NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad f©©r de Provincie Utrecht. FEUILLETON. Knecht en feester. No. 2. Woensdag 8 Januari 1913. 42e jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG TWEE KANTTEEKENIMGEN. Amersioortsche Courant. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden met Zondagsblad 1.15; Franco per post door bet gebeele Rijk 1.25. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken in te zenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever O. J. SLOTHOUWER Bureau: Langestraat 77. Telephoonn. 69. ADVERTENTIËN: Van 16 regels 0.50; iedere reg9l meer 7'/, Cent. Advertentiên viermaal geplaatst worden slecbts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. ii. De tweede kantteekening, tot welke de inhoud van geschrift. No. 52 der Tariefverreniging aanleiding geeft, is noodig om een door en door schpeve vergelijking van den vooruitgang der Nederlandsche en d6r Duitscbe nijver heid recht te zetten. In aanslailing bij de poging tot uit schakeling der «Brusselsche boekjes« velt het besproken geschrift een zeer ongunstig oordeel over de beteekenis en vooral over de ontwikkeling der Nederlandsche nijverheid. Het heet er (nog wel als vaststaand vermeld!) dat Nederland zeer weinig industrie heeft en deze zich bovendien nog veel te langzaam uitbreidt. Ten aanzien van dat laatste meent de schrijver der Tariefvereeniging de juistheid zijner nieening te kunnen bewijzen door ver gelijkende cijfers. Vergelijken de cijfers, welk een vrucht baar gebied voor doorwrochte studie. Maar ook: welk een «roote kans op verkeerd gebruik der cijfers en op con clusies, die kant noch wal raken Dat het geschrift der Tariefvereeniging aan die kans niet is ontsnapt moge blijken uit het hier volgende Teneinde d" beweerd langzame ont wikkeling der Nederlandsche industrie nader te doen uil komen tracht het besproken geschrilteen vergelijking op te stellen lusschen de vermeerdering der voor nijverheidsdoeleinden aan gewende nrachinekracht in Nedeiland en in Duitschland. Dat Duitschland er als model moet dienen spreekt haast van zelf reeds. Vergelijking van het erts- en kolenrtjk Duitschland met het erts- en kolenarm Nederland moge nog zoo onzuiver zijn, de Tariefvereeniging kan blijkbaar de onzuivere vergelijkin gen niet missen. Zoo krijgt men er ook nu weer het volgende te lezen Paardekrachten der stoommachines in Duitschland: (Dr. Fr. Zahn, Deutschlands wirt- scliaftliche Entwicklung). In 18952.72-1.218. In 1907.... 7.287 995 dus toe name 167 pCt. M' ver warmingsoppervlakder sloom ketels in Nederland. (Jaarcijfers van het Rijk in Europa. De kracht der stoommachines wordt door onze statis tiek niet aangegeven. Niettemin is deze vergelijking uit den aard der zaak zeer betrouwbaar en toepasselijk). In 1395166.413. In 1907 302.827 dus toename 82 pCt. Reeds in 1895 was onze nijverheid achterlijk in omvang. Niettegenstaande zy zich sedert 1895 tegelijk met de wel Sprenger van Eyksneller ont wikkelde, was de vermeerdering in Nederland nog niet half zoo groot als in Duitschland Tot zooverde vergelijkende beschou wing der Tariefvereeniging met het voor Nederland nadeelig slot. De ge maakte vergelijking, die aan Duitsch- lands industrie een zooveel aanzien lijker uitbreiding toekent, ziet er soliede uit. Mits, ja mits rnen haar even oppervlakkig beziet als de Tariefver eeniging deed. Maakt men zich daarvan los dan blijkt onmiddelijk dat de ver gelijking legen onderzoek en- toetsing in het minst niet bestand is. Wat loch is het geval? De cijleis der Nedei landsche statis tiek kunnen onbetwist blijven. Ook, met voorbehoud, de Duitsche. Dr. Friedrich Zahn, de directeur van het Statistisches Amt in Beyeren, is inderdaad een autoriteit op wien men zich beroepen mag. Evenwel, bij een poging om ver gelijkingen te maken kan met de enkele mededeeliog der cijfers niet volstaan worden. Dat de Tariefvereeniging dit wèt deed geeft aanleiding tot een drietal opmerkingen. De Duitsche stoomstatistiek onder scheidt drie groepen. De aangewende paardekracht wordt er gesplitst als volgta vaste machines, b locomotieven en locomobielen, c scheepsmachines. Het totaalcijfer der Duitsche stoom- statist-ek omvat dus ook het spoor wegwezen, de scheepvaart, de land- bouwmachins enz. De groote uitge breidheid van het spoorwegverkeer, grooter dan in een land met vele bevaarbare wateren, verhoogt op die wijze het totaalcijfer der aangewende paardekrachten. Zelfs het stuwver- mogen van de sterke machines der oorlogsvloot vindt men in dat totaal cijfer terug. Onnauwkeurig gebruik van de ambtelijke cijfers kan dus bloot stellen aan het gevaar, dat de bouw en uitrusting van oorlogschepen wordt geboekt op het credit der uit breiding van industrie Uit het geschrift der Tariefvereeni ging blijkt nergens dat er bij de aan Zahn ontleende cijfers gerekend is met die onderverdeeling. Volledig heidshalve mocht dat niet gemist zijn. De ruim genomen titel «Paardekrach ten der stoommachines in Duitschlandn zou de veronderstelling kunnen wek ken, dat men te doen had met het totaalcijfer. Daarmede strijdt echter het feit, dat een autoriteit, die voor Zahn stellig niet onderdoet, namelijk Schmoller (Jahrhuch XIX blz. 275), voor het jaar 1879 reeds een grooter paardekracbtentotaal opgeeft dan nu voor 18j5 wordt vermeld. Men zal dus met een deel der aangewende paardekracluen te doen hebben, maar het geschrift der Tariefvereeniging blijft in gebreke aan te geven met welk deel, evenveel als er nagelaten wordt zekerheid te verschaffen dat voor de beidein vergelijking genomen jaren precies hetzelfde deel heeft ge golden. In de tweede plaats vordert zuiver objectieve vergelijking dat er rekening wordt gehouden met de mineralogi- sche verschillen der landen. Deze ver schillen beïnvloeden in zeer steike mate den stand der nijverheid en haar aanwas. Een zeer aanzienlijk deel van de in Duitschland aange wende stoompaardekracht vertegen woordigt er een machineaibeid, die wel is waar tot de nijverheid wordt gerekend, maar bij die nijverheid toch de zeer bijzondere plaats inneemt, dat ze haar verklaring geheel en al vindt in de exploitatie van naluurschatten. Welk deel der Duitsche industrie daartoe te rekenen valt is, bij welen, niet in vollen omvang na te gaan. Voor alle bedrijven, welke den ven nootschapsvorm hebben aangenomen, wordt het onderzoek echter verge makkelijkt door de openbaar gemaakte uitkomsten van de in Juni 1907 ge houden Berufs- und Betriebszahlung. Een beknopt overzicht dezer is te vinden in het jongste Statistisches Jahrbuch für das Deutsche Reicb (blz. 68 en 69) en daaruit blijkt dat bij de Gewerbeabteilung B (Industrie, einschl. Bergbau und Baugewerbe) worden geteld Aktiëngesellachaften und Kommandit- gesellschaften auf Daarvan Aantal Gebezigde Bergbau, Hutten- bedrijven. paardekraebt. undSaliuenwesen. Aktiën 4815 3.117.228 1.440.642 Bergrechtliche Gewerkschaften 406 521.318 495.966 Gcsellscbaften mit beachriinkter Haf- tung 5250 610.566 131.800 4.249.112 2068.408 Bijna de helft (meer dan 48.6 pro cent) der in vennootschappelijke be drijven gebezigde paardekrachten von den in Duitschland dus aanwending bij het winnen en verwerken van bodemschatten, die hier te lande öf in het geheel niet óf op zeer beperkte schaal gevonden worden en welker vermeerdering aan den invloed der tariefpolitiek onttrokken blijft. Die bedrijven moet Nederland zich voor het overgroot deel ontzeggen. Gereede verklaring geeft het tekort in den natuurlijken rijkdom. En dat het ge schrift der tariefvereeniging naliet daarmee te rekenen ontneemt aan de vooropgestelde vergelijking eiken rede lijken grond. Wenscht ze, dat aan haar vergelijkende cijfers eenige waaide zal zijn toe te kennen, dan zal ze eerst èn over 1895 èn over 1907 haar opgaven moeten herzien. Wordt aldus de toepasselijkheid der Duitsche cijfers al reeds heel wat ingekort, ook de vergelijking zelve is ondeugdelijk. Zoowel de Duitsche stoomstatistiek als de Nederlandsche wijst uitbreiding aan. Bij beide staat het jaar 1907 aanzienlijk boven het jaar 1895. Beide landen bobben in deze periode van industrieele expansie de nijverheid in voortdurende "mate tot verdere ont wikkeling zien komen. In beide landen geeft de statistiek daarvan de ge volgen te zien, zoowel de statistiek der aangewende paardekrachten is daartoe geschikt als ook de statistiek van het verwarmingsoppervlak der stoomketels. Ten einde echter te kunnen komen op de wijze als de Tariefvereeniging deed tot de ge volgtrekking, dat de groei der nijver heid in een der beide landen den groei in het andere land overtreft, zou men de beschikking moeten heoben over geheel overeenkomstige gegevens. Raadpleging van statistiek A in hel eene land en van statistiek B in het andere, van ongelijksoortige groot heden dus,- kan bij onderlinge ver gelijking slechts lot scheeve gevolg trekkingen leiden. Een omvangrijk deel van de nijver heid maakt gebruik van gasmotoren, petroleunimotoren, Dieselmotoren en dergelijke. Stoomketels worden daarbij niet gebruikt, een verwarmingsopper vlak is derhalve afwezig, wel is er krachtvermogen in paardekrachten uitgedrukt. Het gevolg hiervan is, dat de Nederlandsche stoomstatistiek dit omvangrijk deel der nijverheid ter zijde laat. De Duitsche staiisliek ziet baar totaalcijfers er wèl door groeien. Dit klemt te meer, omdat vooral in het tijdperk waarover hier spiake is, met name over het tijdsveiloop van 1895 tot 1907, het gebruik van derge lijke kiachtwerktuigeu enorm is toe genomen. In Nederland is die ver meerdering vooral ten goede gekomen aan het klein- en middenbedrijf, dat naar verhouding in Nederland veel omvangrijker is dan in Duitschland. Aanteekeningen van een commissaris, van politie). 2) ii Waar wilt ge dat ik hem gezocht zou hebben, ik zag hem niet en wist ook nauwelijks wat ik deed.» Ik sloot bet verboor en keerde met den beer M in diens kantoor terug. »Is deze man reeds lang in uw dienst?» vioeg ik. »Reeds zestien jaren.» »Is hij eerlijk?» «Volkomen. Ik heb bem dikwerf nog grootere sommen toevertrouwd en nooit ontbrak een gulden.» «Gij gelooft dus niet dat deze be- rooving slechts door hem verzonnen is en bij zelf het geld ontvreemd heeft?» vroeg ik. «Neen, volstrekt niet,» antwoordde de heer M met nadruk. »Voor de eerlijkheid en trouw van Franke bljjf ik borg. Hoe komt ge aan dat vermoeden?» »Gij weet dat in den jongsten tijd verscheidene gelddragers geld ont vreemd hebben er ligt in zulke daden iets aanstekends.» «Voor mijn bediende sta ik in,» herhaalde de bankier. «Ik zou bem morgen nog een grootere som toe vertrouwen. Hoopt ge den dief te ontdekken?» «Ik zal geen moeite ontzien,» gaf ik ten antwoord. "Mijnheer,» voer M. voort, «zoo gij mij weder in het bezit van het ont stolen geld stelt, zal ik u zeer dankbaar zijn.» Ik herhaalde dat ik alles zou doen wat in mijn vermogen was en wat mijn plicht mij overigens gebood. De verdenking tegen den kautoor- looper was, in weerwil der verzekering van den bankier in mij niet vernietigd, want Franke's verklaringen hadden op mij een indruk van veel overleg en groote voorzichtigheid gemaakt en toch scheen er tegenspraak in te liggen. Hij had het uiterlijk van den man zeer goed opgemerkt, schoon zijn eerste ontsteltenis toch het grootst moest zjjn geweest, en de dief daarbij haastig gevlucht was. "Waarom had hij hem niet op de straat vervolgd? De geringe steek in den arm kon hem toch niet zoo erg ontsteld hebben. Ik wist bij ondervinding dat men in den eersten oogenblik van opgewondenheid zulk een steek nauwelijks voelt. De dief kon onmogelijk dadelijk verdwenen zijn. Waarom had Francke niet op de straat om hulp geroepen, in stede van naar de binnenplaats terug te keeren en een winkel binnen te gaan Ik begaf mij het eerst naar de passsage. Op de binnenplaats was de berooving van den kassiersbediende reeds bekend. De daar wonende winkeliers spraken er over, maar geen hunner had er iets van gezien of gehoord. Om hulp had Francke vol strekt niet geroepen, anders zou iemand het gehoord moeten hebben. Eerst na de daad was Francke een winkel binnengestormd en had om hulp geroepen. »Hoe gedroeg hij zich?» vroeg ik den winkelier. »Hij stormde mijn winkel binnen, zonk als uitgeput op een bank neder en riep toen!» »Ik ben bestolen ik ben bestolen I Het duurde tamelijk lang, voor het mij gelukte iets naders van hem te vernemen. «Wat deedt ge vervolgens?» «Ik vroeg hem,» voer de winkelier voort, «waarom hij den dief niet ge volgd was, maar hij antwoordde bier niet op en klaagde slecbts dat hij zwaar gewond was. Zijn arm bloedde inderdaad sterk, zóó dat ik om bet bloed tegen te houden, er een doek om bond. Eerst toen verhaalde bij mij hoe alles gebeurd was. Ik snelde met hem de straat op, daar was natuurlijk niemand te zien.» «De dief moet, toen hij vervolgd werd, hier voorbij uw winkel zijn geloopen, hebt ge er niets van gehoord?» »Niets.« «Waart ge in uw winkel?» «Zeker.» «Scheen de bestolene zeer opge wonden te zijn »Hij was zeer opgewonden, jammerde over zijn arm en was nauwelijks in staat te spreken, zoodat ik dacht, dat hij buiten den steek in den arm, nog een tweede kwetsuur had ontvangen.» »Hebt ge de binnenplaats niet onder zocht?» »Ja, maar uitgezonderd de bloed sporen die tot aan mijn winkel liepen, heb ik niets gevonden.» «Niet bet mes, waarmede de be diende gestoken is?» „Neen, ik zocht het maar vond het niet, schoon ik een lantaarn liet halen.» De bloedsporen waren, zooals ik mij overtuigde nog op de binnen plaats aanwezig. Ik deed nu onder zoek in de straat bij de in de nabijheid wonenden. Niemand bad van het gebeurde iets gezien of gehoord, evenmin een vluchtenden man bespeurd. Alles wat zij nopens een en ander wisten, hadden zij eerst later ver nomen. En het was toch niet te onder stellen, dat de anders zoo levendige straat op dat oogenblik zonder menschen was geweest. De twijfel in mij vermeerderde in stede van te verdwijnen. Ik dacht er aan den knecht in weerwil der verzekering van zijn meester gevangen te nemen en in zijne woning een huiszoeking te laten doen, maar ik moest mij zelf bekemnen dat zij vruchteloos zou zijn. (Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1913 | | pagina 1