NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad voor lie Provincie Itreclit. No. 99. Woensdag 11 December 1912. 41e jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG „NIET ZOO ERG." FEUILLETON. HOE EEN BOEKBINDER RAADSHEER WERD. Amersfoortsche Courant. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15; Franco per post door het geheele Rijk 1.25. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER Bureau: Lnngestraat 17. Tctephoonn. ADVERTENTIEN: Van 1regels 0.50; iedere regel meer 7'/» Cent. Ad verton tién viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. In die drie woorden, in die drie lettergrepen wordt door sommigen hun oordeel over de aanhangige tarief- wet weergegeven. Het is een heel ge moedelijk, maar o. i. heel gevaarlijk slag van mensehen, dat zoo spreekt Zij zijn niet protectionist, zeggen zij en ze verzoeken u dus bij vooi baat hen niet aan boord te komen metal uw bezwaren tegen bescherming. Ze willen immers graag erkennen dat er bezwaren aan bescherming verbonden zijn, maar, mijn hemel! aan welk stelsel zitten geen bezwaren vast? Die, welke de bescherming meebrengt, zijn Dniet zoo erg«. Natuurlijk tariefs- verhooging is belastingverbooging en daar heeft iedereen altijd veel tegen Maar deze tariefsverhooging is ook »niet zoo erg«, in andere landen zijn er nog wel heel andore tarieven dan het hier ontworpene. Er wordt in Nederland nu ontzettend veel lawaai en drukte gemaakt over de booze plannen van Minister Kolkman, maar dat staat toch werkelijk buiten ver houding tol de zaak. Wilde men de voorvechters van vrijhandel gelooven, dan zou ons land door dit nieuwe tarief zoowat aan den rand van den afgrond worden gebracht, maar wie kan dat nu in ernst aannemen CJit ons invoerrechten-tarief kan best wat meer worden gehaald dan tot nog toe gedaan is en wanneer men daartoe overgaat en daarbij maat houdt, dan behoeft men volstrekt niet daardoor in al die als gruwelijk ons afgeschil derde gevolgen van de bescherming te vervallen. Zoo moet men dit ont- werp-tarief bezien als men dat doet, nuchter en rustig, zonder vooroordeel, dan zal men bevinden dat de heele zaak heusch »niet zoo erga is en dat de Tweede Kamer, die toch ook wel begrijpen zal dat er geld moet wezen, goed zal doen door deze vvetsvoor- dracht aan te nemen Het zijn gevaarlijke lieden, die zoo spreken. Zg weren reeds dadelijk alle tegen bescherming te lichten beden kingen af, doordat zij de protectionis tische gevolgen van dit tarief vrijwel over de heele linie ontkennen. Zij redeneeren zoo heel gemoedelijk over de zaak en daardoor is de kans niet zoo gering dat bun schijnbaar zoo bezonnen en bezadigd ooi deel ingang vindt. Wat hen in veler oogen ook' maakt tot lieden, op wier kompas j men veilig kan zeilen, is dat zij klaar- blijkelijk aan weerszijden zich voor overdrijving hoeden. Zij willen immers geen »beschermirig«, ten minste niet in den vollen zin van het woord zij zijn immers niet blind voor de be zwaren. En tegelijker lijd w ijzen zij op de felheid, waarmee het ontworpen larief wordt bestookt. Zou er niet veel waars zijn in het verwijt van overdrijving, dat zij tot de voorstan ders van viijhandel richten? Er zijn toch veie verstandige menschen, die dit nieuwe taiief verdedigen! Zijn die dan allen ziende blind? Óf vergissen zij zich zoo deerlijk? De waarheid zal wel in 'l midden liggen; elk stelsel heeft zijn »voor« en zjjn «tegen». In het midden ja, daar staan juist zij, wier rustig betoog boven' werd weergegeven en daarom ook, denken anderen, zullen zij zeker niet ver van de waarheid af zijn. Hen kan men veilig volgen; zij geven blijk de zaak kalm en objectief, zonder hartstocht en zonder vooroordeel te bezien. Ja, hen moet men volgen, ook waar zij zeggen dat men desnoods over de bezwaren, die natuurlijk Minister Kolkmau's stelsel evenals elk ander stelsel zeker ook wel zal hebben, moet heenstappen, omdat er immers geld moet worden gevonden. Zeker, zeker, zoo is het En daarom zal de Tweede Kamer wijs doen, zich niet te veel aan te trekken van al die luide pro testen de wet zal toch ook nog wel tijdens de behandeling verbeterd en van mogelijke foutjes gezuiverd worden, niet waar? De Tweede Kamer moet dus zeker deze wet niet verwerpen. De wet is heusch niet zoo erg». Aldus redeneeren, achter de eersl- genoemden aan, langzamerhand wel licht velen. Ze zijn blij dat ze nu met zichzelf tol klaarheid zijn gekomen over een onderwerp, waarover zoo verschillend en met zooveel felheid wordt geschreven en gesproken. Ook verheugt het hen, dat zij zoo'n hoog verheven standpunt hebben kunnen innemen, boven de strijdende partijen, die zij zien wriemelen en hooren kibbelen aan hun voeten en die zij in hun diepere wijsheid beide gelijkelijk be« en veroordeelen. Tot de eene groep zeggen zijbescherming in den volstiekten zin van het woord wilt gij? Neen, daartoe werken wij niet mede, want wij beseffen zeer wel welke bedenkelijke gevolgen daaraan vastzitten. En tol de andere: gij kant u met alle macht tegen dit ontwerp-tarief? Kom, kom, dat is malligheid: zoo erg is het niet. Wij, wij zullen het u beiden zeggen: men kan en men moet met dit nieuwe tarief best in zee gaan; het is matig het vermijdt de euvelen van «bescher ming»; het brengt ons hot noodige geld op. Ziedaar In dien toonaard en op deze nieuwe »voois« wordt er tegenwoordig ten onzent misschien nog veel meer binnenskamers dan overluid, doch straks, let op, overal heel wat afgezongen. Men maakt stomming voor deze »niet-zoo-ergci-opvatting, voor deze geen-visch-en-geeu-vleesch- theorie, voor dit gemoedelijk oud- vaderlandsch geleuter dat de waai beid in het midden ligt. Op velen blijkt de aantrekkingskracht sterk van deze als onpartijdig zich aanmeldende en misschien ook te goeder trouw on partijdig zich wanende opvatting. De voorstanders van de ontworpen taiief- wel verheugen zich over den steun van deze bondgenooten, die wel niet de ware, die eigenlijk slechte broeders in den (proiectionistiscben) geloove zijn, maar die dan toch maar, langs welke redeneenug ook, tot de slotsom komeü: neem de wet aan. Wat doet het er eigenlijk toe zoo zullen zeker wel de Nederlandsche protec- tionisten oordeelen onder welke leus gij voor dit tarief zijt? Als gij er maar vóór zijt; daar is het ten slotte om te doen; uw leus geven wij u cadeau. Wanneer het op de beslissirg aankomt, worden de stem men geleld, niet gewogen. Wat nood, indien straks in de Kamer de helft of meer zelfs der voorstemmers de wet zouden aannemen op dezen grond, dat zij die «niet zoo erg« vir.den En wij? Zullen wij, die den vrijhandel voor staan, nu waarlijk nog eeris gaan betoogen dat het wèl »erg« is, dit pogen om onze handelspolitiek om te buigen in een anderen koets? Zullen wij, van overdrijving beschuldigd, gaan aantoonen dat wij niet en nooit te veel hebben gezegd ter waarschuwing èfi tegen het stelsel èn tegen deze proeve van toepassing? Ach neen, want dat ware slechts herhaling van al de door ons in het geding gebrachte argumenten. Maar wij hebben toch wel iels te zeggen tot de lieden, wier stemming boven werd geschetst. Zie hier wij onderscheiden onder de niet- zoo-erg-roepers verschillende soorten, want wij mogen zeker wel aannemen dat niet ieder met dezelfde bedoeling en op grond van dezelfde overwegin gen zijn stem in dat koor mengt. Er kunnen er zijn dit weten wij niet die de leus aanheffen om hun spel te bedekken, die stellige voorstanders van het ontworpen tarief zijn, dit ontwerp een nuttigen en heilzamen maatregel achten, doch die meenen het daartegen van alle zijden opge stoken verzet te kunnen bezweren door hun instemming te hullen in den meest gematigden en getemper- den vorm, in dien van een halverwege erkenning der bezwaren, waaraan dan de spits wordt ontnomen door de opmerking dat men aan die beden kingen niet al te veel waarde moet hechten. Desnoods onder de vabche vlag: »niet zoo erg« willen zij de in hur. oog voortreffelijke lading in de parlementaire haven binnenloodsen. Zijn er zoo? Indien ja, dan hebben wij tot deze verkapte protectionisten niets te zeggen. «Masker af en open uw vizier», zouden wij hun toeroepen, indien wij meenden dal dit beroep op ridder-eer in den strijd hen zou grijpen in 't gemoed. Maar daar wij dit niet gelooven, verspillen wij aan hen zoo ze er zijn geen woord. Zeer zeker zijn er onder hen, die de leus aanheifen, ook gemoedelijk-over- tuigden en zeker ook staat daarachter de breede bent van meesprekers en napraters, die zonder onderzoek, dus zonder welgevestigde overtuiging in de stemming zijn geraakt en nu mee- roepen, zoo luid en zoo herhaaldelijk dat zij eindelijk zelf meenen diep overtuigd te zijn. Tot de eerste groep zegge^n wij: zet uw onderzoek voort tot de tweedevangt een onderzoek aan. Het gaat hier, dit zult gij ons toestemmen, om groote volksbelangen, om een allergewichtigste zaak. Van uw standpunt zult gij moeten erken nen dat, indien ook slechis de helft waar is van al wat tegen Ie ontwor pen tariefwet is aarigevodid, reeds die helft groot genoeg zou zijn om uw «niet zoo erg« ten volle te logen straffen. Aan licht behoeft het nie mand re ontbreken. Wij houden niet op en zullen niet ophouden onze be zwaren openbaar te maken en ieder een, die wil, kan daarvan kennis nemen. Neemt dan daarvan kennis en ook wat wij u bidden moge van wat ter verdediging der w«ts- vooidracht wordt gezegd en geschre ven. Volgt aandachtig aanval en ver weer en stelt u zelf aan tot onbe vangen kamprechter om straks te beslissen aan welke der strijdende partijen gij de palm der overwinning zult uitreiken Wij voor ons zijn zoo zeker van het goed recht onzer zaak, van de juistheid onzer gronden, dat wij met volkomen en onwankelbaar 4) «Goed gesproken!» riep de borstel maker. Daarop voldeed de vergadering aan liet verzoek van den aanzienlijksten bewoner der straat en verliet het huis. Mevrouw Reichardt vond nu plotse ling hare woning miserabel klein. De versch gekookte stijfsel stond on gebruikt in de werkplaats, en de schimmel maakte van de gelegenheid gebruik er zich zeer behagelijk op uit te breiden. In het schrijfkabinet van den monarch trad de kamerhuzaar. "Drie raadsheeren staan buiten en verzoeken eerbiedig bij uwe majesteit te worden toegelaten.» »Ik weet reeds wat ze willen. Binnen komen In den boogsten graad verbit en met de diepste buigingen schaarden zich de heeren aan de denr op een rij. Yoor hen stond de koning, het Spaansche riet in de hand. »Nu, wat is er gaande? Voor den dag er mee!» «Allergenadigste koning en heer!» nam er een het woord. «Uwe ma jesteit heeft de genade gehad, den boekbinder Reichardt tot raadsheer en lid van den magistraat met zitting en stem in het college te benoemen en a »Nu, en, en? Wat meer?» «Uwe majesteit gelieve het echter allergen adigst te vergeven, zoo de magistraat het waagt, uwe majesteit alleronderdanigst in bedenking te geven, dat de boekbinder Reichardt »Nu, wat volgt er? Ik ben recht nieuwsgierig I» «Nooit op de hoogeschool in een of ander gestudeerd heeft, ook nooit eenig examen heeft afgelegd, noch ooit ergens «En ik zeg je,« barstte nu de koning met onheilspellende zwaaiingen van zijn stok los, «dat een enkele on gestudeerde, maar waakzame domkop mij tienmaal aangenamer is dan al de gestudeerde slaapmutsen bijeen! Het is een fraai huishouden, liet is waarachtig een allerschandelijkst huis houden Negentien bezwaren over mijn magistraat in drie of vier weken I Maar het is goed, ik wil mij niet meer boos maken en zoo waar God in den hemel is, het zal anders worden Reichardt zal niet slapen, waar wij hem aan geven, die nog verder lust heeft te slapen eu in duivels naam, en dan zal ik met den luien kerel weten om te springen, en ik zal hem tot voorbeeld stellen! Maar goed, goed, ik begin weer zoo vervloekt te beven en ik wil rust hebben. Ge studeerd of niet gestudeerd, altemaal gekheid I Dat is mijn antwoord, en nu kunt ge heengaan. Basta.» «Paatje,» zei Roosje, »hoe denkt ge nu eigenlijk over uwe zaak?» «Wat zaak?» riep mevrouw. »Dat kan toch toch nu niet meer!» «Goed gesprokeD,» zei de echtgenoot, «want raadsheer en boekbinder, dat past niet bij elkaar. Van zeshonderd thaler kan men fatsoenlijk leven.» «Ge hebt een neef, moeder, Louis, den armen slokker, die bet boekbinden heeft geleerd, maar niets kan beginnen, omdat hem bet geld ontbreekt. Louis kan den geheelen boel present krijgen.» «Braaf, mannetje, maar wij moeten spoedig uit de Nagelgasse, waut het wordt mij hier veel te klein.» »En het past ook niet meer voor ons, hier zoo tusschen die gemeene menschen!» zei Roosje. »De andere raadsheeren wonen toch ook alleri in breede straten en groote huizen met hooge vensters!» »Ja, en een meid moeten wij ook hebben, en dat wel het eerst!» ver zekerde mevrouw. «Wat voor ons past weet ik het best,» zei de raadsheer. «Ge moet naar de Erederiksstraat gaan, moeder, en naar een huis omzien. Roosje moet voor de meid zorgen, en dan de meid naar Louis zenden. Ik heb geen tijd, ik moet naar het raadhuis, mij daar vertoonen, om orde te houden. Wil dat satansche vest volstrekt niet glad zitten Moeder, trek de gesp wat vaster aan!» Na een zorgvuldig toilet begaf mevrouw zich naar de Erederiksstraat. Mejufvrouw hare dochter nam de moeielijke taak op zich, een goede, vlijtige en eerlijke meid te huren. I De raadsheer nam in de vergaderzaal zijne plaats in en was een der eersten, die het woord vroeg. De gestudeerde heeren collegas namen zoo weinig mogelijk notitie van hem. In de pausen, gedurende welke men lang over het weder en de politiek sprak, was Richardt er niet voor hen. Hem was echter deze minachting tamelijk onverschillig; hij wist immers dat hij gevreesd werd en was in het goede geloof, dat het hem wel gelukken zou zich gewicht en eerbied te verschaffen. Het verstandigste zou echter voor hem geweest zijn, zoo hij gezwegen had en zich meer aan het denken had overgegeven. Maar bij elk verschil van meening was hij de luidruchtigste, en als er zich slechts een gelegenheid aanbood, een rede voering te houden, dan moest hij spreken, ellen lang en zoo »recht ongestudeerdde heeren gestudeerden kondeu den glimlach van hun gezicht niet verwijderen om huu jongsten collega. Zijne tegenwoordigheid was niet temin een zegen. Want onzichtbaar zweefde boven de hoofden van den magistraat de stok des koüings, en ieder wist dat zoo Reichardt een berispend verslag deed, de stok dadelijk zou neerkomen. Derhalve kwam men stipt en bleef tot aan het einde. De pausen werden verkort en te huis

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1912 | | pagina 1