export-industrie,
maar dit is ook het geval bij een aan
tal middenbedrijven"De minister is
een der drie, die de ontworpen tarief-
wet onderteekenden. Wanneer prijs
verhooging van grond- of bulpstollen
de expoit-industrie schaadt (hetgeen
de Regeering zie boven toegeeft),
dan beduidtdit dus in Nederland schade
voor een belangrijk deel der groot-in
dustrie en schade voor «een aantal
middenbedrijven".
Dat verhooging van invoerrechten
als allicht tot fraude verleidend, van
zelf scherper toezicht, dus belemme
ring voor den handel meebrengt, is
iets, dat ook door ons reeds herhaalde
lijk in het licht is gesteld. Bij lage
rechten kan de administratie veel meer
faciliteiten verleenen, welke den handel
ten goede komen. Geeft de Regeering
ook dit toe? Ten deele. Zij zegt aan
het slot van baar 8 8: «Het is een
niet te miskennen gevolg van eene
vei hooging van het invoerrecht, dat
de prikkel tot fraude grooter wordt
gemaakt." Men ziet het: hier is de
eerste schakel in den keten, dien wij
boven vertoondenhooger rechten,
prikkel tot fraude, scherper toezicht,
meer belemmering. Maar de Regeering
blijft in de redeneering halverwege
steken «De eerlijke handel kan echter
in dit opzicht gerust zijn", zoo orakelt
zij sussend. Doch is de Regeering zelve
gerust? Tot «geruststelling» van hen,
die ze behoeven, wijst de Regeering
in dezelfde er op «dat belangrijke
stapelartikelen als tabak niet hooger
worden belast dan thans het geval is
of wel vrij blijven, b v. koffie; dat in
het algemeen van grondstoffen als
steenkolen, ertsen, granen, garens enz.
geen invoerrechten worden geheven«.
Maar wanneer er geen verband was
tusschen lagere of hoogere invoer
rechten en het belang van den handel,
wat beduidt dan het beroep der Re
geering op die geruststellende leiten?
In 6 zegt zij zelve dat men bij de
vaststelling van rechten op tabak
rekening zal moeten houden met het
feit «dat, mede dank zij het lage in
voerrecht ad f 0.7o per 100 kilogram
geheven van tabak in bladen, Neder
land een tabaksmarkt is geworden voor
geheel Europa. Eene verhooging van
dat recht zou Nederlands positie op
de ivereldrnarkl in gevaar kunnen
brengen en is daarom niet voor
gesteld». Bij sinaasappelen enz. over
weegt de Regeering (in 6 alweer)
dat in deze artikelen een niet on
belangrijke doorvoel handel bestaat.
waarvoor zooveel mogelijk vrijheid
van beweging behouden moei blijven.e')
Wat beteekenen deze uitspraken al
weer, wanneer men wel erkent dat
hoogere rechten den prikkel tot fraude
vergrooten, doch niet de lijn doortrekt
en tevens erkent dat dus in het al
gemeen rechten-verhooging wegens
scherper toezicht werkt in de richting
eerier belemmering van den handel?
En ten slotte een enkel woord over
de »exceptie«, die deze ministers weer
houdt den vrijhandel anders dan pla
tonisch te omhelzen. Die exceptie is
gelegen in de meening dat op den
duur onze industrie stil staan of achter
uitgaan zal, vooral door wat in de
laatste halve eeuw in het buitenland
is geschied. Uit bet verband tusschen
deze uitlating en andere zinsneden in
vorige blijkt dat dit schrikbeeld den
ministers niet voor oogen staat als een
in de toekomst mogelijk dreigend, doch
als een reeds bestaand en thans reeds
aanwezig kwaad.
Stilstand, zoo niet achteruitgang-
Maar de «oranje brochures"Die
belangwekkende boekjes, welke de
afdeeling Handel van het Ministerie
van Landbouw, Nijverheid en Handel
ter Brusselsche Wereldtentoonstelling
verkrijgbaar stelde, die boekjes
geven een zeker toch wel betrouw
baar, immers zeer gedocumenteerd
beeld van onze industrie en onzen
handel, een beeld, bij welks be
schouwing men geen verschijnselen
van algemeenen stilstand of achter
uitgang, doch integendeel allerlei zeer
sterk sprekênde bewijzen van ont
wikkeling en vooruitgang waarneemt.
Hier gaf zoo mag men zeggen
de Regeering toe dat onze nijverheid
en onze handel onder het stelsel van
handelspolitiek, hetwelk de laatste
50 jaar gegolden heeft, zeer wel ge
dijen óók terwijl in de laatste
halve eeuw een en ander «in het
buitenland beeft plaats gehad"! In
het licht, dat de Regeering zelve door
haar brochures over onze volkswel-
vaarts-bronnen wierp, verschijnt haar
klacht over stilstand en achteruit
gang als ganscb ongemotiveerde
«Schwarzseherei"...
Er zou nog wel meer te vermelden
zijn, dat de Regeering toegeeft, al
zou men er dan tevens bij moeten
zeggen dat door haar niet altijd ge
handeld is bij de vaststelling van
tariefposten in overeenstemming
met wat aanvankelijk toegegeven werd,
een wijze van doen, die gemeenlijk
Een Roman uit de laatste Poolsche Revolutie
VAN
JULIUS ALICZNY.
35)
«Mij dunkt, er klopt iemand, mijn
heel I"
«Nu, ga dau zien wie het is I"
De knecht ging.
Spoedig keerde hij terug, op de
hielen gevolgd door Aron Teweles.
Jakob Löw bekeek een oogenblik
den binnengetredene.
Scholem alechem!" (vrede zij met
n zeide hij vervolgens en ging eenige
schreden op hem toe.
Alechem scholem I" antwoordde Aron
Teweles en voegde er bij; «ben ik
terecht bij Jakob Löw?"
Jakob Löw heet ik; wat wilt ge
van mij
«"Wat ik wil hebben, wil ik alleen
van u hebben, geen derde behoeft
het te weten," voegde hij er zacht
bij, op den knecht wijzend.
Een wenk van den meester en het
Cretinachtig schepsel verliet de kamer.
«Nu kunt ge zeggen wat ge be
geert," hernam Jakob Löw.
«Broedertje I ik heb vernomen dat
ge een bekwaam mensch zijt, iemand
die meer kan dan anderen, die in de
sterren kan lezen en van kruiden
dingen koken, die leven en dood
brengenBroederlief I kunt ge mij
niet verkoopen zulk een slaapdrank?
Ik zal hem goed betalen," zei
Jakob Teweles op de laatste woorden
bijzonder veel nadruk leggend.
«Wat heet verkoopen? een slaap
drank is een gevaarlijke zaak!" En
sluw met de oogen knippend, voer de
jood voort: «Wie is mij borg dat ge
er geen slecht gebruik van zult maken
Wie verzekert mij verder, dat ge na
het gebruik er van mijn naam niet
aangeeft en ik met u het gevaar en
de straf deel
«Spreek niet als een schooljongen;
wij kennen elkaftr; wat ge anderen
hebt gegeven kunt ge ook mij geven
ik zal het betalen," antwoordde
Aron.
De chemicus ging naar een kast,
nam er een fleschje uit, waarin een
groen vocht was en keerde tot Aron
Teweles terug.
«Wat moet dat fleschje kosten?"
vroeg Aron.
«Minder dan zes dukaten geef ik
geen enkelen druppel er van. Twee
druppels veroorzaken slaap tien
druppels den dood
«Dan wil ik u zes dukaten geven I"
fluisterde Aron Teweles.
Jakob Löw nam het geld en over
handigde hem het vergift. Begeerig
greep Aron er naar, en toen hij het
fleschje in zijn wijden rokzak had
doen verdwijnen, verliet hij het vertrek.
Als een geest sloop hij door de
donkere zijstegen. «Twintig jaren,"
siste hij tusschen zijne zwarte tanden,
«heeft de doctor gezegd, kan zij nog
leven al3 krankzinning en ik zou ze
moeten voeden en voor duur geld
laten bedienen en ieder oogenblik
vreezen, dat zij ontsnapt en mij naar
Siberië brengt of onder de knoet!
Maar ik zal wijzer zijn dooden
spreken niet kosten niets zijn
niet meer gevaarlijk I"
Sara zat dezen nacht weder op de
kanapé en aanschouwde met flauwe
oogen de oude huishoudster, die het
slechts half aangeraakte avondeten
weder bijeen raapte en haar spottend
goeden nacht wenschend, zich ver
wijderde.
Sara was alleen, nu bekroop haar
de vreeselijke gedachte, dat Aron
Teweles, zooals hij gedreigd had, haar,
de arme, zwakke, met geweld zou
mishandelen als hij terugkwam.
Hare polsen klopten koortsig, de
haren rezen haar te berge en om haar
angst te vermeerderen, gebeurde het,
dat toen de ongelukkige van haar
zitplaats opsprong en in de ongerust
heid heftig door de kamer liep, zij
tegen het tafeltje stiet, waarop de
lamp stond, zoodat zij omgeworpen
en uitgedoofd werd. Daar haar be
waakster haar voor dezen dag het
laatste bezoek had gebracht, was er
weinig hoop de lamp weder ontstoken
te krijgen.
In de duisternis zijn de ongeluk-
kigen die in den slaap geen rust
vinden meestal nog ellendiger. Licht
is immers de grootste trooster. Zoo
kwam dan ook dit klein ongeval Sara
bijna ondragelijk voor. Toen zij nu
in de duisternis terecht zocht te
komen en met bitter wee de handen
wrong, werd zij door een 9malle
lichtstreep op den waDd opmerkzaam
gemaakt en in de grootste verbazing
gebracht. Zij tastte met de handen er
naar en ontwaarde dat dit licht door
een scheur in den lijst van een der
groote spiegels waarmede de wanden
waren bedekt, binnen drong. Maar
toen zij op dien lijst drukte, voelde
zij tot hare groote verbazing dat de
spiegel uit den wand kwam, en ware
zij niet voorzichtig geweest dan zou
het vooruitspringend spiegelglas haar
geweldig getroffen hebben. Doch zij
bezat genoeg tegenwoordigheid van
geest om hare hand slechts langzaam
terug te trekken en zoo de kracht
der springveder te temperen- De ope
ning die zich door het vooruitspringen
van den spiegel vertoonde, bestond
uit een een nis, die een gesloten
venster vormde. Een oude houten
bekleeding of blind, in zulk een
slechten toestand, dat het maanlicht
ongehinderd binnen drong, was het
eenig beletsel naar buiten. Sara trok
met weinig moeite het blind weg.
Nu zag zij in een kleinen tuin, aan
de achterzijde van de jodenstraat. Zoo
het het meisje gelukte er in neder te
dalen Maar het venster was te hoog
om aan een sprong naar beneden te
denken.
(Wordt itrvolgd.)